Red de banaan, de missie van Gert Kema
De banaan gaat eraan als er niet snel nieuwe rassen worden ontwikkeld. Schimmels bedreigen ’s werelds meest gegeten fruit en op drie na belangrijkste voedselbron. Onderzoeker Gert Kema zet alles op alles om de banaan te redden.
Wie een hap van een banaan neemt, denkt zelden aan al die andere bananen die in monden verdwijnen. Het zijn er honderd miljard per jaar. Samen vormen ze een ketting van 14 miljoen kilometer. Lang genoeg om 350 keer de aardbol te omspannen.
Zolang dat nog kan. Want er dreigt een Bananageddon. De banaan wordt met uitsterven bedreigd.
Tot afgrijzen van Gert Kema, onderzoeker bij Plant Research International, een onderdeel van Wageningen Universiteit en Research Centrum. Sinds 1 januari buitengewoon hoogleraar plantenziektekunde. Volgens hem is het hoog tijd dat die ingedutte bananensector in actie komt.
De geschiedenis herhaalt zich
Die sector had toch beter moeten weten. Hij werd immers eerder met de ondergang bedreigd. ‘Yes! We Have No Bananas,’ een revuehit uit de jaren twintig van de vorige eeuw, zou geënt zijn op het nijpende tekort aan bananen in die tijd. Een bodemschimmel, al snel bekend als de Panamaziekte, veegde in Latijns-Amerika de ene na de andere plantage van de kaart.
De grote Amerikaanse bananenconcerns dachten de epidemie nog voor te blijven door elders in Latijns-Amerikaanse landen nieuwe plantages op te zetten. Maar met die sprong zijwaarts versnelden ze alleen maar de ondergang van de Gros Michel, de enige bananensoort die ze voor de export teelden. Ze verspreidden de ziekte over het hele continent, over de hele wereld. In de jaren vijftig van de vorige eeuw was het over en uit met de Gros Michel.
Redding bracht destijds een andere bananensoort: de Cavendish. Een soort die zijn oorsprong vindt in Zuidoost-Azië en uiteindelijk terechtkwam in de kas op een Engels landgoed, waar hij naar de zesde graaf van Devonshire werd vernoemd. Op deze banaan had de schimmel geen vat: Cavendish was resistent. Voor de industrie zat er niks anders op dan over te stappen op de Cavendish. Deze soort was misschien niet zo smakelijk als sommige inheemse varianten die lokaal werden geconsumeerd. Hij doorstond wel transport, bleef groen lang houdbaar en leende zich dus prima als exportvrucht.
De teloorgang van de banaan was bezworen. En daarna? Het is ongelofelijk, bijna onvoorstelbaar, vindt Gert Kema, maar na die crisis leunde de industrie weer ontspannen achterover. ‘Ze investeerde nul komma nul in onderzoek naar nieuwe rassen, naar meer resistentie, naar meer smaak. Het was weer business as usual.’
De landbouwkundige ontwikkeling werd verwaarloosd. Bij andere gewassen als tarwe volgen nieuwe rassen elkaar om de haverklap op, steeds meer opbrengst leverend, steeds beter bestand tegen belagers. De bananensector bleef achter, als een van de laatste grote monoculturen. Al meer dan vijftig jaar afhankelijk van één variëteit.
En herhaalt zich nog een keer
Het wachten was op de ziekte die de Cavendish onderuit zou halen. De eerste manifesteerde zich in de jaren zestig als Black Sigatoka, een bladschimmel die vooral in Latijns-Amerika grote schade aanrichtte. Die ziekte is nog te bestrijden met fungiciden, agressieve verdelgingsmiddelen, maar wordt er steeds resistenter voor.
Op land waar TR4 heeft huisgehouden, kunnen dertig jaar lang geen bananen meer worden geteeld
En nog steeds doet de industrie of dit normaal is, of ze het probleem onder controle heeft, zegt Kema. Terwijl ze alleen maar papt en nathoudt. Op deze manier bananen telen is niet duurzaam, niet vol te houden. De gevolgen voor milieu en ecologische diversiteit zijn enorm.
Een tweede ziekte dreigt de Cavendish uiteindelijk noodlottig te worden. Dat is een nieuwe variant van de bodemschimmel: Tropical Race 4, kortweg TR4. Was de Cavendish bestand tegen de eerste schimmelgeneratie, tegen TR4 heeft hij geen verweer. Erger: op land waar TR4 heeft huisgehouden, kunnen dertig jaar lang geen bananen meer worden geteeld. Zo lang overleven de sporen in de grond.
De nieuwe Panamaziekte groeide ruim twintig jaar geleden in Taiwan al uit tot epidemie. Sindsdien verspreidde ze zich naar Australië, Maleisië, Indonesië en de Filipijnen, naar China, Pakistan, Libanon, Jordanië en Mozambique. Grote vraag is wanneer ze opduikt in Latijns-Amerika, het continent dat 80 procent van de exportbananen produceert. Voor Kema staat vast dat verdere verspreiding niet tegen te houden is. Het einde van de Cavendish is in zicht.
Waarom is het een probleem als de banaan verdwijnt?
De Cavendish kon de Gros Michel halverwege de vorige eeuw nog vervangen. Dit keer is er geen variëteit die de plaats van de Cavendish kan innemen. Er bestaan weliswaar meer dan duizend bananensoorten. Geen van de eetbare soorten is resistent voor TR4, Daar begint de missie van Gert Kema: red de banaan.
Het gaat Kema niet om die banaan uit de supermarkt. Dat de westerse consument het zonder zijn favoriete fruitsnack moet stellen, daar ligt hij niet wakker van. Wel maakt hij zich zorgen om die ruim 400 miljoen mensen in de tropen, voor wie de banaan de belangrijkste voedingsbron is. Hij maakt zich druk om al die kleine boeren die leven van de bananenteelt en er het schoolgeld van hun kinderen mee betalen. En hij denkt aan al die landen zoals Ecuador, Costa Rica, Guatemala en de Filipijnen waar export van bananen het fundament en het cement van de economie is.
Vergis je niet: de banaan is het op drie na belangrijkste voedingsgewas, na tarwe, rijst en maïs. De banaan is ’s werelds meest gegeten fruit. Mondiaal ging het in 2013 om 107 miljoen ton. Daarvan was 15 procent voor de export, 85 procent voor lokale consumptie. Ruwweg de helft van alle bananen bestond uit Cavendishbananen: alle exportbananen maar ook vrijwel alle bananen die China teelt en een kwart van alle bananen die India eet. De andere helft was inheems. Wat als de banaan verdwijnt?
De doorbraak in de redding van de banaan
Twaalf jaar geleden hield Gert Kema zich nog helemaal niet met bananen bezig. Hij was tarwe-expert, gespecialiseerd in een schimmel die dat graan al jaren ondermijnt. Totdat hij in 2004 bij toeval via een collega in contact kwam met Romano Orlich, bananenplanter in Costa Rica, landbouwminister en president van de National Banana Corporation. Dat kwam doordat de tarweschimmel die Kema goed kende, zoveel leek op Black Sigotaka, die bladschimmel van banaan.
Tegenwoordig besteedt hij 10 procent van zijn tijd aan tarwe, 90 procent aan de banaan. Hij ziet dat ‘als leiding’ in zijn leven. Kema is belijdend christen. Hij wilde altijd werk doen ‘dat goed was voor de mensheid.’ Dat heeft hem in zijn werk met tarwe ook steeds gedreven. Hij zou niet graag onderzoek naar ‘een of andere fresia doen.’
Hoe moest hij als groentje in bananenland beginnen? Door wetenschappelijke aandacht op de banaan te vestigen. Door de genetische samenstelling van de schimmels in kaart te brengen die de banaan bedreigen. En door het genoom van banaan te ontcijferen. Dat laatste hebben Franse onderzoekers inmiddels gedaan. Met Wageningse hulp.
Opeens was het onderzoek naar bananen hot. Aan de Panamaziekte durfde Kema zijn vingers aanvankelijk niet te branden. ‘Ik vond het te ambitieus. Ik was net met bananen begonnen. Wageningen heeft de bananen inmiddels omarmd, maar in het begin lachte iedereen me uit.’
Uiteindelijk ging Kema in 2010 door de bocht. ‘Dat is een zegen gebleken,’ zegt hij nu. Hij koos een project dat zijn onderzoeksgroep meteen op de kaart zou zetten: een moleculaire test om TR4, de diabolische variant van Panamaziekte, nog dezelfde dag te kunnen vaststellen. Vier tot zes maanden duurde dat op de gangbare manier.
Dit onderzoek was ‘vrij simpel’ en leidde nog datzelfde jaar tot resultaat. Eén publicatie leverde miljoenen euro’s aan onderzoekfondsen op. Ze trok topstudenten aan vanuit de hele wereld die maar wat graag in Wageningen kwamen promoveren. Met vijftien promovendi en een paar gepromoveerde onderzoekers is zijn onderzoeksgroep intussen een van de grootste ter wereld op het gebied van bananen en de grootste in de Panamaziekte.
Dat een nieuwkomer in bananen zo snel kan excelleren, legt volgens Kema genadeloos bloot hoe conservatief en weinig vernieuwend de sector is. ‘Wie iets goeds doet, steekt al snel boven de modderige middenmaat uit.’
Hoe dat kan? ‘De gevestigde onderzoeksinstituten, voornamelijk in België en Frankrijk, hebben nog altijd een koloniale houding,’ zegt Kema. Zij hebben de wijsheid in pacht. Zij zullen het anderen wel vertellen. Maar ze luisteren niet.’
‘Ze hebben veel kennis maar daar hebben ze te weinig mee gedaan,’ zegt Kema. ‘Ze maakten nooit serieus werk van een commercieel veredelingsprogramma. Het ontbreekt ze aan visie. Ze hebben de vooruitgang alleen maar geblokkeerd.’
Maar is het genoeg?
Wat moet er gebeuren om de banaan te redden? Allereerst is het zaak om tijd te winnen. Dat kan door de ziekte in een vroegtijdig stadium te herkennen, wat door de snelle diagnosetest aanzienlijk wordt vergemakkelijkt. Maar in grote delen van de wereld dringt het besef nog niet door dat Panamaziekte zich als een veenbrand verspreidt. In het grote China, de op een na grootste bananenproducent ter wereld achter India, is van quarantainemaatregelen geen sprake.
Van belang is om aangetaste planten meteen te isoleren. Op de ene plaats is dat makkelijker dan op de andere. In Australië hoeven ze maar vijf zieke planten te vinden of ze ruimen de omliggende tien hectare. Zo dammen ze de ziekte in. Maar boertjes op de Filipijnen met een plantage van een halve hectare kunnen geen kant op. Gert Kema heeft ze zien staan huilen bij hun aangetaste plantage. Uitgeboerd.
De Panamaziekte kan ook met chemische verdelgingsmiddelen worden bestreden. Wageningen Universiteit heeft drie projecten met chemische bedrijven. Het grote probleem is: hoe krijg je die middelen diep genoeg in de grond? De bodemschimmel reikt tot één meter diep.
Het blijven lapmiddelen. Symptoombestrijding. Dat geldt zelfs voor pogingen om het gen te vinden dat resistentie waarborgt tegen Panamaziekte. ‘Natuurlijk willen wij dat gen zo snel mogelijk inbouwen in Cavendish. Maar dat is geen alternatief voor de lange termijn,’ zegt Gert Kema. ‘We moeten niet kloon 1 door kloon 2 vervangen.’ Bananen zijn allemaal klonen, ongeslachtelijk vermeerderd, stekjes van één plant, dus genetisch identiek. Je hoeft niet lang te wachten of er duikt weer een schimmel op. ‘Je zult met genetische manipulatietechnieken uiteenlopende problemen tegelijk moeten aanpakken. Dat kan tegenwoordig, maar vraagt nog jaren onderzoek.’
De hele bananensector moet op de schop. ‘Die hele monocultuur van de Cavendish is achterhaald en werkt als een snelweg voor de verspreiding van ziektes,’ zegt Gert Kema. Wil je de banaan werkelijk duurzaam overeind houden, dan werk je aan veredeling: aan het kweken van nieuwe rassen met zo veel mogelijk goede eigenschappen. Gebruikmakend van de enorme rijkdom in wilde soorten, de modernste inzichten en gentechnologie. In samenspraak met boeren. Nederlandse technologie- en veredelingsbedrijven worden daarbij betrokken, vanwege hun ervaring en expertise met andere gewassen. ‘Het sleutelwoord,’ zegt Kema, ‘is genetische diversiteit.’
Een breed en innovatief veredelingsprogramma zorgt voor een revolutie in een vastgeroeste bedrijfstak. Er ontstaat een aanbod van een veelheid aan bananen, met uiteenlopende eigenschappen en verschillende smaken, die inspelen op de diverse behoeften van consumenten, waar ook ter wereld. Net als bij andere gewassen.
Zo ziet de toekomst eruit volgens Kema. Anders is het gedaan met de banaan.