De Nederlandse politiek heeft 1 mei herontdekt.

Sinds de jaren tachtig vindt hier geen grote manifestatie meer plaats op de Internationale Dag van de Arbeid, terwijl in onze buurlanden de pleinen in de grote steden jaarlijks

Maar nu pakte de PvdA op 30 april en 1 mei uit met een heus in Utrecht. Belegde GroenLinks Amsterdam een debat over de toename van flex. En organiseerde de FNV, de grootste vakbond van het land, voor het tweede jaar op rij de

Die dag begon zoals je je een vakbondsmanifestatie op 1 mei voorstelt: met een mars door de stad, rode hesjes, fluitjes, spandoeken, leuzen en meer en minder opzwepende toespraken. Maar daarna: een festival met optredens van vooraanstaande hiphopartiesten, bands en cabaretiers, enkele minicolleges (onder meer van Rutger Bregman) en een motivatieclinic van oud-kickbokser Remy Bonjasky.

Beeld: Bent Vande Sompele

Opvallende titel natuurlijk: Dag van de Echte Banen. Terecht wordt vastgesteld dat die Echte Banen onder druk staan in deze tijd van gestapelde halfjaarcontracten, payroll-arrangementen, uitzendwerk, de normalisering van onbetaald werk en schijnondernemerschap. Een recent rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de flexibilisering van de arbeidsmarkt laat zien dat het aandeel vaste arbeidsrelaties tussen 2004 en 2014 is gedaald van 72 naar 61 procent. In diezelfde periode is het aandeel flexwerkers (van 15 naar 22 procent) en zzp’ers (van 8 naar 12 procent) scherp toegenomen.

Dus pleit vertrekkend FNV-voorzitter Ton Heerts in zijn afscheidsspeech voor ‘meer koopkracht en echte banen’ en beschuldigt hij werkgeversorganisatie VNO-NCW ervan niets anders te willen dan nog meer ‘goedkope arbeid door het onderbetalen van zzp’ers.’ Ondertussen waarschuwt PvdA-leider Diederik Samsom in Utrecht voor de ‘steeds sneller groeiende kloof tussen degenen met een vast contract en zij die zonder zekerheid van flexbaan naar flexbaan zwerven.’

Wat verklaart de timing van de terugkeer van deze ‘officiële’ 1 mei-vieringen? De PvdA en de FNV hebben in de afgelopen drie decennia niets significants georganiseerd op de Dag van de Arbeid. Nu is het opeens het aangewezen moment om de veranderende arbeidsrealiteit te bewenen.

Het onderliggende probleem...

Begrijpelijk is dat wel. Arbeid verandert razendsnel en deze instituties moeten daarop inspelen om hun draagvlak te behouden. Maar juist door de flexibilisering heeft de beroepsbevolking een grote versplinterende flank gekregen die moeilijk te werven of te mobiliseren is. Al die nieuwe flexibelen zijn nog niet geoogst door een politieke beweging en hebben (nog) geen samenbindend emancipatoir project om zich achter te scharen.

De vakbonden en sociaaldemocratische partijen zitten te veel in de verdediging, verklaart de Britse socioloog Guy Standing in zijn invloedrijke boek The Precariat (2011). Ze werpen zich op als beschermer van hen die in bezit zijn van stabiel en fulltime werk en opgebouwde rechten, maar veronachtzamen de frustraties, de noden en de aspiraties van de nu opkomende

Juist door de flexibilisering heeft de beroepsbevolking een grote versplinterende flank gekregen die moeilijk te werven of te mobiliseren is

Standing noemt die – de titel van het boek zegt het al – het precariaat. De term werd al drie decennia geleden door Franse sociologen gemunt als verzamelnaam voor seizoenarbeiders, maar wordt bij Standing ingezet om de groep te beschrijven waarvan bestaansonzekerheid de gemene deler is. Dat het woord aan proletariaat doet denken, is geen toeval. Volgens Standing hebben we te maken met een klasse in wording.

Het gaat dan om een klasse die zich nog onder de – krimpende – traditionele arbeidersklasse bevindt, bestaande uit degenen ‘die het gevoel hebben dat hun levens en identiteiten uit talloze, onsamenhangende onderdelen bestaan’ en die ‘geen bevredigend carrièretraject’ op poten kunnen zetten.

Denk aan flexwerkers, draaideurstagiairs en deeltijders, maar ook jongeren die geen loopbaan van de grond krijgen, ouderen die door hun werkgever ‘overtollig’ zijn verklaard, stelselmatig onderbetaalde vrouwen, huishoudelijk werk(st)ers, allerhande over- en ondergekwalificeerden, werkende armen, invalkrachten, werknemers die aan een permanent omscholingsregime onderworpen zijn, mensen met stapelbanen, of vluchtelingen die aangewezen zijn op de schaduweconomie.

Waarom is het zo moeilijk die te verenigen? En wat te eisen? Een minder precair bestaan of een Echte Baan?

...dat door angst gevoed wordt

Onlangs mede-organiseerde ik een studiemiddag rond de vraag of en hoe je van bestaansonzekerheid een politieke kracht kunt maken. Eén waarneming kwam herhaaldelijk ter sprake: mensen zijn bang en juist die angst maakt

Dat geldt voor mensen die worden uitgeknepen op werk, maar ook voor mensen die vastzitten in een benarde woonsituatie (vaak gaat dat samen) en niet in protest durven te komen omdat ze dan denken dat ze op een ‘zwarte lijst’ terechtkomen en nooit meer wat betaalbaars vinden.

Beeld: Bent Vande Sompele

Niet altijd is de angst reëel, maar de dreiging is vaak al genoeg reden om niet tot actie over te gaan en lijdzaam af te wachten. Dus durft de antikraker niet te bellen als het raam stuk is of de gaskachel niet werkt, dus gaat de bijstandsgerechtigde dagelijks zonder morren schoffelen om niet verder gekort te dus blijft de werknemer stil als een gewaardeerde collega door een stagekracht wordt vervangen, dus accepteert de thuiszorgmedewerker ontslag om daarna in een ‘zzp-constructie’ ingehuurd te worden. Maar juist die passiviteit maakt iemand kwetsbaar voor verdere uitbuiting.

De bescherming die de welvaartsstaat hun bood - die ervoor zorgde dat persoonlijke rampspoed collectief opgevangen werd - wordt nu ontmanteld. Daardoor kampen veel mensen met angsten: de angst voor werkeloosheid, voor inkomensverlies, om niet meer rond te kunnen komen, om de huur niet meer te kunnen betalen, om niet meer de juiste gezondheidszorg te kunnen betalen, om voor een familielid te moeten zorgen terwijl je al op je eigen financiële of geestelijke reserves teert.

Mogelijk is juist dit de voedingsbodem van het bestuur. Het doel is niet meer om bestaansonzekerheid te minimaliseren, maar juist om het op te rekken tot een nog net aanvaardbare ondergrens, een kritiek niveau waar mensen net niet in opstand komen.

Je zou het zo kunnen samenvatten. In de naoorlogse welvaartsstaat had bestaanszekerheid geen ruilwaarde, want het stond de meeste mensen ter beschikking. Onder het neoliberalisme is bestaanszekerheid echter een handelswaar geworden en is het geprivatiseerd: van een publiek recht is het een privaat voorrecht geworden. Het is niet meer een gegeven, maar iets waarvoor je moet knokken, want anders kaapt een ander het.

Zo laten precairen zich gemakkelijk uitspelen in discussies over een procentje meer of minder en over de laatste kruimels zekerheid via de uitgeknepen sociale voorzieningen. En de politiek werkt dit sentiment in de hand, bijvoorbeeld als Halbe Zijlstra het heeft over een ‘run op Nederland’ waardoor de zorgkosten oplopen en de woningmarkt vastloopt.

Wat te doen?

Het is evident dat bestaanszekerheid (sociaal en economisch) beter verdeeld moet worden. Maar dat zal pas gebeuren als precairen over hun individuele kwetsbaarheid heen stappen. Dat kan de basis vormen van een nieuwe politiek, een politiek die gesmeed is vanuit het besef dat we het samen moeten rooien.

Beeld: Bent Vande Sompele

Er zijn al veel hoopvolle hedendaagse vormen van sociale organisatie die de maatschappelijke fragmentatie voor korte duur opheffen: Occupy, EuroMayDay, 15M, de universiteitsbezettingen en Nuit Debout. Maar denk ook aan vluchtelingenactiegroep We Are Here en de ring van vrijwilligers daaromheen, of de voorzichtig ontluikende huurdersprotesten, de opkomst van coöperatieven of de breed gedragen campagnes tegen TTIP. Of denk aan Hart Boven Hard in België, waar burgers, actiegroepen en bonden en organisaties samen optrekken tegen het beleid van de N-VA in Vlaanderen en de regering-Michel. beoogt in Nederland iets soortgelijks op touw te zetten.

In al deze gevallen komt het initiatief van onderaf en wordt er niet gewacht op een seintje van een politicus of vakbondsleider. Ik heb niet de indruk dat het bij deze voorbeelden gaat om een samensmelting van een bonte horde malcontenten in een overzichtelijke klasse. Eerder wordt er op meer tijdelijke en provisorische basis een ‘wij’ gevormd dat door verschillende sociaal-economische segmenten heen breekt en wellicht daardoor vaak inclusiever is dan een klasse kan zijn.

Of deze oprispingen, demonstraties en bewegingen echt prefiguraties van een betere, nieuwe wereld zijn weet ik niet, maar ze tonen ons wel de keuze waarvoor we staan: in gedeelde precairheid de straat op, of wegglijden in eenzame precariteit.

Correctie 7-6-2016: Een eerder versie vermeldde een daling van het aantal vaste arbeidsrelaties van 22 naar 15 procent. Dit moet een daling van 72 naar 61 zijn en is aangepast.

Eerder in deze reeks:

Flexwerken en freelancen leert ons: stabiliteit was altijd een illusie De toename van freelance- en flexwerk maakt onze carrières onzekerder. Dat merken we ook thuis. Wonen, trouwen: het staat allemaal op losse schroeven. Pijnlijk. Maar, zo schrijf ik in deze bespiegeling: we leren door die onzekerheid wel een belangrijke levensles. Lees het verhaal hier terug Waarom bedrijven op stagiairs draaien en mensen in de bijstand de straten moeten schoonvegen Bestaansonzekerheid is in mijn ogen een van de cruciale thema’s van deze tijd. De komende weken wil ik het onderwerp op dit platform vanaf verschillende kanten benaderen. Wat willen jullie erover weten? Lees het verhaal hier terug