Wat je afkomst over je politiek zegt (en wat niet)
Overal waar burgemeester Aboutaleb verschijnt moet hij antwoord geven op dezelfde vraag: welke rol speelt zijn religie in zijn politiek? En toen Khadija Arib Kamervoorzitter werd, ontstond direct een debat over ‘dubbele loyaliteit’. Wat maakt afkomst eigenlijk uit in de politiek die je bedrijft? Ik legde die vraag voor aan veertien verschillende politici.
Een ‘Marokkaanse baantjesjager’ en een ‘representant van een groep die in heel Nederland problemen veroorzaakt.’ Toen Ahmed Aboutaleb (1961) in 2008 werd voorgedragen als burgemeester schuwde oppositiepartij Leefbaar Rotterdam het niet hem op zijn afkomst aan te vallen.
Hij werd desondanks benoemd en maakte zich in eigen stad nagenoeg onomstreden door boven de groepen te gaan staan.
Tot aan zijn ‘rot toch op’ aan het adres van radicale moslims na de aanslagen in Parijs, een uitspraak die de publieke opinie over Aboutaleb opnieuw deed splijten. Wat de één zag als krachtig afstand nemen, grensde voor de ander aan verraad aan ‘zijn’ smaldeel van de samenleving.
De burgemeester bleef zich streng opstellen en daarmee afwisselend lof en kritiek oogsten. Hij kreeg een eerbiedig onthaal bij CNN, terwijl in Rotterdam moslims hem op bijeenkomsten boos opzochten. En er was de documentaire die de vraag stelde of hij stiekem zélf geen radicaal is.
Ruim zes jaar na zijn benoeming is Aboutalebs achtergrond opnieuw een heet hangijzer. Terug van nooit weggeweest.
De gretigheid waarmee de achtergrond van politici wordt aangegrepen, weerklinkt in de verhalen van de veertien Rotterdamse politici die ik interviewde. Ik vroeg hun hoe hun publieke leven erdoor wordt beïnvloed en schreef daarover deze analyse in vier punten. Om de pijnlijke vraag te beantwoorden: hoe schadelijk is de aandacht voor iemands achtergrond voor de democratie?
1. Je representeert een groep
174 nationaliteiten en bijna 50 procent allochtonen. Deze cijfers kon ik na mijn veldwerk in Rotterdam wel dromen. Tijdens debatten over integratie en sociale cohesie worden ze ritueel opgedreund. Een poging om de grote diversiteit van Rotterdam in cijfers te vangen.
Deze manier van kijken gaat hand in hand met hoe politici-van-een-zekere-afkomst worden gezien. Voor de buitenwereld zijn zij niet alleen Ahmed of Nourdin, maar staan ze ook voor een van die 174 groepen. Of zelfs voor die hele 50 procent.
Als politicus gaat wat je bent een eigen leven leiden
Dat is het handige van afkomst en religie: je kunt iemand in een groter geheel plaatsen. Soms is het even zoeken naar het passende hokje. Een raadslid uit mijn onderzoek had een Creoolse vader en een Hindoestaanse moeder. Haar Aziatisch klinkende achternaam bracht mensen nog meer in de war. ‘Wat bén jij eigenlijk?’ hoorde ze vaak.
Als politicus gaat wat je bent een eigen leven leiden. Niet dat xenofoben je de hele dag op je bloed of levensovertuiging aanvallen. Integendeel: het is iets wat sluimert, tot een situatie zich aandient waarin het een rol gaat spelen. Zo sprak ik een politicus die eerder in een deelgemeente zat waar etnisch cliëntelisme van Turks-Nederlandse leden speelde. Hij had er zelf niks mee te maken, maar het ‘plakte’ toch aan hem - puur vanwege zijn afkomst.
En iets heel anders: op politieke borrels hoorde ik meer dan eens mensen spreken over de ‘bruikbaarheid’ van politici met een zekere achtergrond - om bepaalde groepen aan te spreken of het imago te verbeteren. Door dergelijke dynamiek waren de politici die ik interviewde – mijn informanten, in onderzoeksjargon – ogenschijnlijk erg op hun hoede. Wanneer en hoe hun achtergrond relevant wordt, hebben ze niet in de hand.
2. De anderen bepalen de regels
Wat het betekent dat de wieg van (de ouders van) een politicus in een ander land stond, of dat er een gebedsmatje in zijn werkkamer ligt, wordt bepaald door zijn omgeving. In casu: de kiezers, de media en de eigen partij.
Een van mijn informanten was Nourdin El Ouali, partijleider van het lokale NIDA. In de periode dat ik hem volgde, werd hij door Buitenhof uitgenodigd om te reageren op een onderzoek over radicalisering. ‘U bent moslim. Vindt u de regels van het geloof belangrijker dan de Nederlandse wet?’ was een van de eerste vragen van presentator Paul Witteman. Waar El Ouali hoopte inhoudelijk op het onderzoek in te gaan, besloot Witteman hem als voorbeeld te gebruiken.
En zo wordt El Ouali vaker gevraagd om te praten óver moslims, maar toch vooral áls moslim. Een verademing vond hij het toen hij ergens mocht praten over onderwijsvernieuwing. ‘Eindelijk eens iets anders dan jihadisme en afgehakte hoofden.’ In zijn woorden weerklonk de frustratie van Tofik Dibi. Die voelde zich de ‘token-Marokkaan’ van GroenLinks, die vooruit werd geschoven bij discussies over de islam en allochtonen.
Binnen partijen speelt achtergrond een onvoorspelbare rol. Dit tot frustratie van een van mijn andere informanten uit de Rotterdamse gemeenteraad, die anoniem wilde blijven. Naar zijn indruk mocht hij gebruikmaken van zijn afkomst zolang de partij er electoraal van profiteerde. Maar de verkiezing erop moest juist elke schijn van etnisch cliëntelisme vermeden worden. En al ben je nog zo zuiver – de associatie met voorkeursstemmen ligt altijd op de loer.
Hetzelfde geldt voor het vermoeden van positieve discriminatie. Bij bovengenoemd raadslid dachten zelfs enkele van zijn eigen collega’s dat hij zijn carrière aan zijn afkomst te danken had.
3. Je moet er iets mee
Politici moeten manoeuvreren tussen onvoorspelbare en tegenstrijdige ideeën. Om niet continu verrast te worden, moeten ze bedenken wat ze gaan ‘doen’ met hun ‘anders-zijn.’
Rubinia Tjon A Sam was net beëdigd als burgerraadslid voor het CDA toen ik haar interviewde. Ze vroeg zich af of ze zich als nieuwbakken politicus moest gaan profileren als ‘zo’n jonge frisse allochtone vrouw.’ Haar vrouw-zijn en etnische afkomst stelden haar namelijk in staat om een statement te maken: mensen als ik zijn er ook in de politiek.
Hoe ga je om met mensen die jou als een van hen zien?
Het tegenovergestelde was ook een optie, zei ze. Door niet bijzonder te doen over haar gemengde achtergrond, kon ze laten zien dat jonge vrouwen als zij in essentie ‘niet zo anders zijn’ dan autochtone jonge vrouwen.
En zo zijn er meer van zulke afwegingen. Hoe ga je om met mensen die jou als een van hen zien? Etnische of religieuze organisaties, maar ook particulieren, kloppen vroeg of laat bij je aan met de vraag om iets voor ze te doen. Daarin meegaan is een point of no return.
Er zijn ook onschuldige manieren om de morele leidersrol te omarmen. Door een voorbeeld voor probleemjongeren te zijn bijvoorbeeld. Of door affiniteit met de worstelingen van een bepaalde gemeenschap aan te kaarten. Maar het blijft oppassen. Als je eenmaal in iemands kamp zit, kom je daar niet uit - dat is het besef dat ik bij veel politici proefde. Wat hen deed twijfelen hun achtergrond ‘positief in te zetten.’
4. Je ontwikkelt een strategie
Politici staan zodoende voor een haast filosofische vraag: wat voor mens wil ik zijn? Een individu dat zich puur inhoudelijk wil bewijzen of iemand die een zekere verantwoordelijkheid voor een gemeenschap aanvaardt? Een rolmodel of een rebel?
Ik zag de politici die ik interviewde consequent bepaalde keuzes maken. Ze ontwikkelden strategieën waarin ze allerlei factoren afwegen: de kansen en de valkuilen, de mogelijke teleurstellingen en het dreigende wantrouwen.
Zo zag ik Salima Belhaj zeer gericht het individuele pad kiezen. Belhaj wordt vaak gevraagd om als ‘liberale moslima’ of geslaagde migrantendochter te spreken. Ze gaat er nooit op in. Belhaj ‘gebruikt haar achtergrond niet als uithangbord,’ zei Alexander Pechtold.
Iemand die dat wel doet, is Fouad el Haji. Als raadslid was hij een vertrouwensfiguur voor de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap: ze konden hem ’s nachts wakker bellen. Hij voelde de verantwoordelijkheid voor een groep waarvoor de politiek onbereikbaar voelt. ‘Ik rende twee keer zo hard als andere raadsleden. Voor de stad Rotterdam in het geheel en voor mijn eigen achterban.’
Er zijn ook politici die de bovenstaande strategieën proberen te verenigen. Nourdin El Ouali is zo’n koorddanser. Enerzijds wil hij niet de moslimpoliticus van de moslimpartij zijn. Hij wil met NIDA juist het vervreemden en problematiseren van moslims en minderheden doorbreken. Maar om dat te bereiken, moet hij eerst nadrukkelijk namens hen het voortouw nemen in een emancipatieslag. ‘Je moet soms een keurslijf aantrekken om dat vervolgens uit te kunnen doen.’
Schaadt dit de democratie?
Het debat over diversiteit in de politiek (en de media en het bedrijfsleven) is te groot en te vertakt om hier even snel te duiden.
Maar het is problematisch hoe vaak het puur over statistieken gaat. Er moet een cijfermatige afspiegeling van de samenleving zijn; en dat is dat. Die eenzijdige focus gaat ten koste van de bewustwording van datgene wat minder tastbaar is.
Willen we dat politici zich gedwongen voelen om een keurslijf aan te trekken? Dat ze moeten kiezen welk statement ze met hun achtergrond maken? Of dat er documentaires over hun privéovertuigingen worden gemaakt?
Verschil is er, en mag er zijn
Het is allemaal onderdeel van dezelfde manier van kijken. Te vaak vinden we wat iemand is spannender dan wat hij doet. De ene politicus houdt zich daarin behendig staande (zoals Belhaj of Tjon A Sam). De ander maakt er in zekere zin gebruik van (El Haji en El Ouali, op verschillende manieren). Maar de derde raakt erdoor uit balans en struikelt (Dibi, het anonieme raadslid). In elk geval verliest de inhoud het. En moet de politiek daar niet over gaan? Het zal wel een naïeve vraag zijn, maar zeg er maar eens ‘nee’ op.
Moeten we de afkomst en religie van politici dan verzwijgen? Kansloze missie: de sociale wetenschap (en het nieuws) leren hoe diep deze hokjes in onze concepties van de wereld zijn verankerd. Bovendien hoeven we er helemaal niet krampachtig over te doen. Verschil is er, en mag er zijn. Maar laten we politici tegelijk de ruimte geven om de individuen te zijn die ze zijn. Ze kunnen niet ieders held zijn.