De filosofie van Ajax’ nieuwe trainer: als het even tegenzit, verander niets
Peter Bosz is de nieuwe trainer van Ajax. Vorig jaar sprak ik hem over zijn op Pep Guardiola’s Barcelona gebaseerde speelwijze. Die blijkt voor een groot deel gebaseerd op zijn karakter: gecultiveerde koppigheid.
Een goede ploeg kan soms een wedstrijd verliezen van een slechte ploeg.
‘Dat is voetbal,’ heet het dan.
Zo nu en dan verliest een goede ploeg twee of drie wedstrijden op rij.
Ook niet raar.
Maar wat als een goede ploeg op de helft van de competitie vijf keer heeft gewonnen, zeven keer heeft gelijkgespeeld en vijf keer heeft verloren?
Dan doemt de vraag op: is dit wel een goede ploeg?
Toch stelde Vitessetrainer Peter Bosz die vraag niet. Hij wist dat hij een goede ploeg had. Na afloop van menige wedstrijd wees hij er voor de televisiecamera’s op dat zijn ploeg veel balbezit had, veel kansen kreeg en weinig kansen weggaf - en als de ploeg zo doorging, zouden de goals vanzelf volgen.
Alleen: dat gebeurde niet. Ook de eerste twee wedstrijden na de winterstop gingen verloren.
‘Toen kon ik niet meer zeggen dat we eigenlijk goed hadden gespeeld,’ zegt Bosz in een gesprek in zijn werkkamer op sportcomplex Papendal. ‘Ze [media en supporters, MdH] zagen me al aankomen: daar heb je hem weer.’
Zoals ze in politiek Den Haag zeggen: de geur van wilde beesten hing in de lucht. Vitessevolgers hadden kritiek, Voetbal International vroeg spelers of Bosz nog wel de juiste trainer was, supporters begonnen zich van hem af te keren. Bij de volgende competitiewedstrijd, de thuiswedstrijd tegen Ajax, had de harde kern een spandoek opgehangen:
70% BALBEZIT 0% RESULTAAT
Bosz stond onder druk om iets te doen. De opstelling door elkaar husselen, een stoer interview geven om zo de aandacht af te leiden, of nederig de tactiek veranderen als tegemoetkoming aan de critici die zijn speelwijze te aanvallend of naïef vonden.
Wat Bosz deed was gedurfder: hij deed niets.
Misleid door toeval
Waarom?
‘Omdat ik wist dat we goed speelden,’ zegt Bosz. ‘Daar hadden we geen enkele twijfel over. Als we iets anders zouden gaan doen, zou de kans op succes kleiner worden.’
De statistische analyse van mijn co-auteur Sander IJtsma geven Bosz gelijk. Vitesse schiep talrijke goede kansen en kreeg er relatief weinig tegen. Alleen PSV en Feyenoord deden dat beter. En op termijn benutten ploegen hun kansen ongeveer even goed, zoals IJtsma en anderen al vaker schreven.
Kortom: als de ploeg zo bleef spelen, kon Vitesse inderdaad betere resultaten verwachten. Het proces (het scheppen van kansen) deugde, de uitkomst (het scoren van goals en het voorkomen van tegendoelpunten) viel tegen. Maar wie zich laat leiden door de uitkomst, wordt ‘misleid door toeval,’ in de woorden van Nassim Nicholas Taleb.
Maar dan nog: had Vitesse met de speelwijze van bijvoorbeeld PSV - dat dit seizoen wat behoudender speelde, maar wel kampioen werd - niet nog beter gepresteerd? Of wat minder goals tegen gekregen?
Nee, zegt Bosz. Hij vindt de speelstijl van Vitesse niet per se risicovol. ‘Let wel: op Feyenoord na kregen wij de minste kansen tegen.’ (Om precies te zijn: gemiddeld schieten de tegenstanders van Vitesse 11,8 keer per wedstrijd op het Vitessedoel.)
Hij geeft toe: de ene kans is de andere niet. Die 11,8 kansen die ze tegen kregen, waren vaak goede kansen, met weinig verdedigers van Vitesse in de buurt. Maar dan nog, zegt Bosz, zitten er meer voordelen dan nadelen aan de speelwijze.
Als roofdieren
Om dat te illustreren pakt hij zijn laptop erbij. Hij geeft een inkijkje in het dagelijks werk van een trainer.
Bosz laat een compilatie zien van wedstrijdscènes uit de maanden augustus tot december 2014, waarin de verdediging van Vitesse op een rijtje is gezet. De beelden tonen wat hem betreft aan dat zijn ploeg een hoog niveau haalde.
Een scène tijdens de competitiewedstrijd PSV-Vitesse: bam-bam-bam-bam – ‘En… we hebben hem weer’
Bij het begin van elk fragment verliest Vitesse de bal. Cruciaal, zegt Bosz, is wat zijn ploeg vervolgens doet. Gaan ze direct en collectief weer op jacht naar de bal? Of geven ze de tegenstander tijd en ruimte om een aanval op te zetten?
Hij weet het antwoord al, want hij heeft deze beelden al tientallen keren gezien, maar lijkt toch weer aangenaam verrast bij het zien van de beelden, en begeleidt de acties van zijn spelers op het scherm met kleine tikjes – bam-bam-bam – van zijn vuist op de tafel.
- Een scène tijdens de oefenwedstrijd Vitesse-Chelsea: bam-bam – ‘En… we hebben de bal weer.’
- Een scène tijdens de competitiewedstrijd PSV-Vitesse: bam-bam-bam-bam – ‘En… we hebben hem weer.’
- Een scène tijdens PEC Zwolle-Vitesse- bam-bam-bam – ‘En… we hebben hem weer.’
In elk volgend fragment herhaalt zich het principe: een Vitesse-speler verliest de bal, en als door een elektrische schok in gang gezet storten de spelers van Vitesse zich als roofdieren op hun tegenstanders, die, zwaar onder druk gezet, een fout maken, waarop een speler van Vitesse de bal overneemt.
De aanval van de tegenstander is in de kiem gesmoord. Vitesse kan opnieuw de aanval inzetten.
De vijfsecondenregel
Deze tactiek is zo belangrijk voor Vitesse, dat ze haar een naam hebben gegeven: de vijfsecondenregel.
Het is als een spel binnen een spel: Vitesse wil na balverlies telkens binnen vijf seconden de bal terug winnen. De theorie is dat het moment direct na balverlies het beste moment is om de bal terug te winnen. Immers, de tegenstander heeft waarschijnlijk veel moeite moeten doen - een sliding, een schouderduw - om de bal in bezit te krijgen, heeft hem nog niet helemaal onder controle, en dat maakt hem kwetsbaarder.
Bovendien staan zijn medespelers nog niet goed vrij, omdat ze tot enkele fracties van seconden geleden op verdedigen waren ingesteld. En als ze wel vrij staan, dan ziet de speler met de bal hen niet, omdat hij nog bezig is de bal onder controle te krijgen – en ook nog eens één of twee spelers van Vitesse in zijn nek heeft hijgen.
Tegelijkertijd - ook vlak na het balverlies - schuiven de verdedigers van Vitesse op naar voren, zodat de afstand tussen de spits van Vitesse (de voorste man) en de centrale verdedigers (de achtersten) ongeveer 25 meter wordt. Daarmee is de ruimte voor de tegenstander klein, want achter de verdedigers staat de tegenstander buitenspel. En dat kleinere speelveld maakt het voor de jagende spelers van Vitesse weer eenvoudiger de bal te veroveren.
In theorie zit dat er zo uit, volgens een interne animatie van Vitesse:
En in de praktijk kreeg Vitesse het soms goed voor elkaar. Een van de beste voorbeelden vond de staf deze scène uit de wedstrijd PSV-Vitesse, waarvan Vitesses ‘voetbalconditie-specialist’ Terry Peters een animatie maakte.
Deze scène:
Werd deze animatie:
Bam-bam-bam, de bal is weer van Vitesse.
Het liefst binnen vijf seconden, want dat is de tijd die ploegen gemiddeld nodig hebben om in aanvalsmodus te komen. De doelstelling van Bosz is dat de tegenstander daar niet eens aan toekomt; dat de brand is verstikt voordat die geblust moet worden. En als zijn ploeg deze wedstrijd-binnen-een-wedstrijd goed volbrengt, dan loopt de rest van het spel ook goed. Dan heeft de ploeg een hoog percentage balbezit, krijgt het veel doelkansen en geeft het weinig doelkansen weg.
Precies wat er dit seizoen gebeurde, zoals ook de defensieve statistieken van Vitesse aantonen. De bloedhonden van Vitesse staan hun tegenstanders in de opbouw minder passes toe dan welke andere ploeg ook.
Geen discussie mogelijk
Zo spelen vergt veel van de voetballers, coördinatie en conditie voorop.
Iedereen moet felle, korte sprints trekken om de bal af te pakken en niemand mag verslappen, dan ontstaat er een gaatje waardoor de tegenstander kan ontsnappen - richting het doel van Vitesse.
Wie zegt: trainer, ik deed het wel goed, die kan ik nu in detail vertellen of dat klopt of niet
En dus meet Vitesses prestatie-analist Terry Peters op de training de sprints van de spelers. Elke dag traint Vitesse op de vijfsecondenregel, in wedstrijdjes vijf tegen vijf of zeven tegen zeven, op een klein stuk van het trainingsveld - als nabootsing van het kleinmaken van het veld dat Bosz in de wedstrijd wil zien.
De spelers dragen zendertjes en Peters houdt met het tracking-programma Inmotio alle bewegingen bij. Daarbij kijkt hij met name naar het aantal felle, korte sprints per minuut, waarbij Bosz en Peters voor elke positie op het veld - verdediger, middenvelder, aanvaller - een profiel hebben opgesteld van het beoogd aantal sprints per minuut.
Peters: ‘We weten dus per positie wat nodig is voor onze speelwijze. En de metingen uit de trainingen vertellen ons of spelers de vereisten van elke positie aankunnen.’
Deze objectivering is nuttig voor de trainer. ‘Vroeger gingen spelers nog weleens in debat,’ zegt Bosz. ‘Tenminste, als ze met me in gesprek gaan, want sommige spelers zitten stil en luisteren. Maar wie zegt: trainer, ik deed het wel goed, de vijfsecondenregel - die kan ik nu in detail vertellen of dat klopt of niet. Ik heb de cijfers van hun sprints. Daar is geen discussie meer over mogelijk.’
De ochtendstond heeft een app in de mond
Naast conditie en coördinatie vergt de speelwijze ook geestelijke frisheid. Zoals Peters het zegt, ‘een zekere taakgerichtheid en cognitieve vasthoudendheid, die bedreigd worden door vermoeidheid.’
Om direct na balverlies de aanval op de tegenstander in te zetten, moet een speler niet afgeleid zijn. En dat gevaar ligt altijd op de loer, zegt Bosz, want in een voetbalwedstrijd gaat van nature veel fout: een foute pass, een verkeerde balaanname, een onterechte beslissing van de scheidsrechter.
Dat leidt vaak tot wat Bosz ‘rouwmomenten’ noemt. Er is ergernis, er wordt gescholden, een hoofd blijft hangen. Begrijpelijk, maar wel verspilde tijd en energie; tijd en energie die had moeten worden besteed aan – bam-bam-bam – de vijfsecondenregel.
Niet rouwen vergt discipline en discipline vereist uitgerustheid
Niet rouwen vergt discipline, en discipline vereist uitgerustheid, zegt Peters. En dus meet hij ook dat, met behulp van een app van het Finse bedrijf Omegawave, die volgens Peters de hersenactiviteit van de spelers meet.
De spelers doen dat zelf, elke ochtend direct na het wakker worden. De speler zet de app aan, spant een band om de borst en plakt een elektrode op zijn voorhoofd. Na vier minuten roerloos op bed liggen, is het programma klaar en stuurt het informatie door naar Peters’ laptop in Papendal.
Het bepaalt Vitesses beslissingen: of een speler rust krijgt, hoeveel rust hij krijgt, of hij extra training nodig heeft. Bosz: ‘[Rechtsback, MdH] Kevin Diks kreeg dit jaar bijvoorbeeld een paar keer rust. Hij is als jonge speler dit jaar doorgebroken, debuteerde bij Jong Oranje, en speelde plots veel meer wedstrijden. Die vermoeidheid zagen we, en dan gaven we hem een paar dagen rust.’
De dag dat het toeval meeboog
Zo richting de winterstop kreeg de ploeg de speelwijze onder de knie. De metingen van Peters gaven dat ook aan: de alertheid en fitheid was daar. En, wat ook hielp, Bertrand Traoré was naar de spitspositie verplaatst. De resultaten konden dus eigenlijk niet uitblijven. ‘Maar,’ zegt Bosz, ’dat hadden we eerder ook al gezegd.’
En – toeval – net op het moment dat Bosz onder druk kwam te staan, dat de supporters geen 70 procent balbezit meer wilden maar 100 procent resultaat, zat het een keer mee.
Op 1 februari kwam Ajax op bezoek in Arnhem. Heel goed speelde Vitesse niet, zei Bosz naderhand. Maar vijf minuten voor tijd kwam het goed. Een voorzet van Rochdi Achenteh belandde bij spits Uroš Đjurđević, die ongezien hands maakte, de bal prachtig over Niklas Moisander wipte en de bal hard achter keeper Jasper Cillessen schoot.
Met die goal leek het toeval te beseffen dat het tijd was geworden om alle ellende van de eerste seizoenshelft goed te maken. In februari won Vitesse zes keer op rij; aan het eind van het seizoen stonden ze vijfde, net achter AZ en Feyenoord. Alleen kampioen PSV had een betere tweede seizoenshelft gespeeld. En zondag kan het zich in de play-off-finale tegen Heerenveen plaatsen voor Europees voetbal.
Hoe het nu kon?
Bosz: ‘Zeker is dat we niets fundamenteel anders deden. Het grote verschil? De uitslagen waren anders.’
M.m.v. Sander IJtsma/@11tegen11