Zo kwam ik mijn burn-out te boven
Om uit mijn burn-out te komen, probeerde ik mijn lichaamsbewustzijn te verhogen. Zo leerde ik dat mijn lichaam me niet belet, maar me juist helpt om na te denken. Ook is het karakter van mijn aandacht en wilskracht erdoor veranderd. Een pleidooi je lichaam vanbinnen te leren kennen.
Verhalen over burn-outs eindigen niet zelden ergens in het oosten: met een wijsheid opgeduikeld uit het zenboeddhisme of desnoods een mindfulnessretraite op de Veluwe.
Toen ik zelf probeerde te herstellen van een burn-out, zwichtte ik voor de beloftes van een meditatiecursus. Wellicht stelde het Twentse accent van de lerares me gerust. Op de introductieavond zei ze: ‘Door zenmeditatie train je je ruggengraat, letterlijk en figuurlijk, en je concentratie.’
Ruggengraat en concentratie: het waren toverwoorden, omdat het precies de dingen waren waarop ik vond dat ik trots mocht zijn. Mijn wilskracht, dat was ik: de controlekamer in mijn hoofd, de bron van alle actie en de macht die ik als een marionettenspeler deed gelden over mijn lichaam. Een van de dingen die ik via mijn wil afdwong, dacht ik, was concentratie.
Want als ik vóór mijn burn-out ergens fier op was, dan was het mijn vermogen tot nauwgezette aandacht. Vrienden lieten mij graag de groente tot nette dobbelsteentjes snijden, en ik kon eindeloos puzzelen op een tekst. De uitputting had korte metten gemaakt met die concentratieboog, en ik wilde hem terug.
Maar toen ik eenmaal ging zitten op dat meditatiekussentje, veranderde er langzaam maar zeker iets aan mijn opvatting van aandacht en wilskracht. Die verandering hielp meer dan alle valeriaanthee die ik in mijn leven zal kunnen drinken.
Wat er gebeurt als je gaat stilzitten
De cursus die ik volgde, duurde een aantal maanden. Elke week mediteerden we samen en besprak de lerares onze vragen of ze legde iets uit. Thuis moesten we twee keer per dag twintig minuten stilzitten, ademen en voelen wat er gebeurde.
Eitje, dacht ik, want als verstokte dagboekschrijver kijk ik elke dag wel even bij mezelf naar binnen. Maar dat viel tegen. Ik had een blinde vlek van 1,73 meter. Natuurlijk wist ik dat ergens wel, maar nu werd ik er tweemaal dagelijks mee geconfronteerd. Want wat gebeurt er als je gaat stilzitten?
Ik had een blinde vlek van 1,73 meter
Er was niets te zien, maar ik zag van alles. Op de kale vloer verschenen allerlei fantastische vlekken: oranje vuren die gloeiden en doofden, zoals wanneer zonlicht op je gesloten ogen speelt. Het leek alsof er bij gebrek aan prikkels een mentale screensaver was aangezet.
Nergens naar luisteren was al even moeilijk: het gesnotter van mijn buurman, de langsrijdende scooter, het tikken van de verwarming, alles was oorverdovend en extreem storend.
Verder werd ik tijdens de eerste paar lessen verpletterd door vermoeidheid. Een andere jonge vrouw verliet de les hyperventilerend. Angstig vroeg ik me af of ik de burn-out waarvan ik probeerde te herstellen niet alleen maar erger maakte. ‘Denk je dat het zitten je zo moe maakt,’ vroeg de lerares monter, ‘of was je al moe en merk je het pas nu er niets is om je af te leiden? In dat geval zou ik vooral nog even volhouden.’
Ik bleef. Toen de vreemde figuren op de vloer waren verdwenen, begon het langzaam te lukken om mijn aandacht naar binnen te richten.
Ken uzelf, maar vergeet uw lichaam
Maar voor ik in mijn lichaam duik, wil ik kort uitleggen waarom dat lichaam niet alleen in mijn denken, maar in de hele westerse filosofie een blinde vlek is.
‘Ken uzelf!’ Het is een klassiek filosofisch ideaal, de eerste stap naar zelfcontrole en zelfverbetering. Nu zou je denken dat het lichaam daar ook deel van zou moeten vormen. Immers, hoe beter ons lichaam functioneert, hoe efficiënter we kunnen handelen en denken.
Toch is het lichaam heel weinig deel geweest van het traditionele streven naar zelfkennis, schrijft de filosoof Richard Shusterman. Zo haalt hij Plato aan, die specificeert: ‘Het gebod dat we onszelf dienen te kennen, betekent dat we onze ziel moeten kennen.’
Immanuel Kant, die schreef dat ‘het Eerste Gebod van Alle Verplichtingen aan Jezelf’ is om jezelf te kennen, meende zelfs dat lichamelijke introspectie tot waanzin kan leiden. ‘Reflectie wegsturen van het lichaam leidt tot gezondheid.’
Geen reflectie, maar spontaniteit
Als zelfkennis het lichaam alleen maar hindert, wat moeten we er dan mee? De meeste (westerse) denkers die zich over de ideale omgang met het lichaam hebben gebogen, koesteren een heilig geloof in spontaniteit.
Zo schreef Maurice Merleau-Ponty, de filosofisch patroonheilige van het lichaam, dat ‘ons lichaam ons fantastisch leidt […] maar alleen op voorwaarde dat we het niet analyseren.’
Zelfs de beroemde psycholoog William James vond focussen op lichamelijke gevoelens ‘een overbodige complicatie’
Simone de Beauvoir associeerde aandacht voor het eigen lichaam met het soort hinderlijk navelstaren dat met name vrouwen belette om zich actief te doen gelden in de wereld en Ludwig Wittgenstein noteerde: ‘Zelfobservatie maakt mijn actie, mijn bewegingen, onzeker.’
Zelfs de beroemde psycholoog William James, een van de grondleggers van het idee dat emoties en gedachten een sterke fysieke basis hebben, vond focussen op lichamelijke gevoelens ‘een overbodige complicatie’: zonder bewuste inmenging functioneert het lichaam beter. Of, zoals die andere invloedrijke figuur (mijn moeder) het uitdrukte: ‘Als jij zorgt dat je genoeg pannenkoeken eet, kan je lichaam het verder wel zelf.’
Kortom: bemoeienis van de geest hindert het gezonde lichaam alleen maar om goed te functioneren. De aanname is steeds dat voor spontaniteit onwetendheid nodig is, of tenminste onoplettendheid.
De teugels laten vieren dus?
Daar kon ik me wat bij voorstellen. Ik herinner me hoe ik als vroege tiener in een disco terechtkwam waarvan de achterwand geheel met spiegels was bedekt. Zodra ik mezelf van een afstandje zag dansen, werd dansen ingewikkeld.
De intensieve monitoring die ik op mijn lichaam toepaste terwijl ik herstelde van burn-out, had een soortgelijk effect. Mijn lichaam wist van zichzelf bijvoorbeeld best hoe het moest slapen - jarenlang had ik dat dagelijks gedaan - maar toen ik er ontzettend op ging letten, werd dat lastiger. Ik bleek niet in staat om fysiek welzijn top-down af te dwingen. Als ik de teugels liet vieren, zou het dan spontaan goed gaan - bottom-up?
Het klonk aantrekkelijk: de natuur haar beloop laten. Toch had ik, zeker zo kort na mijn ervaring met burn-out, mijn bedenkingen.
Bezwaar 1. Je kunt het lichaam niet zomaar vertrouwen
Ik ben niet de enige met dit soort achterdocht. Een mooi voorbeeld is Het slimme lichaam van Thalma Lobel, een populairwetenschappelijk boek dat beschrijft ‘hoe ons lichaam onbewust onze keuzes stuurt.’ Het staat vol met onderzoek dat bijvoorbeeld suggereert dat wie net een kop warme thee heeft vastgehouden, sneller toegeeft tijdens onderhandelingen. Systematisch gaat Lobel de zintuigen af. Daarbij geeft ze tips om deze invloed te ondervangen (geen warme drank bij onderhandelingen) of in te zetten (verspreid citroengeur als je wilt dat je wederhelft schoonmaakt).
Tip om de invloed van de zintuigen te ondervangen: verspreid citroengeur als je wilt dat je wederhelft schoonmaakt
Ik kan de kwaliteit van Lobels onderzoek niet beoordelen; wat mij interesseert is de strategie die zij op basis van haar conclusies aanbeveelt. Die lijkt namelijk typerend voor onze achterdocht jegens het lichaam.
Lobel benadrukt namelijk dat de onderzoeken in haar boek steeds berusten op het feit dat de proefpersonen zich niet bewust zijn van een bepaalde prikkel. Waren ze dat wel, dan zouden ze hun gedrag erop kunnen aanpassen.
Toch raadt Lobel haar lezers aan om de macht van ‘de onderbuik’ te compenseren met rationele beslissingen. Terwijl: als het werkelijk een kwestie van bewustzijn was, zoals Lobel denkt, zou je jezelf dan niet beter kunnen trainen om je meer bewust te zijn van wat je eigenlijk waarneemt en hoe je daarop reageert? Dan kon je misschien ook weer koffiedrinken aan de onderhandeltafel.
Bezwaar 2. Die reflexen kunnen ook nadelig zijn
Mijn tweede bezwaar tegen de lofzang op spontaniteit was dat je niet blind moet varen op de reflexen van je lichaam, omdat die ook nadelig kunnen zijn. De lichaamshouding bijvoorbeeld die ik onnadenkend aanneem wanneer ik achter de computer kruip, wordt, ook al bezorgt hij me nekpijn, niet automatisch door mijn lichaam gecorrigeerd. Tenzij ik mezelf toevallig terugzie op een foto, heb ik vaak niet eens door dat ik krom zit.
Maar eigenlijk is dat niet iets wat ik op een foto zou hoeven zien. Behalve zintuigen die naar buiten gericht zijn, hebben we namelijk ook sensoren binnenin ons lichaam. Het gevoel van beweging, spierpijn, je houding en positie in de ruimte, of honger: dit valt allemaal onder ‘proprioceptie’ oftewel zelfwaarneming.
Het trainen van proprioceptie kan ons bewust maken van slechte gewoontes en ons daarmee in staat stellen om die te corrigeren. Met name in de context van stress en spanning kan dat van groot belang zijn.
Hoe moet het dan?
Richard Shusterman - de filosoof die ik hierboven al even aanhaalde - pleit ervoor dat iedereen zich bekwaamt in proprioceptie. Toegegeven, voor eventjes maakt zulk nadrukkelijk fysiek bewustzijn je functioneren ongemakkelijker en minder efficiënt; steeds focussen op je houding, bijvoorbeeld, kost denkkracht en moeite. Maar dat is tijdelijk: zodra er door middel van doelgerichte training een nieuwe, goede gewoonte is gevormd, mag die weer wegglijden uit het actieve bewustzijn. Het functioneren is dan opnieuw spontaan, maar ditmaal niet spontaan verkeerd.
Er zijn allerlei manieren ontwikkeld om lichaamsbewustzijn te trainen. Yoga bijvoorbeeld legt nadruk op de gewaarwording van houding en ademhaling. Dat geldt ook voor mindfulness of de talloze vormen van meditatie. Minder bekend zijn bijvoorbeeld Alexander Technique of de Feldenkraismethode.
Natuurlijk, het is prima als een sensor checkt of jouw lichaam stresssignalen afgeeft, maar het is nog beter als je ook zelf in de gaten hebt wanneer je verkrampt
Maar eh, elke dag een half uur mediteren, Feldenkrais of yoga - kan dat niet efficiënter? Je kunt toch ook een app installeren die je eraan herinnert om rechtop te zitten, of die jou vertelt wanneer je genoeg en gezond gegeten hebt? De sensoren die self-tracking apps gebruiken, worden steeds nauwkeuriger, en de data die ze opleveren, beschouwen gebruikers als objectiever dan hun eigen ervaring. Omdat deze gegevens losstaan van onszelf, kunnen ze van een afstandje bekeken worden. Die afstand schept meer vertrouwen dan het nattevingerwerk van ‘voelen.’
Er kleeft echter een bezwaar aan om je onderbuikgevoel uit te besteden. Dat heeft te maken met de spanning tussen de twee manieren waarop mensen hun lichaam kunnen ervaren: van binnenuit en van buitenaf, als subject (het lichaam dat we zijn) en als object (het lichaam dat we hebben).
Natuurlijk, het is prima als een sensor checkt of jouw lichaam stresssignalen afgeeft, maar het is nog beter als je ook zelf in de gaten hebt wanneer je verkrampt en jachtig ademend achter je laptop zit. Niet alleen omdat een app zich kan vergissen en je niet weet wat de bedrijven erachter met je data doen, maar ook omdat hoe meer we ons lichaam van een afstandje bekijken en evalueren - als een object dus, vanuit het perspectief van een buitenstaander - hoe meer we ervan vervreemd raken. Dat stelt althans de zogeheten ‘objectification theory,’ die intensieve monitoring van het lichaam ‘van buitenaf’ associeert met een verminderd bewustzijn van fysieke sensaties.
Juist met het voortschrijden van de techniek lijkt het mij dus zinnig om de grondig analoge vaardigheid van proprioceptie te blijven trainen. De digitale body double is een nuttige aanvulling op onze subjectieve ervaring van het levende lichaam, maar moet geen stand-in worden.
Dus: hoe meer controle, hoe meer spontaniteit?
Ik begon dit stuk met het filosofische pleidooi voor spontaniteit in ons fysieke functioneren. En daarna begon ik te pleiten voor meer lichaamsbewustzijn. Erg spontaan klinkt dat niet.
Maar wat is spontaniteit eigenlijk? Spontaan komt van sponte sua: uit eigen beweging. Volgens de Dikke van Dale betekent het: ‘Niet uitgelokt of door een ander teweeggebracht; geneigd zijn opwellingen aanstonds te uiten.’
Je lichaam functioneert dus spontaan als het zijn eigen opwellingen volgt; maar om die te kunnen volgen, moet je ze wel waarnemen. Daarom is het juist een beter lichaamsbewustzijn dat spontaniteit mogelijk maakt.
Ooit heb ik, bij wijze van training, een wand beklommen met een afgeplakte skibril op mijn hoofd. Ik moest me laten leiden door mijn zekeraar, die van beneden aanwijzingen schreeuwde. Bij verkeerde of uitblijvende instructies was ik hulpeloos als een mol in de Alpen. Pas toen ik de wand een heel aantal keer blind beklommen had, leerde ik zelf te voelen waar ik mijn handen en voeten neer kon zetten. Ik klom nu weer spontaan: uit eigen beweging.
Mediteren had ongeveer hetzelfde effect. Zolang mijn lichaam een blinde vlek was, zocht ik sturing van buitenaf, in de vorm van allerlei leefregels die me door apps, artikelen of gezondheidsrages werden aangereikt. Pas toen ik zelf leerde aanvoelen of mijn lichaam rust of juist beweging nodig had, hoeveel en wat voor eten en of het eigenlijk gespannen was, leerde ik het (opnieuw) hanteren zonder gebruiksaanwijzing.
Denk aan een musicus die jarenlang toonladders oefent om tenslotte jazz te spelen, zonder partituur. Hoe groter zijn vertrouwdheid met zijn instrument - hoe groter zijn controle - des te groter zijn vrijheid.
Maar ik ben verschrikkelijk afgedwaald. Het was de bedoeling dat ik alleen op mijn meditatiekussentje zou zitten en zou letten op mijn ademhaling.
Want wat gebeurde er nou praktisch toen ik ging mediteren, oftewel, mezelf ging trainen in proprioceptie?
Toen ik geen rare vlekken meer zag, begon ik vooral mijn houding te voelen. De lerares bleef die corrigeren: bekken kantelen, kin wat omlaag, schouderbladen naar elkaar toe enzovoort. Het duurde een paar weken voor ik zelf in de gaten had wanneer ik rechtop zat en wanneer ik inzakte.
Tegelijkertijd ontdekte ik hoeveel spieren ik continu aangespannen hield, zonder dat dat ergens voor nodig was. Alleen al in mijn gezicht: een frons, een strakke bovenlip, toegeknepen ogen. Steeds opnieuw moest ik die ontspannen, omdat mijn gezicht onwillekeurig weer verkreukelde.
Gezeten op mijn meditatiekussentje ontdekte ik plekken (spieren, wervels, tintelende stukjes) waaraan ik nooit een gedachte had besteed. Die plekken bleven naderhand op een bepaalde manier sluimeren in mijn bewustzijn.
Het is net Age of Empires, een computerspel dat ik als tiener speelde en waarbij je begint met een nagenoeg zwart scherm. Naarmate jouw poppetje op ontdekking gaat in het landschap, lichten er steeds meer stukken van op; als die eenmaal zijn ontdekt, blijven ze zichtbaar, ook nadat je poppetje verder is gewandeld.
Wat heb je daaraan?
Nu je tien tot dertien minuten leestijd hebt geïnvesteerd, wil je vast weten: had het ook een praktisch nut?
Ja, en dat is tweeledig. Ten eerste leerde het me dat mijn lichaam, als ik het de juiste soort aandacht geef, me niet belet, maar me juist helpt om na te denken en me ergens op te concentreren. Ten tweede is het karakter van mijn aandacht en wilskracht erdoor veranderd.
Om met het eerste te beginnen: het duurde lang voor mijn hoofd begreep dat mijn lichaam óók slim is. Daarmee wil ik zeggen dat mijn lichaam me helpt nadenken, en niet alleen omdat het mijn hoofd ronddraagt.
Langzaam leerde ik dat mijn lichaam niet enkel een object, maar ook een middel van aandacht kan zijn. Schrijven doe ik óók met mijn lijf. Tijdens het maken van deze reeks ging ik bijvoorbeeld regelmatig even wandelen, omdat ik inmiddels weet dat dat kan helpen om ideeën te ordenen - een tekst die vastzit, loop ik los. En dat levert een beter resultaat op dan halsstarrig (letterlijk, met een stijve nek) boven mijn computer te blijven hangen. Dieper ademhalen wil ook weleens helpen als ik me in een alinea heb vastgedraaid. Enzovoorts.
Natuurlijk wist ik wel dat ‘ken uzelf’ en ‘alles met mate’ mooie principes zijn, maar kennelijk moest er een fysieke gewaarwording aan gekoppeld worden voor ik het echt vatte, en de moeite nam om nieuwe gewoontes te bouwen. Ook op die manier zit kennis in je lijf.
Het tweede effect dat ik wil benoemen heeft te maken met wilskracht en aandacht.
Ik begon dit drieluik over burn-out door te vertellen hoe ik mezelf stelselmatig over mijn eigen grenzen dwong; ik noemde dat wilskracht. Voor rust had ik geen tijd want ik wilde van alles, of die wensen nu voortkwamen uit mezelf of uit een geadopteerd plichtsbesef. Tegenover dit heilige moeten voelde ik me redelijk weerloos; mijn wilskracht was de poppenspeler, en ik - of mijn lichaam - was de pop.
Toen kwam er de burn-out, dat moment waarop geen mate van wilsinspanning de pop nog in beweging kreeg. Ik kon de concentratie simpelweg niet opbrengen om wat dan ook te doen, hoe graag ik het ook wilde. Oftewel: de poppenspeler bleek niet oppermachtig. Zonder aandacht geen show.
Daarom zie ik wilskracht inmiddels anders: als de beslissing om mijn aandacht ergens bij te houden. Ook als dat een moeilijk klusje is of er iets spannenders gebeurt. Wilskracht, kortom, is een soort aandacht; ze vloeien in elkaar over.
De manier waarop ik die aandacht na mijn burn-out heb getraind - door te voelen wat er allemaal in mijn lichaam gebeurt, juist wanneer er helemaal niets lijkt te gebeuren - heeft haar subtiel veranderd.
Aandacht voor bijvoorbeeld dit artikel betekent nu ook altijd een klein beetje aandacht voor hoe ik dit artikel zit te schrijven. Op een willekeurige dag merk ik misschien tien, twintig keer: oh, ik span mijn hele voorhoofd aan, of mijn kaken staan stijf op elkaar, of ik zit gebogen. Ik ben moe. Ik zou nu even willen opstaan om een rondje te lopen. Ik merk, kortom, sneller wanneer ik te ver ga.
Alert leren zijn op signalen uit je lichaam is geen panacee. Het houdt me niet altijd tegen. Ik haal nog wel eens een avondje door, zelfs als ik artikelen schrijf over burn-out. Maar ik weet nu tenminste wat ik doe, en ik voel meteen - en niet pas maanden later, als ik van de trap donder - wanneer het tijd is om te stoppen.