Een mooi einde. Hij had het niet beter kunnen plannen.

Ides stak het stationsplein van Oostende over. Prachtig weer. Eind september, je zou het niet gezegd hebben. Morgenmiddag zou hij de trein terug naar Brussel nemen, ruim op tijd om zijn koffers op te halen voor de nachtvlucht naar Bujumbura. Eerst nog deze avond aan zee. Zijn jaarlijks verlof zat erop: hij was vier weken in België geweest.

Voorbij de brug naar de jachthaven sloeg hij rechtsaf. Hij dronk de kleuren. Straks zou het weer voorbij zijn. De gele stoeptegels die hem als kind al zo blij maakten. De viskraampjes verderop: een laatste stuiptrekking van de zomer. Schaaldieren, makrelen, platvissen, alikruiken. Alleen de stokvissen hingen er wat flets bij, hun bleke lijfjes bungelden in de wind.

Op de dekken van de roestige vissersboten zag hij mannen in de weer met emmers en smeerolie. Over enkele uren zouden ze uitvaren. Tegen die tijd zat hij al lang te tafelen. Hij had een nieuwe spijkerbroek aan en een lichtblauw overhemd. Twee knoopjes open. Vanavond wou hij er niet als een diplomaat bijlopen.

Sms van Natalie. Ze zou twee uur later landen. Godver. Haar vlucht was weer eens vertraagd. Sinds ze chartervluchten moest doen, maakte ze wekelijks dat soort toestanden mee. Haar nieuwe baan was niet te vergelijken met het Sabena van weleer, had ze gezegd. Toen stond ze meestal in business op lange vluchten. Voorbij het gordijntje, in ‘de zoo’ zoals ze het noemden, kwam ze zelden. Vanavond zou ze niet naar haar appartement in Gent terugrijden, maar gezellig blijven dineren.

Bij het einde van de kade zag Ides eindelijk de zee. Hij ademde diep in. Straks zou hij weer elf maanden vastzitten in Burundi. Claxons, dieseldampen, uitgemergelde honden — de beklemming van dat alles. Ja, het Tanganyikameer was immens, maar het bleef een binnenzee, een plas waarboven de tropische lucht nerveus zinderde.

Op het Klein Strand bij de havengeul waren de laatste gezinnen aan het inpakken. Op de boulevard klopte iedereen zich het zand van de voeten. De verhuurders duwden de skelters die nog rechtop stonden naar binnen. Het seizoen zat erop.

‘Doe rustig aan,’ had hij haar geantwoord, na een kwartier balen.

Ides liep richting casino. De zee lag er ver vandaag. Het geribde gedeelte met poelen en plassen leek breder dan anders. Heel in de verte zag hij enkele kitesurfers bezig.

Na een kleine maand was hij het leven in België weer gewoon geworden. Straks in zijn kantoor op de ambassade, tussen alle vergaderingen en verzuchtingen door, alle frustraties over het regime en de incompetente minister met wie hij driemaandelijks aan tafel moest zitten, bij alle spanningen en gruweldaden van dat kapotte land, zou het hem weer volkomen exotisch lijken, die zorgeloze kitesurfers op het strand van Oostende.

Ides nam de lift naar de eerste etage en wandelde door een lange gang met zacht verend tapijt en gefilterd licht. Hij bewonderde het magnifieke art-deco-interieur van het kuuroord uit de jaren dertig. Toen hij de deur van kamer 7 opende, herkende hij de enorme suite meteen. Hoogpolig tapijt, kingsizebed, witte planken vloer en, bovenal, zicht op zee. Hij liep naar het raam en opende het venster. Links in het avondlicht keek hij langs de monumentale voorgevel van het oude thermenhotel. Het had een vleugel van het Louvre kunnen zijn. Ja, hier hadden ze gestaan, negen jaar geleden. Zij, leunend uit het raam. Hij, zijn armen om haar middel. De geur van amandelen in haar hals.

Het water viel van hoog op zijn nek en schouders neer. Donkere, natte tegels. Hoe oud was hij toen geweest? Hij rook aan het flesje douchegel, wreef zich ermee in. Zijn lichaam schuimde uitbundig.

Twee-, drieëndertig. Hij zat in Kuala Lumpur, zijn eerste post. Tijdens een terugvlucht had hij haar leren kennen. Zij had hem een gin-tonic ingeschonken en omdat hij tijdens nachtvluchten nooit de slaap kon vatten, had hij haar anderhalf uur later nog om een tweede gevraagd. Volgens het navigatiescherm hingen ze ergens boven een naamloos bergmassief in Centraal-Azië. ‘Natalie’ kon hij lezen op haar badge.

Een maand later hadden ze hier in het thermenhotel afgesproken. Heerlijk weekend. Daarna was ze hem nog enkele keren komen opzoeken in Maleisië. In plaats van naar het luxehotel te gaan waar ze anders met de piloten en de cabin crew achtenveertig uur lang de minibar leegden en aan het zwembad lagen, nam ze een taxi naar zijn flat. Zij verwisselde haar uniform voor iets sensuelers. Hij nam haar uit eten naar tentjes waar Europeanen nooit kwamen. Ze vergaapten zich aan haar lengte. Hij vertelde honderduit, zij liet zich vermaken.

Zo was het enkele maanden gegaan. Haar uniform over de stoel, haar lichaam in bed, haar kleine, ronde billen waarmee ze elke keer neerdaalde op zijn gulzige mond. Haar zoete warmte dan, de smaak van cederhout, hars dat schokkend op zijn tongpunt smolt terwijl zij vooroverboog over zijn borst en buik en zijn opwinding omwikkelde met haar trage, volle lippen. En dan later haar blonde, rossige haar dat over haar rug klaterde als hij haar achterwaarts nam en ontlaadde in haar volmaakte, natte, zwetende lijf, terwijl boven hun hoofden de airco zoemde en buiten vierentwintig verdiepingen lager de auto’s geluidloos door het donker slopen.

In de verte zag hij haar komen. Met grote, snelle passen kwam ze door de eindeloos lange colonnade van de Venetiaanse gaanderijen aangewandeld. Ides had postgevat aan een van de tafeltjes voor de deur van het hotel. Het laatste licht viel door zijn tweede Aperol Spritz en deed zijn glas oplichten als barnsteen. Het werd koeler, het terras liep leeg.

Ze heeft zich omgekleed, zag Ides. Een goed teken. In plaats van haar uniform droeg ze de korte jurk in lichte, grijze wol. Een zeer goed teken

Hij herkende haar silhouet uit duizenden. Vreemd eigenlijk, zo heel lang hadden ze elkaar toentertijd niet gekend. Zes maanden? Zoiets. Erg praktisch was het niet geweest. Zij vloog de wereld rond, hij zat ver weg. En toen was hij naar Lima overgeplaatst, een plek waar Sabena niet op vloog. Hij werd er benoemd tot eerste secretaris, de drukste tijd van zijn leven begon. Alleen als hij even in België was, zagen ze elkaar bij een koffie of een lunch.

Na een jaar had hij in Lima iets gekregen met een jonge Canadese van Human Rights Watch, leuke vrouw, daar niet van, het had ruim een jaar geduurd, tot zij over kinderen begon. Natalie was ondertussen in een soort van open relatie met een gescheiden striptekenaar uit Limburg gesukkeld, een doffe man met twee lastige zoontjes, Ides begreep niet wat ze in hem zag. Elke keer dat ze elkaar zagen, deed ze haar beklag.

Tot ze vier weken geleden bij hun afspraak in Brussel zei dat het eigenlijk zo goed als voorbij was met Wim. Ides was toen net terug. De diplomatieke dagen hielden hem een paar dagen in Brussel. Hij logeerde in het huis van vrienden in Watermaal-Bosvoorde die met vakantie naar Canada waren. Natalie was blijven slapen.

Haar silhouet. Nu eens in het licht, dan weer in de schaduw. De zuilen wierpen een ritmisch patroon van licht en donker over de hele lengte van de galerij.

Ze heeft zich omgekleed, zag Ides. Een goed teken. In plaats van haar uniform droeg ze de korte jurk in lichte, grijze wol. Een zeer goed teken. Daaronder: zwarte suède laarzen.

Hij zwaaide naar haar.

Ze zwaaide terug. Haar hakken weergalmden.

Kom, dacht hij, gedaan met al dat gerotzooi. ’t Heeft lang genoeg geduurd. Die halfslachtige overgave van hem, die permanente voorlopigheid, hij was het zo beu, hij was zichzelf zo beu. Oké, hij was tweede man op de ambassade geworden, op zijn tweeënveertigste al. Zijn carrière was bliksemsnel gegaan. Deputy Head of Mission stond er op zijn visitekaartje. Als het zo doorging, zou hij bij zijn volgende post ambassadeur zijn. Nu zijn privéleven nog. Ze kenden elkaar al zo lang, hij en Natalie. Dat had hij de hele maand lopen denken. Ze waren even oud. Altijd goede vrienden gebleven. Nooit ruzie gehad. Het was de logica zelve. Hij zou haar straks voorstellen om met kerst naar Bujumbura te komen, dan kon ze al eens proeven. Ze zouden een weekje kunnen gaan snorkelen in Malawi. Hij zou betalen.

De ober bracht hen naar het tafeltje. Veel volk voor een zondagavond. Flarden Frans, Engels, West-Vlaams. Ze gingen naast elkaar zitten, zoals vroeger. Natalie keek over het water naar waar de zon enkele minuten geleden was ondergegaan. ‘O,’ zei ze, ‘net te laat. En ik moest ook nog eens naar de apotheek. Ik moest een zwangerschapstest halen.’

Laat het niet waar zijn. Voor het eerst in jaren, voor het eerst in negen jaar hadden ze, en ze zou al meteen… nee, wacht, dat kan toch niet. Het idee was toch dat ze in de kerstvakantie hem voor een tweetal weken zou komen opzoeken, om te kijken hoe het ging, die nieuwe poging, want het was niet simpel, het leven van een diplomatenvrouw, dat besefte hij ook wel, de cocktailparty’s, de verveling, de heimwee. De kerstvakantie was een goede periode om te testen. Voor hem was het trouwens ook niet simpel, hij had nog nooit samengewoond. Maar stel dat ze zwanger was, wat dan? Ze zou het moeten laten weghalen. Maar hij vertrok morgenavond al, hoe kon hij haar dan bijstaan? Ook financieel? En hoe kon hij zeker weten dat ze het effectief had laten weghalen? Hij zou er de hele tijd in Bujumbura aan denken, haar e-mails herlezen. En wat als ze het hield? Mijn God, beeld je in dat ze het hield. Zat ze daar met een kleine in Gent, in dat appartementje, in haar eentje. En hij, elders op de wereldbol, wetend dat er ergens in Vlaanderen iets van hem rondkroop.

‘Waarom begin je hier eigenlijk over?’

Natalie zette haar glas neer. Zijn tonic stond onaangeroerd te parelen naast zijn gin. Was een ober dit komen brengen?

‘Hoe bedoel je?’

‘Waarom vertel je het mij? Je wéét dat ik het niet zie zitten, ik wil het niet.’

‘Jij ziet het niet zitten?’

‘Nee!’ Het klonk als een verlossing. Hij vatte moed. ‘Als jij het wilt, is dat jouw keuze en daarmee uit.’

Altijd een beetje te ver gaan in het begin. Ruimte scheppen. Voorsprong nemen.

Ze zweeg en keek hem met toegeknepen ogen aan. Lichte kraaienpootjes, pretlichtjes. Van alle reacties die Ides had verwacht, was dit wel de laatste: Natalie proestte het uit. Door de gelagzaal klonk haar schaterlach, zo helder, zo klaterend dat de tafel vóór hen – een dikbuikig gezelschap van plaatselijke notabelen – zich geschrokken omdraaide alsof zij, Natalie, een metalen schotel op de betegelde vloer had laten vallen.

‘Maar lieverd toch! Dacht je nu echt…?’ Ze hapte naar adem. ‘Dacht je nu echt dat ik onbeschermd ging vrijen met een single die in Afrika woont! Ik kén jou toch? Wij hebben echt wel veilig gedaan toen!’ Haar lach ging nogmaals de hoogte in. ‘Weet je het niet meer? En trouwens, je bent op mijn borsten klaargekomen!’ Ze legde haar hand hoog op haar boezem, om hem te herinneren waar dat ook weer was. ‘En in mijn hals! Je depte me droog met je T-shirt. De lakens, zei je, de lakens. Je was bezorgd voor de lakens van je vrienden.’

‘O ja,’ zei hij schutterig.

‘De lakens, de lakens!’

Hij probeerde mee te lachen en schudde een volgende vraag uit de pols. ‘Maar van wie is het dan wel?’

Het lachen bedaarde. Ze hernam zich. Nam een slok water. ‘Eerst nog maar zien óf het iets is.’

‘Tuurlijk. Maar van wie zou het kunnen zijn?’

‘Van Wim natuurlijk.’

‘O,’ zei hij. ‘Ik dacht dat dat voorbij was.’

‘Ja, zo goed als.’

‘Je zou het niet zeggen.’

‘Ideees…’ zei ze gespeeld vermoeid.

‘Ja, sorry.’

‘Wij hebben ook moeten uitlopen destijds. Zo gaat dat nu eenmaal.’

‘Ik kan niet meer,’ zei Ides. Hij schoof zijn bord van zich af en leunde achterover. Hij had enkel de bovenkant van de zeetong opgegeten. ‘Ik had niet zoveel brood moeten eten daarnet.’ Hij schonk bij en stelde vast dat hij de fles toch ongeveer in zijn eentje aan het opdrinken was.

‘Neem maar,’ zei ze.

Het afgelopen uur hadden ze het eten becommentarieerd en herinneringen aan de restaurants in Maleisië opgehaald. Het voelde weer als vroeger.

‘Natalie,’ vroeg Ides ineens. Ze keek op. Zo vaak gebruikte hij haar voornaam niet. ‘Als het niet van mij is, waarom ben je dan vanavond die test gaan kopen?’

Ze at haar mond leeg, veegde haar lippen af. ‘Gisteren in Turkije kreeg ik zo’n schrik.’

Schrik is goed, dacht hij.

‘Ik dacht de hele tijd dat het niks was, dat ik gewoon laat was door al het gedoe met Wim. Maar gisteren op mijn hotelkamer begon ik te tellen. Ik raakte in paniek. Maar ik dacht, ik ga hier niet in Bodrum een zwangerschapstest halen, echt niet. Alleen in mijn hotelkamertje zeker? En dan maar glimlachen op de terugvlucht? Ik dacht, ik doe dat morgen wel als ik terug ben.’ Ze legde haar servet neer. ‘En als jij er ook bent.’

‘Ik?’

‘Ja. Voor het geval dat.’

‘Was je misschien van plan om hier straks…?’

‘Ja.’

‘Je meent het?’

‘Tuurlijk. Jij bent er nu toch?’

Ides keek naar de dode vis op zijn bord. De botersaus was al gestold. Hij liet nooit eten liggen in een restaurant.

‘Hoe ga je reageren, denk je?’

‘Geen idee. Echt geen idee. In mijn situatie? Ik woon alleen in Gent. Ik ben nooit thuis. Ik verdien veel minder dan vroeger. Ik word ouder en duurder, in een sector waar alles draait om jonger en goedkoper. Ik ben tweeënveertig, Ides, vergeet dat niet.’

Ze nam het laatste stukje tonijn met haar vork, haalde het door de dressing.

‘Weet hij ervan?’

‘Wie? Wim? Nee, natuurlijk niet. Jij bent de enige. Wim en ik hebben even geen contact meer.’

Het voordeel van Natalie was dat ze goudeerlijk was. Het nadeel van Natalie was dat ze goudeerlijk was. Diplomatie is de kunst van de helder gedoseerde vaagheid.

Ides keek door het raam. Waar ooit de zee lag, zat nu hun spiegelbeeld. Daar, in het onpeilbare donker, moesten ondertussen de vissersboten op volle zee zijn. Hij hoorde zichzelf zeggen: ‘Misschien hadden wij geen condoom moeten gebruiken.’

‘Misschien niet,’ zei Natalie.

Ze zwegen.

De ober kwam de borden afruimen. Hij taxeerde de fles en verdeelde het laatste restje chablis over de glazen.

‘Voor mij niet meer,’ zei Natalie. Ze weerde haar glas af met haar vlakke hand. Ze bukte om haar handtas op te rapen. ‘Weet jij waar de toiletten zijn hier?’

Ides wist niet of ‘overtijd’ één of twee woorden was. Hij probeerde het aan elkaar en scrolde door de resultaten. Twee weken overtijd kon van alles betekenen, zo bleek. Op een site las hij: ‘Eicellen worden reeds vóór de geboorte aangemaakt en in een onrijp stadium in de eierstokken opgeslagen. Een pasgeboren meisje beschikt over ongeveer 1 miljoen eicellen. Met deze ‘voorraad’ moet ze het stellen. Helaas beginnen ze al van bij de geboorte af te sterven, zodat er tegen de puberteit nog zo’n 400.000 over zijn. Bij de menopauze blijven er nog maar enkele tientallen over.’

Dat wist hij niet, dat van die reusachtige beginvoorraad. Van één miljoen naar enkele tientallen. Natuurlijk zou ze het houden, wist hij. Voor de vorm zou ze nog een paar weken twijfelen, uiteraard, maar haar besluit stond allang vast. Dat besluit, dat werd nu genomen in die marmeren toiletten hier een dertigtal meter verder. Als het al een besluit was dat ze nam. Eigenlijk nam het besluit haar.

Hijzelf had het nooit gekund, die overgave. Wat was er mis met hem? Als kind had hij een grote doos viltstiften gekregen, een halve meter kleur, gerangschikt als een regenboog. Hij durfde er niet mee te tekenen, uit schrik ze op te maken. Altijd maar wachten, altijd maar dralen, tot de lust om te tekenen overging.

En hij was niet de enige. Als hij om zich heen keek, zag hij een generatie die aarzelde. Mannen die het heden wantrouwden en tegen wil en dank op steeds beter bleven hopen. Vrouwen die uitstekende moeders hadden kunnen zijn en kinderloos achterbleven. Hij wist het, hij behoorde tot de eerste generatie in de geschiedenis bij wie de puberteit naadloos overliep in de midlifecrisis, zonder het gebruikelijke tussenstadium van de volwassenheid.

Hij wist het, hij behoorde tot de eerste generatie in de geschiedenis bij wie de puberteit naadloos overliep in de midlifecrisis

Zijn ouders waren getrouwd en hadden een gezin gekregen voor hun vijfentwintigste. Op die leeftijd had hij al meer vrouwen gehad dan zijn vader in heel zijn leven zou hebben. Het leek op voorsprong, op vrijheid zelfs. Maar op zijn tweeënveertigste stond hij nog even ver als toen, namelijk nergens. Ja, hoog op de ambassade, maar thuis zat hij tussen hunkerende muren.

Hij keek naar de deur. Ze bleef lang weg. Hij beeldde zich in hoe Natalie, zijn nieuwe oude liefde, nu naar een vreemdsoortige koortsthermometer zat te turen. Inmiddels moest ze het toch al weten? Het duurde zo lang. Hoe zou ze het toilet verlaten? Hoe zou ze zichzelf aantreffen in de spiegel? Sommige dingen zijn te groot voor onze ogen.

Ides moest denken aan het fotoboek dat hij bij zijn vrienden in Watermaal-Bosvoorde op de salontafel had gevonden. Ze hadden het gekocht ter voorbereiding van hun reis naar Canada. Inuksuit: Silent Messengers of the Arctic. De grote, glanzende pagina’s stonden vol met unheimliche foto’s van stenen figuren die de Inuit hadden opgericht in de meest desolate landschappen van het Arctisch gebied. Grote, gestapelde rotsblokken waren het, vaak in de figuur van een mens. Het leken een soort vogelverschrikkers in steen, duizenden jaar oud. Mythische constructies.

Ides had er elke avond naar gekeken. ‘De inuksuit zijn ongetwijfeld de eenzaamste kunstwerken ter wereld,’ stond er in de inleiding, ‘soms worden ze jaren, eeuwen, millennia niet bekeken.’ Ze stonden enkel daar, in de heldere arctische lucht, terwijl korstmossen ijzingwekkend traag op hen groeiden en de poolwind door hun spleten gierde.

Aan de overzijde van de lange gelagzaal, in de majestueuze deuropening naar de lobby, badend in het licht van een art-decobrandraam verscheen ze. Haar ranke gestalte, gebeeldhouwd door haar korte grijze jurk, werd weerspiegeld in de oude, monumentale zilverspiegels die de hele zijwand van de ruimte in beslag namen. Ze liep met elegante, levendige stappen tussen de tafels door, als bewoog ze opnieuw tussen de rijen stoelen van een dure, transcontinentale vlucht.

Zo had hij haar voor het eerst gezien, Natalie, zijn onmogelijke toekomst. Ze straalde, mijn God, wat straalde ze. Ze liep onder zware kroonluchters en langs weelderige bloemstukken. Vorstelijk, aristocratisch, soeverein. De obers met hun lange schorten bij de bar keken naar haar om, de barman liet de tapkraan lopen. Mannen dronken van hun glas en volgden haar vanuit hun ooghoeken. Oudere dames trachtten haar te negeren. Toen ze Ides in het vizier kreeg, glunderde ze nog meer. Ze versnelde haar pas. Het geluid viel weg. Ze beet op haar onderlip. Ze liet haar hoofd zakken en lachte besmuikt.

‘Noppes!’

Haar laarzen had ze niet mogen uittrekken van hem.

Ze maakte zich los uit de donkerblauwe rechthoek van het raam en plofte neer op de leren zetels naast hem. Haar benen gooide ze op het salontafeltje, tussen de ijsemmer en de vaas met aronskelken.

Ze plukte zijn onderlip met haar lippen, zoog hem naar binnen. Haar tong gleed langs zijn tanden, zijn tong. Ze dronk hem. Ze dronk hem met open ogen die de zijne zochten. Ze liet los, nam een slok champagne, perste haar mond weer op de zijne, liep leeg, liet zijn tong tintelen van de bubbels en slurpte het opnieuw op. Met opzet liet ze een straaltje langs zijn wang vloeien. Likte dan zijn kin, zijn kaaklijn, zijn hals.

Ineens stond ze op. ‘Ik heb zo’n zin om te dansen.’

Ze liepen door de lege straten van Oostende.

Ze haakte haar arm los en liet hem twintig meter verder wandelen. ‘Zo is ’t goed. Draai je maar om. Hier komt-ie.’ Ze plaatste haar benen naast elkaar en hield zich zo rechtop mogelijk. Met een zalvende stem zei ze: ‘There are six emergency exits on this aircraft.’ Ze strekte haar armen en wees naar de zijstraten voor en achter. ‘Two to the rear, two to the front, and two over each wing.’

Terwijl zij onverstoorbaar naar de straatgoten wees, wankelde hij van het lachen.

Floor-level lighting will guide you towards the nearest exit. A life vest is located under your seat,’ negeerde ze hem. Ze hield een denkbeeldige reddingsvest voor zich.

Slip it over your head.’ Ze bracht haar handen naar haar hals en ontblootte haar rechterschouder. ‘Pass the straps around your waist.’ Ze liet haar bh-bandje zakken. ‘And adjust at the front.’ Traag wreef ze over de bovenste welving van haar borst.

Please remain seated until the aircraft comes to a complete standstill.’ Ze ontblootte haar borst, bevochtigde haar twee vingers met speeksel en wreef over haar tepels. ‘In the unlikely event of a loss of cabin pressure,’ ging ze verder, terwijl ze zwoel naar hem toestapte, ‘in the unlikely event of a loss of cabin pressure, oxygen masks will drop from the overhead panels.’ Ze stond vlak voor hem nu. ‘Pull it towards you.’ Haar handen trokken aan zijn kraag. ‘Place it over your nose and mouth and breathe deeply.’ Ze liet zich kussen, bracht dan zijn mond tot bij haar borst. Hij zoog, likte, gromde.

If you are travelling with a child…’ ging ze verder.

Een meisje kronkelde rond een paal. Het licht was rood. De muziek slecht. ’t Was eigenlijk altijd hetzelfde, dacht Ides. Hoe vaak had hij dit soort clubs bezocht? Wat had het allemaal te betekenen, nu Natalie terug was? Het was iets uit een vorig leven, een herinnering uit de tijd dat hij leegte trachtte te bekampen met leegte.

Ze zaten op barstoelen aan de rand van het podium. Hij keek om zich heen. Natalie was de enige vrouw, of in elk geval de enige met kleren aan. Hij keek naar het meisje dat aan het strippen was. Ze danste goed. Eindelijk nog eens natuurlijke borsten, dacht hij.

‘Word je hier opgewonden van?’ vroeg Natalie.

‘Nee, niet echt. Jij wel?’

Ze schudde met haar hoofd. ‘Maar ik vind het wel gezellig hier.’

Het paaldansmeisje gleed over het podiumpje en kwam knielen bij hun glazen.

Hello,’ zei Natalie.

Hello.’

‘Moet ik iets doen?’

‘Gewoon wat geld geven,’ zei Ides. Hij griste een verfrommeld biljet van tien euro uit zijn broekzak, vouwde het overlangs in tweeën en schoof het onder de string van het meisje, ter hoogte van haar heup. Bij wijze van dank kuste ze hem op de wang.

Natalie was de enige vrouw, of in elk geval de enige met kleren aan

‘Oké,’ zei Natalie, die in haar handtas dook. Ze deed ook wat geld onder het elastiekje en kreeg van de danseres een zoen op de mond. En nog één. En nog één. Die bleef hangen. Die een tongzoen werd. De mannen joelden, maar beide vrouwen hielden hun ogen gesloten en zoenden elkaar traag. Minutenlang.

‘En dat voor een diplomatenvrouw!’ zei Ides, toen ze eindelijk klaar waren.

Je m’excuse, monsieur l’ambassadeur. Moet ik nog veel leren?’

Het meisje werkte haar dansnummer af. Toen ze klaar was, griste ze haar kledingstukken bijeen en kwam ze bij hen zitten.

‘Wil je iets drinken?’ vroeg Ides, wetende dat het antwoord ja zou zijn, vijfentwintig euro zou kosten en uit de goedkoopste schuimwijn zou bestaan.

Ze kwam uit Hongarije en ze was zesentwintig.

‘Hoe oud ben jij?’ vroeg ze aan Natalie. Ides zat tussen hen beiden in. De muziek stond hard. Ze moest over zijn schoot hangen om met Natalie te spreken. Nooit eerder had hij twee vrouwengezichten van zo dichtbij gezien.

‘Ook zesentwintig!’ lachte Natalie.

Even later werd het meisje naar achteren geroepen door de barman. ‘Blijf nog even,’ zei ze tegen hen. Uit de speakers weerklonk de zwoelste stem die ooit over de Noordzee gezweefd had, een stem van elders was het, een stem uit de autofabrieken en de nachtclubs die nu droevig gedrapeerd lag over de grijze wateren en de grijze garnalen van deze mistige gewesten. ‘Ooh, I want you, I want you, baby.’ Het was de ruwe versie, zonder strijkers. De drum klonk hoekig, de bas lui. Ides had er ooit een amateurvideo van gezien: de goddelijke hunkering zong het liggend in trainingspak op de bank, moeiteloos geniaal. ‘I want you, but I want you to want me too.’ Hij sloot zijn ogen.

‘Wat een avond,’ zei Natalie.

‘Zeg dat wel. Een paar uur geleden was je nog zwanger.’

‘Dacht jij.’

‘Jij ook. Ik dacht het echt. Ik dacht: ze is zwanger en ze zal het houden.’

‘Gek. Van Wim zeker? Ik zou het nooit gehouden hebben. Als het nu van jou was geweest…’

‘Ja, stel je voor! Toen je weg was naar het toilet, heb ik op het internet zitten kijken. Wist je dat een vrouw bij haar geboorte één miljoen eicellen klaar heeft zitten? Dat zijn er nogal wat. Maar in haar volwassen leven heeft ze maar vierhonderdvijftig keer een eisprong. Niet te geloven, hé? En als je twee weken overtijd bent, kan dat van alles betekenen. Stress! Vermoeidheid! Het begin van een zwangerschap, uiteraard. Maar ook het begin van de menopauze! Dat wist ik niet. Het stopt niet van de één op de andere dag. Die vruchtbaarheid moet ook, wat was het woord… uitlopen, ja.’

‘Ides.’

‘Het lichaam slaat dan soms al eens een maandje over en dan een keer twee maanden. En dan plots zes!’

‘Ides!’

‘Tot het alles overslaat. Wist jij dat? Soms begint dat uitlopen al bij vrouwen van twee- of drieënveertig.’

‘Godverdomme, man.’

Ides liep door de straten. De koelte deed hem goed. Boven zijn hoofd zag hij silhouetten van meeuwen, hun vleugels roerloos, hun buik oranje van de straatlantaarns. De meeuwen zwenkten. Oranje-witte sikkels die de stad overstaken en nu en dan de nacht aaneenstikten met hun obscene gekrijs. Iew, iew, iew. Komma’s in het donker. Alsof een idioot zijn vinger op de kommatoets legde en ingedrukt hield.

Hij zag haar zitten op de trappen bij de zeeboulevard. De duizeling. Haar haren waaiden op, haar schaduwen waren lang. Onder haar voeten begon het strand. Hij ging naast haar zitten. Ze zweeg. Hij wist niet wat te zeggen. Hij legde zijn arm om haar schouders. Ze deed er niks mee.

Ze staarde in een afgrond die hij niet kon zien. Boven het strand rees de maan. Vol, groter dan anders. Ides had er iets over gelezen.

‘Er is een maansverduistering vannacht.’

Natalie keek naar de maan. De bovenkant was afgetopt.

‘De hele schijf zal donker worden. Daarna zal de maan rood oplichten.’

‘Bloedmaan,’ zei Natalie. ‘Ik weet het. Je hoeft niet alles uit te leggen.’

Ides zag dat ze gehuild had. Hij wou nog iets zeggen, maar wist niet goed wat.

‘Waar bleef je?’ zei ze na een poos.

‘Dat meisje kwam nog terug.’

‘Zesentwintig jaar, ferme borsten, gave huid.’

‘Natalie.’

‘Wees niet schijnheilig, Ides. Wees gewoon eerlijk. Zo’n lekker ding. Niks van rimpels. Alles strak. Geschoren ongetwijfeld. Vast zo’n kut als… als een nectarine. Geef toe. ’t Was verdomme een kind, Ides. Ben je niet beschaamd! Sinds wanneer val jij op kinderen?’

‘Lieverd,’ haalde hij even diep adem. ‘Jij hebt ermee gezoend, ik niet.’

‘Dat stelde niks voor.’

‘O nee?’

‘Bij mij stélt dat ook niks voor, maar bij jou wel! Bij jou zou dat een hele machinerie in gang zetten, van twijfel, van afweging. Je zou denken: hm, op dat vlak en op dat vlak scoort ze beter dan Natalie, maar op andere vlakken komt Natalie beter uit de test. Alles is zo voorwaardelijk bij jou. Zolang het leuk is, is het leuk. Maar zodra er een ander opduikt, iemand die je niet eens hoeft te kennen, als ze maar wat knapper lijkt of slimmer of jonger, begint het. Vergelijkend warenonderzoek, dat is het. Denk je dat een vrouw dat niet voelt misschien? Denk je dat ik me dat niet herinner van negen jaar geleden? Ik voelde mij zo inwisselbaar. Jij was een jonge diplomaat, vrouwen, geld, je pakken en je verhalen. Ik was al tien jaar stewardess, het deed mij niks meer, al die aandacht van mannen. Ik had mijn deel gehad, maar bij jou moest het nog allemaal beginnen. Jij was onrustig, en ik, ik voelde mij onveilig.’

‘Dat was toen, Natalie.’

‘En dan de ergernis en de nukkigheid omdat je niet kon doen wat je wou doen, de walging zelfs, omdat iemand je liefhad. Vasthield.’

Ze snikte nu met lange halen. Haar gezicht begraven tussen haar opgetrokken knieën. Ze had haar armen om haar benen geslagen. Hij legde zijn wang op een van haar schouderbladen en streelde haar bolle, schokkende rug. Twee meeuwen zweefden geruisloos boven hun hoofd. De slagschaduw van de aarde zakte steeds dieper over de maan. Ze kreeg een rilling.

Ides zei: ‘Zullen we terugkeren naar het hotel? Laten we gaan slapen. Het is al laat.’

Ze zei niets. Richtte zich op en keek naar de horizon. Ineens trok ze haar laarzen uit. Ze plaatste haar handen naast zich en liet zich vallen in het zand.

‘Kom,’ zei ze.

De zee lag nog steeds ver weg. Ze liep op haar blote voeten door de lage, geniepige golfjes van het kerende tij. Het water besloop het land, op zoek naar de jerrycans en stukken touw die het er twaalf uur eerder had achtergelaten. Ides had zijn schoenen aangehouden. Hij begreep niet goed wat hier de bedoeling van was. De façade van het thermenhotel lag links achter hen. Als hij zich omdraaide zag hij de lange, verlichte colonnade van de Venetiaanse gaanderijen kleiner worden.

‘Zullen we teruggaan?’ Ze liep al een halfuur naast hem te petsen.

‘Nog even.’

Ze was stukken rustiger dan daarnet. Toen ze bij een golfbreker kwamen, wou ze er zelfs op lopen. De eerste meters gingen goed. Toen waren er mosseltjes.

‘Au. Je zult me moeten dragen.’

Contact. Omhelzing. Dan toch. Hij tilde haar op en liep met haar naar het water. Behoedzaam. Haar lichte lijf. Haar haren in zijn gezicht. Op het eind waar de rotsblokken hoekiger waren, zette hij haar neer. In de verte zagen ze het lichtsignaal van de vuurtoren van Oostende. Driemaal lang, gevolgd door niets. Het water schuimde tussen de stenen.

Ze gingen zo dicht mogelijk bij de golven zitten en keken naar de vissersboten in de verte. Ineens klonk onaards gebulder, alsof een vrachtwagen zonder knalpot door de prehistorie reed. Kwam dit van een van de vissersboten, was het een containerschip? Natalie wees naar de lucht. Een helikopter vloog vanaf het land naar zee. Ze volgden het bulderende toestel en zagen hoe het een heel eind verderop stil bleef hangen boven de golven. Twee schijnwerpers wierpen een zuil van licht naar beneden, alsof ze het gevaarte moesten stutten.

‘Wat kan daar gebeurd zijn?’ zei Natalie. ‘Je zal daar maar in het water liggen.’

Ides wist niet wat te antwoorden. Minutenlang duurde het geraas en gedonder. De helikopter wendde enkele keren zijn staart, waardoor het geronk nu eens scherper dan weer doffer klonk. Kwam het door de wind? Na een kwartier klom het toestel weer de hoogte in en vloog het terug.

‘Heb ik je ooit verteld over die keer in Italië?’ zei Ides. ‘Een paar jaar geleden. Ik was met verlof in Europa en besloot met Lisa naar Argentario te gaan. Ik heb je weleens over haar verteld. ’t Doet er niet toe, lang geleden. Argentario is een eiland voor de kust, een paar uur rijden van Rome. We bleven er vier dagen. Op het einde, net voor ons vertrek, aten we nog iets in het haventje van Porto Santo Stefano. Zeevruchten. Witte wijn. Romantiek. Blablabla. We zaten op een terras. Ineens trok er een rouwstoet voorbij. Midden op de dag! Het was zondag! Een jonge visser was verdronken. Het hele dorp erachteraan, prevelend. Vooraan reed een lijkwagen met megafoon. Zijn vrienden droegen de kist. Jonge vissers allemaal. Zwalpend. Zweet op hun voorhoofd.’

‘Ides?’

Hij was opgestaan. Plette lusteloos enkele kleine mosselen onder zijn voet. Je hoorde de schelpen breken, de spiertjes zuigen. ‘Die dragers. Ze hadden van die grimassen.’ Met zijn hiel hakte hij een hele tros los.

De maan was bijna helemaal donker nu. Onderaan hing nog een dun, fel partje. Het leek op een contactlens die op een doffe oogbal lag.

‘Ik wou hier naartoe om je iets te laten zien,’ zei Natalie.

Het komt goed, dacht Ides. De alcohol raakte uitgewerkt, alles werd een stuk minder emotioneel. In het vervolg moesten ze dat niet meer doen, al dat drinken. Dat was nergens voor nodig. Gewoon, gezond leven, musea bezoeken, snorkelen.

‘Een plekje waar ik na het werk weleens kom. De luchthaven ligt hier vlakbij.’

Ze verlieten de vloedlijn en klommen in de richting van het droge strand.

‘Wanneer is je volgende vlucht eigenlijk?’

‘Woensdag pas. En dan donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.’

‘Waarheen?’

‘Eerst Tenerife, daarna Antalya, geloof ik. De rest moet ik nog bekijken.’

‘Heb je er zin in?’

‘Ach ja, eigenlijk wel. Het is niet waar ik ooit van droomde, het is minder dan wat ik ooit had, maar het volstaat voor wat ik nog wil. Die senioren, die applaudisseren bij elke landing, ’t is ook wel weer charmant. Het is een dankbaarder publiek dan die zakenlui die nooit opkijken, tenzij voor je borsten.’

Ides moest voor het eerst in tijden weer lachen.

Ze kwamen bij de uitgestorven boulevard. Geen levende ziel te bekennen. De tramsporen van de kusttram lagen te blinken in het laatste restje maanlicht.

Toen ze bij de plek kwamen waar eindelijk de duinen begonnen, zei Ides: ‘O, maar dit ken ik.’

‘Echt?’

‘Ja, dat kerkje is prachtig.’

‘Ik kom hier soms wat lezen na een drukke vlucht.’

‘Ik was hier een paar jaar geleden,’ zei Ides. ‘Toen stond er een grote, bronzen spin boven het graf van Ensor.’

‘Ja, die ligt hier ergens begraven.’

Achter de duinen doemde het oude visserskerkje met de dikke steunberen en stompe toren op. Hoeveel stormen had het niet overleefd? Hoeveel winters?

‘Kan je je inbeelden hoe dat hier vroeger alleen stond?’

Ze keken naar de gevels van de appartementsgebouwen.

‘Een paar lage vissershuisjes hier en daar. Voor de rest: duinen, polders, kieviten.

Vissersvrouwen die hier kwamen bidden, terwijl hun mannen en zonen op zee waren.’

Ze keken naar wat ervan over was gebleven. Zelfs het helmgras was oranje van de straatverlichting.

‘Dat beeld van die spin was ongelooflijk. Het was hoog. Je kon tussen de poten door lopen. En dan dat kerkje. En dat licht binnenin. Ik dacht toen: als ik ooit ga trouwen, zal het hier zijn.’

‘Romanticus.’

Ze rammelde aan de deur van de kerk. Uiteraard op slot. Aan de achterkant in het gras vonden ze het graf van Ensor, een sober monument. Ze liepen eromheen. Het was al na vier uur. De maansverduistering zou over een paar minuten volledig zijn.

‘Ik krijg er een stijve nek van,’ zei Ides. Het gras was te nat om op te liggen, dan maar het graf, er was toch niemand. Ze lagen naast elkaar en hielden elkaars hand vast. Het allerlaatste snippertje licht gaf op magische wijze reliëf aan de rest van de maan. Zoals een zaklamp onder iemands kin heel het gezicht beeldhouwt, zo kwam het hele maanoppervlak naar voren. Voor het eerst zag Ides wat hij al heel zijn leven wist, dat de maan geen platte, witte schijf was, maar echt een bol. Nooit eerder had hij dat volume met eigen ogen gezien. Het was een joekel van een harsklomp die daar hing, zo dichtbij. Zo grijpbaar.

Toen werd alles oker. Ze bleven liggen. Onder de roestige, zwakke maan luisterde Ides naar haar ademhaling.

Daar had hij vroeger vaak naar liggen luisteren, ’s nachts in Kuala Lumpur, wanneer haar lijf naast het zijne deinde in het donker. Negen jaar geleden was het. Het schijnsel van neonreclames op het plafond. De auto’s beneden. Haar uniform over de stoel.

Wind door de duinen. Hij hoorde hoe ze inademde en haar lippen vaneen deed.

‘Zeg het niet,’ zei hij.

Ze hield haar adem in.

‘Nog even niet.’

Meer fictieverhalen? Lees dan ook:

Van Irak naar Nederland met een vals paspoort, deze roman neemt je mee In mijn nieuwe roman Hoe ik talent voor het leven kreeg raakt de Iraakse civiel ingenieur Semmier Kariem gevangen in de Nederlandse asielprocedure. In fragment een: zijn aankomst met vals paspoort op Schiphol. Lees het fragment hier terug Waarom alle oudere Irakezen op twee dagen geboren zijn In mijn nieuwe roman Hoe ik talent voor het leven kreeg raakt de Iraakse civiel ingenieur Semmier Kariem gevangen in de Nederlandse asielprocedure. In fragment twee: zijn zesenhalf uur durende verhoor. Lees het fragment hier terug Het tegenwicht voor de IND en het COA? De achtjarige docent Sanne In mijn nieuwe roman Hoe ik talent voor het leven kreeg raakt de Iraakse civiel ingenieur Semmier Kariem gevangen in de Nederlandse asielprocedure. Vandaag: Nederlandse les van de achtjarige Sanne. Lees hier het fragment terug