Wat de obsessie met kunstgras zegt over de tekortkomingen van het Nederlandse voetbal
Kunstgras zou een gevaar zijn voor het Nederlandse voetbal. Daarom hield de elite van de populairste sport van ons land begin deze maand een congres over kunstgras. Het is tekenend voor onze voetbalcultuur: men richt zich op bijzaken om de fundamentele tekortkomingen in de sport (van geldstromen tot jeugdopleidingen) niet onder ogen te hoeven zien.
Het jaar 2015 was een rampjaar voor het Nederlandse voetbal.
Het Nederlands elftal kwalificeerde zich niet voor het Europees Kampioenschap, er lijken geen opvolgers te zijn voor de generatie Robben-Van Persie-Sneijder, en Nederlandse clubs blijven zakken op de ranglijst van de Europese voetbalbond UEFA.
Een voetbalnatie in verval, heette het. Tijd om fundamentele vragen te stellen, zou je zeggen.
Vragen als: Wat maakt een goede voetballer een goede voetballer? Leiden wij zulke spelers op? Zo nee, wat is ervoor nodig om zulke spelers op te leiden?
De Duitsers stelden zich vijftien jaar geleden zulke vragen, en plukken daar nu de vruchten van. Wij Nederlanders, die dat dus niet deden, zouden daarvan kunnen leren.
Maar in plaats daarvan gaat de discussie over bijzaken. (Jawel, óók in het debat over de belangrijkste bijzaak ter wereld gaat het over bijzaken.) Over het (niet-)meezingen van het volkslied, over het ontbreken van een killersmentaliteit en over de hoed van Memphis Depay.
Geen fundamentele vragen, maar bijzaken
Begin deze maand volgde weer zo’n bijzaak: kunstgras.
In Arnhem hield de KNVB een congres over de invloed van kunstgras op het Nederlandse voetbal. De reden: kunstgras wordt in Nederland al een tijdje als probleem gezien.
Kunstgras zou een van de redenen van de verzwakking van het Nederlandse voetbal als geheel zijn
Het zou competitievervalsend zijn, omdat sommige clubs profiteren van het feit dat zij gewend zijn op kunstgras te spelen. Ook zou kunstgras tot meer blessures leiden. En het ergst van allemaal: kunstgras zou een van de redenen van de verzwakking van het Nederlandse voetbal als geheel kunnen zijn.
De clubs - trainers, technisch directeuren - wilden duidelijkheid. En dus vroeg de KNVB aan Thijs Velema, een sportsocioloog die werkt aan de National Taiwan University, en aan Frank Backx, hoogleraar klinische sportgeneeskunde, om de zaak te onderzoeken. Zodat het onderwerp op basis van feiten besproken zou worden.
Is kunstgras oneerlijk?
Een van de argumenten tegen kunstgras is dat het oneerlijk is. Clubs met kunstgras zouden voordeel hebben ten opzichte van clubs die niet gewend zijn te spelen op kunstgras.
De bevinding? Niet waar.
Simpelweg kijken naar uitslagen is voor die vaststelling niet afdoende, want natuurlijk winnen clubs die niet op kunstgras spelen vaker dan clubs die wel op kunstgras spelen. Kunstgrasclubs zijn immers vaak de armere clubs, die minder geld te besteden hebben aan spelers.
Maar zelfs als je rekening houdt met de kwaliteit van de selecties – Velema doet dat op basis van de salarisgegevens die hij kreeg van de KNVB en op basis van de Euro Club Index – is er amper een verschil waar te nemen.
Kweekt kunstgras softies?
Een andere vrees is dat kunstgras het spel minder fysiek maakt. Het zou, in de woorden van een columnist, ‘comfortvoetballers’ kweken die niet gewend zijn zich ‘te wapenen in fysieke duels’.
Dat zou een specifiek Nederlands probleem zijn, want geen land ter wereld heeft zoveel kunstgrasvelden als Nederland. En vandaar dus dat we sinds de introductie van kunstgras geen grote talenten meer hebben voortgebracht.
De bevinding? Onwaarschijnlijk.
Data over fysieke kracht van spelers of het aantal duels zijn niet beschikbaar. Maar data over het aantal overtredingen en gele en rode kaarten zijn er wel. En als het aantal fysieke duels zou zijn afgenomen, zou je minder overtredingen en gele en rode kaarten verwachten.
Is dat het geval? Nee. Kunstgras of echt gras, het aantal overtredingen en kaarten is nagenoeg hetzelfde. ‘[O]ver een heel seizoen genomen’, schrijft Velema, ‘zullen clubs maximaal 1 gele kaart meer krijgen doordat ze sommige uitwedstrijden op kunstgras afwerken.’
Verandert kunstgras de aard van het spel?
Een andere claim is dat kunstgras het voetbal tactisch verandert. Het zou het spel vergemakkelijken, omdat de bal voorspelbaarder rolt en er minder tackles worden gemaakt. Dat zou zich kunnen uiten in meer schoten en meer doelpunten.
De bevinding? Niet waar.
Het spelen op kunstgras kan maximaal één of twee doelpunten per seizoen verschil maken - een weinig betekenisvol verschil. En het aantal schoten is ook al niet wezenlijk veranderd.
‘Kort samengevat,’ schrijft Velema, ‘wijzen deze resultaten erop dat betaald voetbal in Nederland hetzelfde spel is op kunstgras als op natuurgras.’
Levert kunstgras meer blessures op?
Tot slot was er de vrees voor blessures. Kunstgras zou een gevaarlijker ondergrond zijn dan echt gras.
De bevinding? Niet waar.
Sportarts Backx nam alle bekende wetenschappelijke literatuur door en concludeerde dat spelers op kunstgras even vaak geblesseerd raken als op natuurgras. Er zijn wel verschillen: op kunstgras zijn er iets meer enkelblessures, op natuurgras iets meer knieblessures - maar de verschillen zijn marginaal.
Bovendien: Backx keek alleen naar onderzoeken die zijn gebaseerd op velden die vóór 2009 zijn aangelegd, omdat naar de nieuwste generatie velden nog geen goed onderzoek is gedaan. Maar omdat nieuwe velden nog meer op natuurgras lijken, zullen de geringe verschillen alleen maar kleiner worden.
Dus? Meer onderzoek!
Kunstgras of echt gras, het lijkt kortom weinig tot niks uit te maken. Het is zeker niet uitgesloten dat kunstgras het spel verandert. Maar waarschijnlijk is het niet.
Tijd om je aandacht op andere zaken te richten. Zoals een op deze site vrij populaire econoom het eens zei: ‘Als de feiten veranderen, verander ik van mening. En wat doet u, mijnheer?’
Maar je raadt het al: de aanwezigen op het congres veranderden niet of nauwelijks van mening.
Op het congres veranderde men niet van mening
Vlak voor het congres gaf Feyenoords technisch directeur Martin van Geel, de officieuze voorman van de clubs die tegen kunstgras zijn, in het AD nog eens zijn mening: Nederland is een ‘kunstgrasland’ en dat is slecht. En na het congres? Toen dacht hij er nog steeds zo over.
En hij staat niet alleen. De uitkomst van het congres was dan ook dat er meer onderzoek nodig is. Dat verdere onderzoek zou zich moeten richten ‘op de snelheid van de bal, het aantal fysieke duels en de toename of afname van korte ten opzichte van lange passes,’ blijkens een verslag van de bijeenkomst in het AD.
Het Technisch Platform van de KNVB gaat nu beslissen of er zo’n vervolgonderzoek komt. Zal zo’n onderzoek iets ingrijpends opleveren? Dat lijkt niet waarschijnlijk, want als kunstgrasvoetbal heel anders zou zijn dan grasvoetbal, dan zou je verwachten dat Velema wel iets had gevonden dat die kant op wijst.
Maar stel dat er toch flinke verschillen worden gevonden. Dat er, zeg, 10 procent meer korte passes worden gegeven op kunstgras. De vraag is dan: wat toont dit aan? Het zou spelers slechter kunnen maken, maar ook beter - wie zal het zeggen?
‘Het lijkt erop’, zegt hoogleraar Backx, ‘dat men [de tegenstanders van kunstgras, MdH] vooral heel graag redenen wil verzamelen om tegen kunstgras te kunnen zijn; om een bestaande mening te bevestigen.’
Stel vervelende vragen
Meer onderzoek naar kunstgras lijkt, kortom, een weinig zinvolle onderneming. En dus zou je zeggen: laten we congressen organiseren rond andere vragen.
Bijvoorbeeld: hoe kunnen we meer inkomsten genereren, zodat Nederlandse clubs beter kunnen concurreren met rijkere buitenlandse clubs?
Is onze trainingsmethodiek nog wel zo goed als we denken? Zijn oud-voetballers wel de beste (jeugd)trainers? Welke eisen stellen we aan trainers?
En wat doen landen die de afgelopen jaren veel vooruitgang hebben geboekt - zoals Spanje, Duitsland en België - anders dan wij?
Moeilijke vragen, die mogelijk vervelende antwoorden opleveren. Bijvoorbeeld dat je je werkwijze moet veranderen. Of dat je niet de juiste persoon op de juiste plek bent. (Iets wat nooit de uitkomst kan zijn, als kunstgras de verklaring van het verval is.)
Maar zulke vragen worden niet gesteld - zelfs niet tijdens het symposium over de toekomst van het Nederlandse voetbal eind vorig jaar. Het debat gaat grotendeels over bijzaken: over winnaarsmentaliteit, over kledingkeuze, over meezingen.
En dus over kunstgras. Toegegeven: een mooie, elegante, allesverklarende theorie voor de teloorgang van het Nederlands voetbal is het wel. Een beetje zoals de theorie dat het Romeinse Rijk ten onder ging aan een collectieve loodvergiftiging.
Maar zoals de Duits-Amerikaanse journalist H.L. Mencken zei: ‘Er is altijd een gemakkelijke oplossing voor elk menselijk probleem - passend, plausibel en verkeerd.’
Als het Nederlandse voetbal zichzelf wil verbeteren, moet het zich in 2016 betere vragen gaan stellen.