‘Het onderscheid tussen mens, dier en ding is volstrekt kunstmatig geworden’
De grenzen tussen dieren, mensen en dingen vervagen. Hebben we dan straks relaties met tafels en gamen we met varkens? Voor onze serie over het einde van de mens als maat der dingen gingen we in gesprek met vier jonge denkers over dit nieuwe, allesomvattende wereldbeeld.
‘Ah, de hippies!’ Clemens Driessen grijnst en zijn tafelgenoten lachen. Het is het eind van een regenachtige avond en we hebben bijna twee uur gesproken over de verhoudingen tussen mensen en niet-mensen.
Een relatief recente verheviging van ontwikkelingen binnen de filosofie, de kunsten, de wetenschap, de politiek en het recht lijken namelijk te wijzen op een einde aan het mens- en wereldbeeld zoals we dat al eeuwen kennen. Het mensbeeld waarin de mens bovenaan de hiërarchie staat als intelligent, vrij en autonoom wezen in een wereld waarin de natuur, de dieren en de technologie er zijn om hem te dienen.
Sinds de jaren zestig en zeventig – ‘de hippies!’ – is dat aloude beeld steeds meer onder druk komen te staan. Posthumanisten, dierwetenschappers en voorvechters van natuurrechten schieten er volop gaten in. Zij bepleiten een andere kijk op de relatie tussen mens, dier en ding.
Voor ons reden de vraag te stellen of dit wijst op een nieuw wereldbeeld. Minder antropocentrisch, met meer gelijkwaardigheid tussen mens en niet-mens. Als dat beeld gemeengoed wordt, hoe ziet de wereld er dan uit? Wat zijn de praktische, juridische en filosofische consequenties?
Naast filosoof en cultureel geograaf Clemens Driessen (Universiteit van Wageningen) hebben we vanavond ook technologiefilosoof Esther Keymolen (Universiteit Leiden), cognitief neurowetenschapper Roy de Kleijn (idem) en jurist Femke Wijdekop op de redactie uitgenodigd. De vier staan redelijk aan het begin van hun loopbaan en willen zich in hun verdere carrière met deze thematiek bezighouden. Hoe zien zij de toekomst tegemoet en wat maken ze van het heden?
Een korte geschiedenis van een wereldbeeld
Het is nogal een grote vraag natuurlijk: of er een nieuw, breed gedragen wereldbeeld in opkomst is. Een vraag die historici misschien pas over een eeuw of twee fatsoenlijk kunnen beantwoorden.
Niet verwonderlijk dus dat het even stil wordt aan tafel als we haar toch stellen: geschuif op stoelen, een extra slok koffie, een ongemakkelijke kuch. Een eenduidig antwoord zal er vanavond niet komen; wel veel bespiegelingen, overwegingen en voorbeelden die het begin van een antwoord vormen.
‘Aan het begin van de twintigste eeuw,’ trapt technologiefilosoof Esther Keymolen af, ‘hadden technologiefilosofen doorgaans een pessimistische kijk op technologie.’ Het was de tijd van de spoorwegen en enorme fabrieken die de mens leken te overweldigen. Dit veranderde vanaf de jaren zestig, met de intrede van de consumentenelektronica. Technologie werd iets wat je in huis kon halen, iets wat in dienst stond van de mens: de wasmachine bijvoorbeeld. We gingen een band aan met onze apparaten, iets wat met een staalfabriek of locomotief onmogelijk was.
Keymolen: ‘Gaandeweg is technologie steeds kleiner geworden, steeds dichter op de huid komen te zitten. In de technologiefilosofie vertaalde dit zich naar het inzicht dat we veel minder goed van technologie te onderscheiden zijn dan we lang dachten en dat de technologie ook iets met ons doet.’
We zijn veel minder goed van technologie te onderscheiden dan we lang dachten
Neem de deurdranger, die ervoor zorgt dat een deur vanzelf weer dichtgaat nadat deze is geopend. Filosoof Bruno Latour maakte in een uitgebreide analyse duidelijk dat dat apparaat, ogenschijnlijk een onschuldig gebruiksvoorwerp, in feite moreel handelde. Bijvoorbeeld doordat de deur voor kleine kinderen en invaliden te zwaar werd om te openen.
‘In de jaren zestig en zeventig kwam in de psychologie de computeranalogie voor het brein op,’ vult Roy de Kleijn aan. De Kleijn doet onderzoek naar robots en spreekt met de opgeruimdheid van iemand voor wie de wereld uit ontrafelbare systemen bestaat. ‘Je kan het brein zien als een input-processing-output device. Dat kan je dan weer nabootsen door een robot te maken. En als dat goed genoeg lukt, dan zou je kunnen denken dat de mens eigenlijk gewoon een computer is met ledematen eraan.’
‘In diezelfde tijd,’ vertelt jurist Femke Wijdekop, ‘werd duidelijk wat voor schade mensen aanrichten met technologie wanneer we die inzetten voor oorlogsdoeleinden of de ongebreidelde exploitatie van natuurlijke hulpbronnen. Het was de tijd van Agent Orange,’ een herbicide die werd ingezet als wapen in de Vietnamoorlog. ‘Toen ontstond het idee dat je ecocide – het toebrengen van onherstelbare schade aan de natuur – strafbaar zou moeten stellen.’
Mens en natuur
Wijdekop laat weinig pauzes tussen haar woorden vallen en op haar wangen verschijnen blosjes als ze praat. In het recht, vertelt ze, ‘geldt de natuur als object: ze staat in dienst van de mens, bedoeld om te exploiteren.’ Stemmen om daar iets aan te veranderen, bijvoorbeeld door ecocide strafbaar te stellen, klinken echter steeds luider.
Daarnaast willen aanhangers van de ‘wild law’-stroming, waar ook Wijdekop zich achter schaart, rechten toekennen aan de natuur, zodat deze niet meer louter als gebruiksobject geldt. In Nieuw-Zeeland gebeurde dit onlangs voor de Whanganui-rivier; in Ecuador zijn natuurrechten in de grondwet verankerd. Hoe die rechten verder worden ingevuld is een tweede, zegt Wijdekop, maar toch: zulke wetgeving kan helpen onze verhouding tot de natuur te veranderen.
Onze wetten zijn niet in harmonie met de wetten van de natuur
Waarom dat nodig is? ‘Op dit moment faciliteert onze wetgeving vooral het economisch systeem. Dat lijkt misschien vanzelfsprekend, maar is eigenlijk pas iets van de afgelopen twee-, driehonderd jaar. Wild law gaat ervan uit dat onze wetten in harmonie moeten zijn met die van de natuur, omdat de boel anders niet houdbaar is’ – denk aan het opstoken van fossiele brandstoffen in zo’n hoog tempo dat de natuur het niet bij kan benen. ‘Dan krijg je grootschalige destructie, terwijl: deze aarde is alles wat we hebben.’
Als voorbeeld van een meer harmonieuze verhouding tussen de wetten van de mens en die van de natuur noemt ze het oordeel, in 2010, van een rechter in Belize dat het koraalrif geen commercieel eigendom is, maar een ‘levend wezen’ dat niet aan economische exploitatie mag worden opgeofferd.
Mens en technologie
Naast onze kijk op de verhouding tussen mensen en natuur, is ook de verhouding tussen mens en technologie aan het verschuiven. Neem vertrouwen, het onderwerp van Keymolens promotieonderzoek. ‘Vertrouwen werd lang gezien als iets wat zich tussen mensen afspeelt. Maar als je goed kijkt, zie je dat dit niet klopt: het wordt bemiddeld door technologie.’
De zware bal aan een hotelsleutel is een goed voorbeeld: om zich ervan te verzekeren dat zijn gast de sleutel aan hem teruggeeft, zorgt de hoteleigenaar ervoor dat deze minder goed in een broekzak past. Vertrouwen wordt daarbij ‘verdeeld’ over eigenaar, gast en object. Recente ontwikkelingen in de hotelsleutelbranche hebben die verdeling veranderd – tegenwoordig kan zelfs een smartphone een hotelkamer openen en is het niet zozeer de hoteleigenaar die een ‘vertrouwensprobleem’ heeft, maar de gast. Zijn data liggen nu immers in handen van de eigenaar en de gast moet erop vertrouwen dat die daar netjes mee omspringt.
Toch, in beide gevallen is duidelijk dat zelfs iets in- en inmenselijks als vertrouwen in veel gevallen volledig afhankelijk is van grotere en kleinere technologische systemen. In de genetwerkte samenleving zie je dit principe overal aan het werk: denk aan platforms als Airbnb of Facebook, die de aard en het verloop van menselijke communicatie faciliteren, sturen en mede bepalen. De hele avond zal Keymolen er dan ook op hameren dat het denken in termen van mensen versus technologie (en mensen versus natuur) een verkeerde voorstelling van zaken is.
Mens en dier
‘Het hele idee van een onderscheid – tussen mens en technologie, of mens en omgeving, of mens en dier – is volstrekt kunstmatig geworden,’ vindt ook Clemens Driessen, de cultureel geograaf. Van onze vier gasten is hij het meest zoekende, maar ook het meest bereid om anderen te bevragen op hun uitspraken. ‘In Wageningen onderzoeken we wat er gebeurt wanneer je technologie niet alleen inzet om dieren te controleren, maar ook om ze te vermaken of iets te leren.’
Het onderscheid tussen mens en dier is kunstmatig
Varkens vervelen zich bijvoorbeeld snel en gaan elkaar dan bijten. De wet schrijft voor dat boeren hun varkens speelgoed moeten geven, ‘maar dat gebeurt vaak met de allersimpelste objecten, zoals een bal of een ketting.’
Driessen besloot met gameontwerpers een game te ontwikkelen die varkens wel uitdaagt en die door mensen en varkens samen gespeeld kan worden. ‘We waren benieuwd wat er met de verhouding tussen mens en dier zou gebeuren wanneer ze echt samen een team moesten vormen.’ Het spel is het prototypestadium nog niet ontstegen; toch bracht de ontwikkeling al een nieuw inzicht: dat varkens meer geïnteresseerd zijn in lichtjes dan in aanrakingen.
Volgens nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn dieren ‘ook actieve wezens, die allerlei cognitieve vermogens hebben. Dat leidt ertoe dat je zaken die we vooral associëren met mensen, zoals taal, cultuur, kunst en politiek, op een nieuwe manier gaat bekijken. Niet dat we dieren dan gebruiken om anders over onszelf na te denken, maar eerder: dat je tegelijkertijd over dieren én mensen nadenkt, minder probeert het ultieme verschil te achterhalen en juist inziet dat veel verschillen een kwestie van gradatie zijn.’
Maar hoe doe je dat, een relatie aangaan met een tafel?
Inzicht is één ding, ervaring een tweede. Kunnen we werkelijk diepe, betekenisvolle relaties aangaan met dingen, dieren en de natuur?
Roy de Kleijn vertelt dat binnen het cognitieveroboticalab waar hij werkt de mens nog altijd als maat der dingen geldt. ‘We proberen psychologische theorieën te formaliseren’ – te vertalen naar algoritmes – ‘en te implementeren in robots.’ Het doel: zien of robots die zo geprogrammeerd zijn, zich ook gedragen als mensen.
In onze ervaring zijn wij het die handelen, niet de objecten
Technologiefilosoof Esther Keymolen: ‘Hoewel technologie inderdaad dingen doet, is het zo dat wij mensen nog steeds de ervaring hebben dat wij degenen zijn die handelen.’
‘Wanneer ik op Facebook met iemand chat, dan is die conversatie volledig gemedieerd door technologie, maar in mijn ervaring is het een heel direct gesprek tussen twee mensen. Ik kan nu wel bedenken dat deze tafel hier net zoveel actorschap heeft als de mensen die er omheen zitten,’ – al was het maar omdat de tafel de afstand tussen de gesprekspartners bepaalt en ondersteuning biedt aan de drank en spijs die het gesprek mede op gang houden – ‘maar ik ervaar jullie toch echt anders dan dit object.’
Wijdekop, de jurist: ‘Het gaat erom de belangen van de natuur het beste te dienen. Je kan stellen dat mensen recht hebben op een schone leefomgeving en langs die weg de natuur vooruithelpen. Dan pak je het dus aan via de rechten van de mens in plaats van die van de natuur, maar kom je uiteindelijk op hetzelfde uit.’
Maar ook zonder rechten, zegt Keymolen, zijn mensen prima in staat relaties aan te gaan met niet-mensen. Neem een familietafel die al generaties meegaat en waar je zeer aan gehecht bent. Het vormen van emotionele banden met niet-mensen gebeurt voortdurend.
‘Mensen zijn heel empathisch,’ bevestigt De Kleijn, die ook mens-robotinteracties onderzoekt. ‘Als mensen filmpjes zien waarin robots worden mishandeld, dan rapporteren ze daarna medelijden met de robot en woede naar de persoon die de robot mishandelt. Mensen kunnen zich dus wel degelijk identificeren met robots. In Japan worden nu zelfs seksrobots verkocht – mensen blijken best bereid om lichamelijke genegenheid te tonen aan niet-levende objecten.’
Om een verhouding te veranderen, moet je wel weten dat je er in zit
Dus ja, er zijn nieuwe inzichten en nieuwe praktijken die om een herziening van het klassieke mens- en wereldbeeld vragen. Wat de toekomst betreft zijn onze tafelgenoten, zoals elk mens waarschijnlijk, agnostisch – maar ook voorzichtig optimistisch.
Jurist Femke Wijdekop: ‘In het begin hadden alleen witte mannen rechten. Toen witte mannen én gekleurde mannen, daarna ook vrouwen. Die uitbreiding is een steeds grotere erkenning van de waardigheid van de ander. En wie de ander is, dat wordt steeds breder. De natuurrechtenbeweging past in die verbreding.’
Keymolen, de technologiefilosoof, denkt meer na over zichtbaarheid en taal. ‘Mensen zijn nu heel zichtbaar voor de technologie – leesbaar, volgbaar en nabootsbaar’ – bij dat laatste woord knikt ze naar De Kleijn, die met zijn robots mensen probeert na te bootsen. ‘Terwijl die technologie tegelijkertijd haast onzichtbaar wordt: wanneer mijn smartphone het doet, heb ik de ervaring direct met iemand te praten, terwijl er een heel netwerk aan technologieën en bedrijven tussen zit.’
Dat kan problematisch zijn, zegt ze. ‘Om je te kunnen verhouden tot iets, moet je eerst weten dat je in een verhouding zit. Als je wil dat je die technologie zodanig kan ontwikkelen dat je er ook bepaalde democratische waarden en rechten in kan bewaren, dan is een zekere zichtbaarheid wel nodig. Niet alleen van mensen, maar ook van de technologie.’
We hebben een nieuw vocabulaire nodig om de relaties tussen mens en niet-mens te omschrijven
Om dat mogelijk te maken, om de verhoudingen tussen mens en niet-mens goed te kunnen begrijpen, hebben we volgens de technologiefilosoof ‘een nieuw vocabulaire’ nodig. ‘Het natuurlijke is onderdeel van het menselijk bestaan, maar tegelijkertijd zijn we voortdurend de natuur aan het interpreteren en veranderen. We moeten dat soort relaties op een andere manier gaan beschrijven, zodat we niet meer voortdurend de neiging hebben om te zeggen: hier is de technologie en daar is de mens.’
Een voorzet: ‘Onze relaties met niet-mensen zijn vaak paradoxaal’ – we ervaren dingen als direct terwijl ze eigenlijk indirect en bemiddeld zijn, zoals tijdens een telefoongesprek met een smartphone, of we denken de wereld te kunnen doorgronden met behulp van de wetenschap, terwijl elke nieuwe ontdekking weer nieuwe raadsels met zich meebrengt. Keymolen: ‘Misschien helpt het om meer in paradoxen te denken en minder in termen van onderscheid en verschil.’
Het is, paradoxaal genoeg, een best heldere conclusie van de avond. De wereld is complex en de menselijke neiging om scheidslijnen aan te brengen, heldere antwoorden te vinden, de wereld in te delen in duidelijk afgebakende categorieën – natuur, dier, mens, techniek – doet die complexiteit geen recht.
Daarbij is de allergrootste paradox, zoals Clemens Driessen naderhand observeert, dat enerzijds de menselijke maat alleen maar verder wordt ‘uitgebreid’ – bijvoorbeeld naar dieren, via rechten, of naar robots die zo veel mogelijk op een mens moeten lijken – terwijl tegelijkertijd het idee van de mens zoals we hem kennen – als onafhankelijk, uniek en autonoom wezen – volledig wordt ondergraven.
Dat is misschien wel de meest accurate omschrijving van de tijd waarin we leven: die van de grote paradoxale grensvervaging, met nieuwe inzichten tot gevolg. Al met al een prima tijd om in en over na te denken.