Wachttijden verkorten? Verander gewoon de definitie even
Tjark Tjin-A-Tsoi, huidig directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek, werd genomineerd voor overheidsmanager van het jaar, onder meer omdat hij de wachtlijsten bij het Nederlands Forensisch Instituut met 90 procent terugbracht. Wat blijkt? Er is met cijfers gegoocheld, zo mailde een lezer van De Correspondent mij. Ik zocht de kwestie uit.
Het leverde Tjark Tjin-A-Tsoi een nominatie op voor overheidsmanager van het jaar. De toenmalige directeur van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) presteerde het om de wachttijden voor sporen van misdrijven terug te brengen van 130 dagen in 2007 tot 15 dagen in 2011. ‘Een heel sterke performance,’ stelde Ivo Opstelten (VVD, toenmalig minister van Veiligheid en Justitie) tevreden vast in een Kamerdebat.
‘Technologische innovatie’ en ‘efficiëntere productieprocessen’ hadden het tij gekeerd, zo verklaarde het NFI de prestaties. Opstelten roemde verder het ‘zeer systematische en kwantitatieve’ management dat Tjin-A-Tsoi, huidige Centraal Bureau voor de Statistiekbaas, had doorgevoerd.
In mijn vorige artikel met correspondent Sanne Blauw schreef ik over de ‘cijferdictatuur’ in de publieke sector. Een lezer wees mij vervolgens op voorgaand voorbeeld van creatief cijfergebruik. Want ja, het NFI was sneller gaan werken. Maar de cijfers zagen er om een heel andere reden zo imposant uit.
Hoe komt het NFI bij die 90 procent?
Wat wil het geval: in 2010 kreeg ‘wachttijd’ een nieuwe definitie. Forensisch onderzoekers mochten voortaan de klok stilzetten als ze nog moesten wachten op nadere informatie van de politie en het Openbaar Ministerie. De wachttijden werden daardoor op papier korter, maar in de praktijk was er niets veranderd. Het NFI zegt zelf desgevraagd dat het ‘lastig inzichtelijk te maken is’ wat de gevolgen zijn van deze definitiewijziging.
Maar de belangrijkste wijziging had zich twee jaar eerder al voorgedaan. Tot dan toe konden de politie en het Openbaar Ministerie zoveel forensisch onderzoek aanvragen als ze maar wilden. Het gevolg was dat er zoveel sporen (DNA, handschriften, kogels en ga zo maar door) bij het NFI over de schutting werden geworpen, dat het de capaciteit van het NFI boven de pet ging ging.
Hebben we het hier over effectief management of over creatief boekhouden?
In 2008 begon het NFI dan ook afspraken te maken over het maximale aantal onderzoeksaanvragen dat de politie en het OM mochten insturen. Met grote gevolgen voor de wachttijden. De instroom van nieuw onderzoek kon namelijk flink beperkt worden. Onderzoek dat eerder bij het NFI op de plank lag (en meetelde in de ‘wachttijd’), lag nu bij de politie of het OM op de plank (waar het niet meetelde in de ‘wachttijd’).
Uit onderzoek van Bureau Beke bleek bijvoorbeeld dat politielabs ‘minstens 30 procent’ van hun sporen niet konden insturen bij het NFI omdat de maandelijkse quota al waren bereikt. In Amsterdam waren er in 2012 maar liefst 30 schietincidenten, waarvoor specifiek forensisch onderzoek nodig was, maar door de quota konden slechts acht forensische onderzoeken aangevraagd worden. En vorig jaar nog vergde het onderzoek van MH17 zoveel extra werk, dat er met OM en politie een ‘tijdelijke instroombeperking’ werd afgesproken.
Om de spectaculaire afname van de wachttijden toe te schrijven aan superieure prestaties, zoals het NFI en de minister deden, is dus op zijn minst selectief.
Stel: een bedrijfsleider bij Albert Heijn claimt dat de wachttijden bij de kassa’s met wel 90 procent zijn teruggebracht zónder nieuw personeel aan te nemen. Haar geheim? Ze sluit simpelweg de deuren wanneer er te veel klanten in haar winkel rondlopen. Sommige klanten blijven daardoor weg, anderen gaan voor de Albert Heijn en niet voor de kassa in de rij staan.
De wachttijden bij de kassa nemen dus af. Maar komt dat door effectief management of door creatief boekhouden?
Oké. Maar hoe presteert het NFI dan?
Eigenlijk weten we niet hoe het NFI precies presteert. Niemand weet immers hoeveel forensisch onderzoek er op de plank blijft liggen - simpelweg omdat het niet meer ingestuurd kan worden. ‘Het NFI heeft geen zicht op de mate waarin politie en OM plankzaken hebben,’ zegt een woordvoerder van het NFI desgevraagd. En ook volgens de minister valt niet te zeggen ‘hoezeer de vraag het aanbod overtreft.’
We hebben dus geen idee meer van de werkelijke wachttijden. Wel komen er in het nieuws berichten voorbij van korpsen die geen onderzoek meer in kunnen sturen, maar aan de gerapporteerde wachttijden valt dit niet langer te zien. In december 2015 waren die nog altijd 14 dagen.
Dit gegoochel met cijfers is niet onschuldig. Juist in tijden van bezuinigingen, waarin de minister claimt dat er ‘meer met minder’ kan, is het belangrijk om te weten hoe het nu echt gaat bij het NFI.