Hoe kunst onze interesse verloor (en die weer terug kan winnen)

Illustratie: Gijs Kast (voor De Correspondent)

Heeft hedendaagse beeldende kunst impact? En wie is er eigenlijk in geïnteresseerd? Filosoof Maarten Doorman schreef over deze vragen in zijn nieuwe boek De navel van Daphne, tot irritatie van sommige kunstenaars. We spraken hem op zijn zolderkamer.

Het Rijksmuseum moet dicht, schrijft filosoof Maarten Doorman in het eerste hoofdstuk van zijn boek De navel van Daphne. Het museum, met zijn focus op kunst uit het verleden, staat volgens Doorman symbool voor een samenleving die zijn eigentijdse kunstenaars niet serieus neemt.

Hedendaagse kunst lijkt haar relevantie dus verloren, het grote publiek zijn interesse. Hoe komt dit, en vooral, wat is er aan te doen? Doormans boek onderzoekt hoe kunstenaars de afgelopen decennia hebben geprobeerd om kunst weer relevant te maken en serieus genomen door de maatschappij. Hoe kan kunst – die volgens Doorman per definitie dubbelzinnig is – geëngageerd zijn, terwijl engagement juist ondubbelzinnigheid lijkt te vereisen? Dat is de centrale vraag van zijn boek.

Het antwoord, als het aan Doorman ligt, is niet een politiekere, maar een autonomere kunst. Dat wil zeggen: kunst moet haar buitenstaanderspositie en haar ambiguïteit benutten om écht maatschappijkritisch te kunnen zijn. Anders is het geen kunst, maar politiek met andere middelen.

Onlangs ging Doorman in De Balie in Amsterdam in met de kunstenaar wiens werk hij in zijn boek bekritiseert omdat het meer op politiek lijkt dan op kunst. Het gesprek (waarover later meer) ging er nog nét beschaafd aan toe. Een voorbeeldige bijeenkomst, eigenlijk, voor wie verlangt naar een bewogen debat over kunst.

Hoe bereik je de mensen?

Op een zolderkamer in het grachtenpand van de vertelt Doorman dat het een ongemakkelijk debat was met Staal, ‘meer een strijd dan een gesprek.’ Toch is debat precies wat hij wil bereiken met zijn werk. De navel van Daphne is daarom een toegankelijk boek over ingewikkelde filosofische kwesties geworden.

Doorman: ‘Ik wil publiek bereiken, zonder de academische discussie te negeren. Net als in mijn vorige boek heb ik de wetenschappelijke argumentatie eruit geschreven, maar door de literatuurlijst en een enkele verwijzing begrijpt de goede verstaander over welke discussies ik schrijf.’

Hij werkt zodoende in de driehoek van journalistiek, essayistiek en academische filosofie. Maar aan de universiteit, waar alles om Engelstalige wetenschappelijke artikelen draait, zit men volgens Doorman niet te wachten op toegankelijke boeken: die tellen niet mee wanneer je geld aanvraagt of onderzoeksvoorstellen indient. Het primaire doel van de universiteit is het binnenslepen van zo veel mogelijk studenten en geld – een bijdrage leveren aan het publieke debat lijkt bijzaak.

Hedendaagse kunst is altijd moeilijk te begrijpen. Juist daarom is kritiek zo belangrijk

Kwalijk, vindt Doorman. ‘Een jaar of tien geleden raakte de term valorisatie in zwang. Wetenschap moest nuttig zijn voor de samenleving. Bij wordt valorisatie sindsdien ook gemeten en geïnstitutionaliseerd. Bij geesteswetenschappen zou je juist het schrijven voor een breder publiek en deelname aan debatten over cultuur en maatschappij als een waardevolle vorm van valorisatie kunnen zien – maar dat wordt zo niet gezien, en dus ook niet gehonoreerd. In vergelijking met landen om ons heen hebben we daardoor een armoedig cultuurfilosofisch podium. De publieke filosofie richt zich hier meer op het individu en lifestyle, dus hoe je als individu beter kunt leven.’

Er zijn weinig beschouwelijke boeken over kunst, en er is weinig publiek voor, vindt Doorman. ‘De desinteresse voor gedachten over kunst bij het publiek is al oud,’ zegt Doorman. ‘Hedendaagse kunst is altijd moeilijk te begrijpen, omdat het nog geduid moet worden. Maar juist daarom is kritiek zo belangrijk. In kranten wordt natuurlijk over kunst geschreven, maar aandacht voor de bredere filosofische achtergronden ontbreekt.’

Een levende kritiek is overigens niet alleen de taak van kranten en tijdschriften, vindt hij. ‘Het is ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid van universiteiten.’

Hoe de kunst haar urgentie verloor

Doorman, die in tegenstelling tot veel collega-academici de luxe heeft om voor een groot publiek te probeert de filosofie en ideeëngeschiedenis die hij in kranten en tijdschriften mist te betrekken in zijn kunstkritiek.

Maar de filosofie komt er naar zijn eigen zeggen een beetje bekaaid vanaf in zijn laatste boek. Het echte filosofische punt zit ‘m namelijk in de vraag wat autonomie, in het geval van autonome kunst, precies inhoudt.

Dieper gaat het boek in op de vraag hoe autonome kunst haar urgentie verloor. ‘Tijdens de legt Doorman uit, ‘werd het belang van de kunst vanzelfsprekend gevonden. Dat kwam omdat we de geschiedenis Hegeliaans beleefden: we geloofden allemaal in vooruitgang en tijdsgeest.’

‘Avant-gardekunst voerde die vooruitgang aan. Als je in de jaren vijftig zei ‘Ik heb moderne gordijnen,’ dan was dat automatisch positief: je begreep je eigen tijd en ging mee in de vooruitgang. Lifestyle en politiek werden gevoed door het modernisme. Het moderne tijdsgevoel impliceerde urgentie van de kunst.’

Die urgentie verdween volgens de auteur met het einde van de avant-garde in de jaren tachtig. Het postmodernisme, dat het idee van vooruitgang naar het rijk der fabelen verwees en de grenzen tussen ‘hoge’ en ‘lage’ kunst verwierp, deed het belang van de autonome kunst verdwijnen. Alles kon voortaan naast elkaar bestaan.

Toen kunst haar vanzelfsprekendheid niet meer aan de geschiedenis kon ontlenen, aldus Doorman in zijn boek, gingen kunstenaars op zoek naar andere vormen van urgentie. Een van de oplossingen voor de onzeker geworden status van beeldende kunst was ‘maatschappelijke relevantie.’

Het antwoord van kunstenaars

‘Je kunt het allemaal niet zo kort door de bocht zeggen,’ haast de filosoof zich te zeggen. Ook begin twintigste eeuw waren er kunstenaars die iets voor de maatschappij wilden of moesten betekenen. En ook: het idee dat engagement, of moraal, ondubbelzinnigheid vereist is enigszins gechargeerd: ‘goede morele uitspraken kunnen het gevoel van dubbelzinnigheid juist met zich meenemen.’

Maar goed, wie het debat wil bereiken moet de zaken soms scherp stellen.

In De navel van Daphne zet hij drie wegen uiteen waarlangs kunstenaars in de afgelopen decennia probeerden de noodzaak weer op te zoeken. Provocatie, de markt en het argument. Tot die derde categorie, die hij de laatste jaren vlucht ziet nemen, rekent Doorman de expliciet maatschappelijk geëngageerde kunst van Jonas Staal. En kunst die hem zelf meer aanspreekt, zoals het werk van Marlene Dumas, en Ai Wei Wei.

Hij is niet sceptisch jegens geëngageerde kunst, maar heeft bedenkingen bij de manier waarop bepaalde kunstenaars hun maatschappelijke relevantie vormgeven.

Er zijn meer kunstenaars die vanwege direct herkenbaar engagement door fondsen in de armen worden gesloten, omdat daar de druk ligt om steeds de maatschappelijke relevantie te laten zien. Kunst die de vluchtelingenproblematiek herkenbaar in beeld brengt is politiek makkelijker te rechtvaardigen– de belofte van ‘impact’ doet het goed op dit moment. Maar Doorman ziet risico’s aan dit beleid: ‘Kunst waarvan de maatschappelijke boodschap niet meteen duidelijk is, of helemaal niet duidelijk, krijgt veel minder kans.’

Kunst waarvan de maatschappelijke boodschap niet meteen duidelijk is, of helemaal niet duidelijk, krijgt veel minder kans

Op de Biënnale van Venetië zie je veel politieke kunst. De Britse kunstenaar Isaac Julien laat acteurs integraal Het Kapitaal van Marx en Engels voorlezen. Een andere kunstenaar toont kleren waarin je tegen Poetin kunt demonstreren en een derde spreekt zich uit tegen politiegeweld. Maar wat is kunst zonder ambiguïteit en ruimte voor interpretatie? ‘Mijn bezwaar tegen veel werk van Staal en Julien is de ondubbelzinnigheid. Staal ziet kunst louter als middel voor een politieke boodschap.’

‘Ik ben niet geïnteresseerd in het redden van de kunst,’ zei Staal zelf in het debat in De Balie, ‘als de rest van de wereld naar de tering gaat.’ Het werk waar in het gesprek naar verwezen werd is Staals New World Summit, een politieke, artistieke organisatie, die parlementen ontwikkelt voor niet-erkende staten als het autonome Rojava, een regio in het noorden van Syrië.

Doormans bezwaren zijn voor een deel esthetisch. Werk als dit ‘resulteert in papers, symposia, vergaderingen, conferenties, gesprekken, allemaal vergezeld van bekertjes slechte koffie en grote mokken lauwe thee. Was het daar om begonnen in de kunst? Waar blijft de verbeelding, het onverwachte, het raadsel?’

Maar daar is het Staal dus niet om te doen. Precies op dat punt botsen de twee. Sterke kunst neemt politiek stelling, vindt Staal. Voor dubbelzinnigheid is daarin geen plaats.

Illustratie: Gijs Kast

Een beetje moeilijk is niet erg

De navel van Daphne gaat daar tegenin. Het boek beschrijft niet alleen een kunsthistorische ontwikkeling, maar laat zich ook lezen als een pleidooi dat doet waar kunst volgens Doorman juist zo goed in is: twijfel zaaien, de wereld laten zien zoals ze niet is maar wel zou kunnen zijn, mensen aan het denken zetten en bewust maken van hun vooroordelen.

En daarmee zijn we terug bij de rol van de criticus: die maakt het belang duidelijk van kunst die zich niet zo één-twee-drie laat interpreteren. Helaas lijken kranten hun lezers soms te behandelen als mensen die niet van boeken en niet van kunst houden, die alleen tevreden zijn met korte recensies en een vijfsterrensysteem. De kunstkritiek, aldus Doorman, ‘mag ervan uitgaan dat lezers iets willen, dat ze willen klimmen, dat ze soms juist iets moeilijks willen.’

En laten we het onderwijs niet vergeten: dat zou de kiem moeten zijn voor respect en bewondering voor hedendaagse kunst die Doorman bij het grote publiek mist, zodat alleen het Rijksmuseum nog in de belangstelling staat. ‘Het onderwijs zou zoveel moois kunnen bieden.’

Verder lezen?