Hoe discriminerend en ineffectief politiewerk rellen veroorzaakt

Sinan Çankaya
Antropoloog, gespecialiseerd in discriminatie en racisme
Bedum, mei 2008. Foto: Reyer Boxem / HH

De Nederlandse politie profileert etnisch. Daarmee vergroot ze de segregatie en veroorzaakt ze indirect rellen. Tijd voor een andere inrichting van ons politieapparaat.

Ken je het verhaal van de politie die ‘stop’ schreeuwde terwijl de ‘Marokkanen’ al stilstonden?

Met twee politieagenten rijd ik op de noodhulp in Amsterdam-Oost. Het is al donker en we hebben al heel lang geen melding gekregen. ‘Wat doen we nu?’ vraag ik de agenten ongeduldig. ‘We gaan een beetje toezicht houden,’ antwoordt er een.

We komen bij een pleintje met - naar mijn indruk - jongeren die rustig met elkaar kletsen en niets kwaads in de zin hebben. Ik ben zelf opgegroeid in een achterstandswijk en deed niets anders met vriendjes. Keuvelen op straat, elkaar proberen te overtroeven met sterke verhalen, onze verveling uitzitten, hooghouden met een bal, drinken uit blikjes 3es-cola en vervolgens weer voor ons uit staren.

Maar deze agent omschrijft het schouwspel enthousiast als: ‘Hé, we hebben hangjongeren!’ Kennelijk staat ons iets te wachten. De andere agent drukt op een knop waardoor het licht op de politieauto aangaat. Het licht irriteert de jongens. We stappen uit en lopen naar de, volgens de agenten, ‘Marokkaanse’ jongens toe. ‘Wat zijn we aan het doen, jongens?’ vraagt de andere agent aan de overgebleven jongens. ‘Niks, we staan hier alleen maar,’ zegt een jongen.

Nadat de agent de identiteitsbewijzen van de jongens heeft gezien, maant hij ze het rustig aan te doen. We stappen weer in. De ene agent zegt: ‘Soms moet je je eigen werk creëren.’ Na een paar minuten antwoordt de andere: ‘Je moet laten weten dat je er bent.’

Waarom spraken we deze jongens aan?

We hadden een ‘proactieve politietaak’ verricht, begreep ik later. Dat wil zeggen: het ‘zelfgeïnitieerde aspect’ van ‘de interactie’ was helder. Maar welke politietaak er precies volbracht werd, is mij ook nu nog onduidelijk.

Voor de jongens was dit het zoveelste bewijs dat ze werden gediscrimineerd. Voor de politieagenten stond vooral het etaleren van hun autoriteit centraal

Voor de jongens was dit vermoedelijk het zoveelste bewijs dat ze werden gediscrimineerd. Voor de betrokken politieagenten stond vooral het etaleren van hun autoriteit centraal. Voor sociale wetenschappers en veiligheidsprofessionals is deze gebeurtenis mogelijk een voorbeeld van ‘beleid gericht op het tegengaan van overlast,’ waarbij jongeren ‘in kaart worden gebracht’ en ‘gemonitord.’

Hierbij worden de gegevens van de jongens geregistreerd in politiesystemen en verwerkt tot categorieën van ‘hinderlijk,’ ‘overlastgevend’ of ‘crimineel.’ Dat gebeurde ook bij de jongens in Amsterdam-Oost.

Ondertussen vraag ik me nog steeds af waarom het vragen naar de identiteit en het vastleggen daarvan in een politiesysteem zoveel zinvoller is dan het willekeurig aanspreken van oma’s.

Het probleem: etnisch profileren...

Ik heb de agenten niet gevraagd naar hun ‘redelijke’ en ‘objectiveerbare redenen’ om de jongens aan te spreken. De vraag was in deze situatie vreemd geweest, net zo vreemd als een ‘Marokkaanse’ jongeman in een witte en vermogende wijk - maar daarover later meer.

Vermoedelijk hadden de agenten bij navraag teruggegrepen op hun professionele clichés, waaronder: ‘hangjongerenproblematiek,’ ‘bekenden van de politie,’ ‘feiten en omstandigheden’ of ‘voldoen aan het signalement.’

Belangrijker nog, voor de agenten was een ‘redelijke rechtvaardiging’ op het moment van de controle volstrekt irrelevant. In de publieke ruimte handhaven agenten namelijk niet alleen de openbare orde, ze handhaven ook het beeld van hun controle en gezag. Het ‘impressiemanagement’ naar de jongens was vooral: vergeet niet dat wij hier de baas zijn.

De politieagenten acteerden in een dominant kat-en-muisspel in Nederland: wij, de politie, versus zij, gemarginaliseerde mannelijke migranten, die in het huidige veiligheidsdenken continu worden geassocieerd met criminaliteit en normafwijkingen.

In de strafrechtsketen is er een verschuiving opgetreden van concrete individuele normovertreders naar het preventief controleren van ‘risicovolle’ groepen. Combineer dit met het decennialang in verband brengen van ‘cultuur’ en ‘religie’ met ‘criminaliteit’ en ‘politiek geweld’ en je begrijpt de besmetting van etnische en religieuze ‘gemeenschappen,’ van verdachte gemeenschappen. Een individu dat de zichtbare lichamelijke stigma’s deelt van de ‘gemeenschap,’ bijvoorbeeld op basis van huidskleur, is bij voorbaat verdacht.

...dat door burgers nog verder wordt versterkt

In de huidige context van terrorismebestrijding worden ‘Marokkanen’ ook uit treinen gezet, omdat ‘derden’ ze

Na de aanslagen in Brussel heeft de Nederlandse politie ongeveer 2.000 terrorismegerelateerde meldingen Niet alle meldingen zijn even bruikbaar, zo stelt Mario Betting van de Dienst Landelijk Operationeel Centrum: ‘Deze week belde iemand de politie omdat een Arabisch uitziende man in zijn tas zat te rommelen.’

De rol van burgers in het aanmoedigen en versterken van etnisch profileren is een onbelicht fenomeen

Het dilemma voor de politie: wel of niet optreden? Hoe evalueer je 2.000 meldingen van burgers, die vaak zijn gebaseerd op onderbuikgevoelens?

De rol van burgers in het aanmoedigen en versterken van etnisch profileren is een onbelicht fenomeen. Iets vergelijkbaars is zichtbaar bij de zogeheten buurtpreventieteams, waarbij burgers elkaar in WhatsApp- en Facebookgroepen waarschuwen en melding maken van ‘verdachte personen.’ Mensen die niet ‘passen’ in de buurt, zijn verdacht. Zo blokkeerde een aantal boeren in Eemnes de weg van drie jonge ‘Marokkanen’ in een Die zouden weleens schapen kunnen stelen - met een cabrio. In de Brabantse gemeente Aalburg circuleerden in een WhatsAppgroep berichten over Poolse en Roemeense

Als de politie het nauwelijks kan, is de onervaren burger dan wel in staat om inbrekers en winkeldieven te herkennen, om zinvol onderscheid te maken?

Maar hoe werkt dat: etnisch profileren?

Het moge duidelijk zijn: etnisch profileren deugt niet. Artikel 1 van de Grondwet is, in de eerste plaats, bedoeld om burgers te beschermen tegen discriminatie door de overheid. De staat is ongeloofwaardig in zijn anti-discriminatiemaatregelen als ze zelf discrimineert.

Een ‘relatieve oververtegenwoordiging’ vormt bovendien geen rechtvaardiging om een hele groep in de gaten te houden – in absolute aantallen zijn witte Nederlanders crimineler.

En: wie zoekt, zal vinden. Onze politieke instituties zijn niet blind, en zeker niet kleurenblind, voor de uiterlijke verschillen tussen burgers.

Maar: werkt het?

Nee, etnisch profileren is ineffectief. In plaats van zich te richten op individuele, specifieke en concrete daders focust de politie zich op ‘groepen.’ Met robuust ‘informatiegestuurd politiewerk’ heeft deze werkwijze weinig van doen. Sterker nog, het is lui politiewerk. Waarom zou je agenten nog opleiden als je klaarblijkelijk kunt volstaan met algemene statistieken? Deze gegevens zijn operationeel nietszeggend en onbehulpzaam, omdat ze nauwelijks een zinvol onderscheid aanbrengen in de werkelijkheid. Wanneer de politie gaat vissen met een te groot net, neemt de kans op zogenoemde ‘vals positieven’ aanzienlijk toe. Hierdoor worden onschuldige burgers gecontroleerd die een vijandigheid ontwikkelen tegen de politieorganisatie.

Etnisch profileren is ook ineffectief omdat de politie een ‘methodologisch probleem’ heeft. Laten we eens wél aannemen dat niet klasse en opleidingsniveau, maar etniciteit doorslaggevend is voor een criminele carrière. Hoe herken je dan in vredesnaam een Marokkaanse Nederlander? Omdat het hier om een lichamelijke, en dus biologische taxatie gaat, worden er expliciet raciale categorieën en ideeën in het leven geroepen. Een ‘Marokkaan’ ziet er dus kennelijk op ‘een bepaalde manier’ uit. Onwerkbaar, want de fysiologische variatie binnen etnische categorieën is te groot.

Proactieve controles leiden ook niet tot een noemenswaardig hoger aantal aanhoudingen. Waarom? Omdat de controles zich baseren op de intuïtieve en vage vermoedens van de agent. Als gevolg hebben agenten - het gaat vaak om onderbuikgevoelens - onvoldoende wettelijke gronden voor een aanhouding.

Hoe de agenten dus te werk gaan

Wat doen agenten dan wel? Het resultaat van de proactieve controle is normaal gesproken (1) een registratie in een politiesysteem en (2) de veronderstelling dat criminaliteit in de voorfase van de uitvoering is voorkomen.

Het uitgangspunt ‘hoe meer informatie, hoe beter’ staat echter op gespannen voet met de Wet politiegegevens. Bij veel van de registraties is de grondslag voor de gegevensverwerking algemeen en ongericht en lijken ze overbodig en onbruikbaar. Het is verder onduidelijk hoeveel van de aangemaakte registraties daadwerkelijk worden gebruikt in opsporingsonderzoeken.

Deze praktijk heeft een bijkomstigheid. De beslissingen van agenten gaan niet alleen over de vraag ‘wie controleren we?’, maar ook over de keuze ‘wie registreren we in het politiesysteem?’ Vanwege de trend richting een ‘preventieve politieorganisatie’ wordt informatie steeds vaker proactief verkregen, aangemaakt, gewijzigd en toegevoegd. Omdat de informatie die de politie momenteel verzamelt op dezelfde groepen gericht is, reproduceren agenten als gevolg hun ‘aandachtsgroepen’ in de toekomst. Kortom, de politie maakt - deels - haar eigen boeven.

Over de veronderstelling dat criminaliteit is voorkomen: daarvoor geldt het welbekende probleem van ‘preventief politiewerk’ - hoe stel je de effectiviteit daarvan vast? Er is immers geen daadwerkelijk misdrijf in het heden, maar een verbeelde daad in de toekomst.

Waarom houdt de politie hieraan vast?

De opbrengsten zijn minimaal, de schade is groot. Waarom blijft de politie dan op deze wijze werken?

Omdat proactief politiewerk niet alleen gaat over de handhaving van de openbare orde. Waar het daadwerkelijk om gaat, zijn de onderliggende machtsverhoudingen in een samenleving. En in de huidige context, waar kleur en klasse elkaar snijden, treft proactief politiewerk vooral gemarginaliseerde mannelijke migranten. De politie maakt ruimten in de stad en in het openbaar vervoer ontoegankelijk voor deze burgers door hun mobiliteit continu te belemmeren. Anders gezegd: de politie is uitvoerder van een ruimtelijke politiek die ingrijpt op het zelfbeeld van mensen.

Op bepaalde plekken is de visuele aanwezigheid van ‘zwarte’ lichamen op zichzelf al een schending van het normale

Hoe? Door mensen aan te spreken en te controleren, door ze eraan te herinneren dat hun aanwezigheid op bepaalde plekken ongewenst is. Die uitsluiting is niet altijd absoluut. Tegelijkertijd worden jongeren ondubbelzinnig ‘gesommeerd’ dat ze ‘weg moeten wezen’ en dat ze ‘hier niks te zoeken hebben.’

Op bepaalde plekken is de visuele aanwezigheid van ‘zwarte’ lichamen op zichzelf al een schending van het normale. Anders gezegd: de agent helpt mee de gelederen van deze groepen te sluiten voor buitenstaanders. Als gevolg vervult de politieorganisatie een rol als grensbewaker van meer geprivilegieerde en ‘witte’ ruimten in de stad - een ruimtelijke segregatiepolitiek gebaseerd op een economische logica.

Botsende verhalen

Nu denk je misschien: waar is je bewijs?

De Franse socioloog beschrijft dat jongeren vaak heftige verhalen vertellen over politiecontacten, de politieorganisatie doorgaans ontkent dat ze racistisch is en sociale wetenschappers oneindig met elkaar discussiëren over hoe data moeten worden begrepen.

In Nederland is de situatie momenteel niet veel anders. Het ‘spijkerharde bewijs’ voor etnisch profileren in Nederland is er niet, betoogt de criminoloog Frank Bovenkerk. De fundamentele vraag is vooral: welk type bewijs mag het predicaat ‘spijkerhard’ dragen? Jongeren uit migrantengroepen klagen immers steevast over negatieve politiecontacten.

Bestaand of vermeend, reëel of verbeeld, het effect van deze ervaringen is groot. De legitimiteit van en het vertrouwen in de politieorganisatie is in het geding – en die legitimiteit vormt het fundamentele bestaansrecht van de politie. Daarbij draagt de ervaren kloof tussen de politie en delen van de samenleving een ernstig veiligheidsrisico in zich. Een verstoorde relatie tussen de politie en jongeren kan bijdragen aan grootschalige ongeregeldheden. De Schilderswijk is daar inmiddels een voorbeeld van.

Nee, Den Haag is niet vergelijkbaar met Ferguson, Parijs en Londen. Onder meer vanwege de karakteristieke Nederlandse buurtgebonden politiezorg en een pacificatiepolitiek richting etnische minderheden, de Nederlandse ‘politiek van consensus.’ Ook is de mate van fysieke en sociale segregatie in Nederland niet vergelijkbaar met Franse banlieues en Amerikaanse ghetto’s. Toch herkennen migrantenjongeren in de verschillende landen elkaars verhalen, delen ze dezelfde emoties – het verhaal van het vechten tegen de bierkaai, ‘je hoort er toch niet bij’ en ‘de politie moet je altijd hebben.’

Rellen zijn zo een vorm van sociale kritiek tegen een uitzichtloze sociaal-economische situatie. Tegen het gevoel er structureel niet bij te horen, uitgesloten te worden van de centrale stad, het uitgaansleven, de arbeidsmarkt, en tegen surveillance- en controlepraktijken van de

Help de politie ontsnappen

Ken je het verhaal van de man die van een vijftig verdiepingen tellend gebouw valt?

In de tijdloze Franse film La Haine (1995) vertelt Hubert een anekdote aan zijn vrienden Saïd en Vinz. ‘Tot nog toe gaat alles goed, tot nog toe gaat alles goed,’ prevelt de vallende man. ‘Maar het gaat niet om de val. Wat telt is de landing,’ zegt Hubert tegen zijn vrienden uit de banlieue – de film speelt zich af tegen de achtergrond van sociale uitsluiting, economische onderdrukking en een racistisch politieapparaat. De fatalistische film biedt de hoofdpersonen jammer genoeg geen ontsnapping uit hun structurele misère.

Youtube plaatst cookies bij het bekijken van deze video Bekijk video op Youtube
De trailer van La Haine.

Maar de huidige ordening van ons ‘samenleven,’ specifieker nog, de huidige inrichting van de politieorganisatie is niet vastgemetseld in de tijd. Daarbij kunnen legitimiteit en neutraliteit nooit vaststaande feiten zijn voor de politieorganisatie. Ook sluit het streven van een eerlijke en effectieve politie elkaar niet wederzijds uit. Elke burger in Nederland heeft in gelijke mate recht op veiligheid en recht op bescherming door de politie. We zijn genoodzaakt om na te denken over een alternatieve invulling van de politieorganisatie.

De agent beschermt de burger. Tegelijkertijd vormt de burger een risico voor het leven van de agent. Maar wie beschermt sommige burgers voor sommige agenten?

Verder lezen?