‘Vorige week hebben we ontdekt dat de NTC (de Nationale Overgangsraad in Libië, TV) zijn ziel heeft verkocht aan Vitol, in ruil voor de benzine die het handelshuis aan Benghazi heeft geleverd gedurende de oorlog.’

Dit schreef een analist van de Amerikaanse private inlichtingendienst op 20 september 2011, vlak voor de val van Khadafi. Vitol, de Nederlands-Zwitserse oliehandelaar, bleek tijdens de opstand tegen Khadafi op het goede paard te hebben gewed. Het leverde benzine aan de rebellen in het door een burgeroorlog verscheurde Libië. Na de wisseling van de wacht, kreeg het als tegenprestatie een enorme rol in de export van ruwe Libische olie.

Vorige week publiceerden we onze eerste artikelen over het De grondstoffenhandelaar is met een omzet van 223 miljard euro in 2012 na Shell het grootste Nederlandse bedrijf ter wereld. De in 1966 in Rotterdam opgerichte onderneming is niet-beursgenoteerd. De ongeveer driehonderdvijftig aandeelhouders zijn allemaal werknemers van het bedrijf. Dagelijks vervoert Vitol ongeveer 6 procent van de wereldwijde olieconsumptie. Daarmee is het de grootste onafhankelijke oliehandelaar ter wereld. Maar als private onderneming, zonder verantwoordingsverplichting aan externe aandeelhouders, is het in staat om onder de radar te opereren. Er is nog nooit een Kamervraag over het bedrijf gesteld. En ook de grootste academische experts op het gebied van de energiehandel kennen Vitol nauwelijks.

De Rotterdamse onderneming handelt vaak in olie uit landen met wankele of dubieuze regimes. Vitol is onder meer actief in Libië, Syrië, Nigeria, Zuid-Soedan, Congo en Irak. Het zijn landen met een overvloed van het zwarte goud in de bodem. Maar die landen hebben niet de technische kennis of de stabiliteit om raffinaderijen te laten draaien. Vitol kan daardoor een dubbele rol vervullen: ruwe olie exporteren en bewerkte olieproducten ernaartoe brengen. Handelaren als Vitol zijn, in de woorden van een manager van de Nationale Oliemaatschappij van Libië, ‘een noodzakelijk kwaad.’

Onmisbaar en dubieus

De wereld kan niet zonder ze, zegt ook Ton Schurink, oud-topman van grondstoffenhandelaar Cargill en nu werkzaam voor CFT Advisory Services in Genève. ‘Op de balans van Libië is er maar een ding dat zorgt voor inkomen en dat is olie,’ legt hij uit. ‘Ze moeten dus wel olie exporteren om voedsel te kopen, nieuwe infrastructuur aan te leggen en de kapot geschoten infrastructuur te repareren. Iemand moet dat op een bepaald moment gaan financieren. In ruil daarvoor moet er wel een garantie worden gegeven dat er de komende jaren ruwe olie voor terugkomt. Als handelaar creëer je daarmee een mogelijkheid voor zo’n land, maar je neemt ook een risico door voor te financieren in een situatie die niet stabiel is. Zeer zeker zijn dit mogelijkheden tot extra marges. Maar iedereen heeft er belang bij. Dat kun je de handelaar niet kwalijk nemen, integendeel. Het is belangrijk, ook voor de westerse economie. Voor de stabiliteit van het land. Voor de zelfstandigheid.’

De VN en een Amerikaanse rechter achtten het bewezen dat Vitol tijdens het regime van Saddam Hoessein in Irak smeergeld heeft betaald

Het vergt moed, intelligentie en kennis om zaken te doen in landen waar instabiele of juist totalitaire regimes aan de macht zijn. Maar het is onder dergelijke omstandigheden niet altijd eenvoudig schone handen te houden. Zelfs niet als je de beste intenties hebt. En zeker niet als je het verlangen hebt de winst te maximaliseren.

Dat laten de activiteiten van de Nederlandse onderneming in een aantal landen zien. Een onderzoekscommissie van de Verenigde Naties en een Amerikaanse rechter achtten het bewezen dat het bedrijf tijdens het regime van Saddam Hoessein in Irak smeergeld heeft betaald. Engelse rechters vonden, voor de zaak werd geschikt, dat er sterk bewijs was dat Vitol in Republiek Congo betrokken was bij omkoping en het verdoezelen van oliedeals via brievenbusmaatschappijen. En in Nigeria loopt op dit moment nog een onderzoek naar de grootste fraudezaak uit de Afrikaanse geschiedenis. Er zijn sterke aanwijzingen dat Vitol daar ook een rol in heeft.

Een medicijnstudent helpt ambulancepersoneel om gewonde rebellen te verzorgen tijdens gevechten tegen Khadafi. Op de achtergrond brandt een olieopslagtank nabij de stad Misrata in Libië, in maart 2011. Foto: Hollandse Hoogte

Nigeria: Afrika’s grootste fraudezaak

Het was drie kwartier peentjes zweten voor Rodney Gavshon. Begin februari 2012 moest het hoofd van het Vitol-kantoor in Abuja, de hoofdstad van Nigeria, getuigen voor een commissie van het Nigeriaanse parlement. De commissie onderzocht het misbruik van een subsidiesysteem voor brandstof. Nigeria Maar het instabiele land slaagt er zelf nauwelijks in dat te raffineren.

Vandaar dat het brandstof moet importeren. Om de benzine voor de bevolking betaalbaar te maken, zette de overheid een subsidieprogramma voor de import op. Alleen verdwenen sloten geld, voor helemaal niet geleverde brandstof, in de zakken van importeurs en van medewerkers van de instantie die de subsidie uitdeelde. was er gefraudeerd voor ruim vijf miljard euro.

De een Zwitserse organisatie die zich bezighoudt met eerlijke internationale handel, zegt dat het de grootste fraudezaak is die Afrika ooit heeft gekend.

Gavshon was die februaridag opgeroepen om helderheid te verschaffen over de handelswijze van Vitol. Waarom droeg Vitol voor Nigeria bestemde brandstof aan andere importeurs over in de internationale wateren bij Lomé (Togo) en Cotonou (Benin) en liet het zijn tankers niet de haven van Lagos binnenvaren? vroeg voorzitter Farouk Lawan. Gavshon hield een ingewikkeld betoog over de importregels van de Nigeriaanse Centrale Bank. Ook maakten de ondiepe havens in Lagos het sowieso noodzakelijk de vracht in kleinere schepen over te laden.

De onderzoekscommissie wees Gavshon op tegenstrijdigheden in zijn verhaal. Vitol exporteerde toch ook grote hoeveelheden ruwe olie uit Nigeria? Die olie haalde het bedrijf wel gewoon uit Nigeria zelf? Ook leverde het bedrijf brandstof, bestemd voor de nationale oliemaatschappij, wél af in de haven van Lagos. Met moederschepen, zonder de vracht onderweg over te laden op kleinere dochterboten. Blijkbaar was de haven van Lagos in dit geval wél diep genoeg. Geconfronteerd met die tegenspraak zei Gavshon dat hij niet op de hoogte was van alle specifieke bootbewegingen.

Alleen al in 2011 droeg Vitol bij Togo en Cotonou de vracht over aan 34 verschillende importeurs die er meer dan tweehonderdvijftig transporten naar Nigeria mee verrichtten

De Nigeriaanse commissie verdacht Vitol ervan douanetarieven te willen ontlopen en bij te dragen aan het ontstaan van een ingewikkelde papierwinkel van vrachtbrieven. Alleen al in 2011 droeg het bedrijf bij Togo en Cotonou de vracht over aan 34 verschillende importeurs die er meer dan tweehonderdvijftig transporten naar Nigeria mee verrichtten. De commissie concludeerde dat er een ‘massale samenspanning’ was tussen oliehandelaren als Vitol en de instantie die de subsidies uitdeelde om het zicht op de handelsstromen te verduisteren en corruptie mogelijk te maken.

Of hij geen last van zijn geweten had als Vitol bedrijven hielp bij dergelijke praktijken, vroeg een geëmotioneerde parlementariër aan Gavshon. Hij liet het aan zijn buurman, een lokale advocaat van Vitol, om te beweren dat Vitol part noch deel had aan illegale activiteiten.

Op dit moment loopt het Nigeriaanse onderzoek naar Vitols rol in de fraudezaak nog. Volgens De Berne Declaration heeft Nigeria, bij gebrek aan medewerking van Vitol, de Zwitserse autoriteiten om hulp gevraagd bij het dwingen van het bedrijf alle relevante documenten als vrachtbrieven te overleggen. Maar in antwoord op vragen van De Correspondent zegt een woordvoerder dat het bedrijf volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek en als enige van de handelshuizen die de Nigeriaanse commissie wilde horen, vrijwillig een vertegenwoordiger stuurde.

Rebellen rusten uit in het kantoorgebouw van het staatsoliebedrijf in Tripoli, nadat ze het tijdens gevechten hebben ingenomen, op 25 augustus 2011. Foto: Hollandse Hoogte

Zacht prijsje

Het is niet de eerste keer dat Vitol in het West-Afrikaanse land in opspraak is. Nigeriaanse media waren in het voorjaar van 2010 in rep en roer, nadat ze een onder ogen hadden gekregen van Calson, een op Bermuda gevestigd handelshuis in Nigeriaanse ruwe olie, aan Vitol. In het schrijven stond dat Calson voortaan zijn ruwe olie tegen marktprijzen wilde verkopen en niet langer alleen aan Vitol onder de marktprijs.

Nu is Calson voor net iets meer dan 50 procent in handen van de Nigerian National Petroleum Corporation (NNPC) en voor de andere helft van Vitol. Die brief bewees, dat de olie voor ‘ridicuul lage prijzen’ werd verkocht ‘met enorme schade voor het inkomen van het land en evenredige winst voor medewerkers van de nationale oliemaatschappij.’

Tijdens het verhoor van Gavshon vroeg de voorzitter ook of Vitol zaken deed met de nationale oliemaatschappij NNPC. ‘Tot en met het eerste kwartaal van 2010,’ luidde het antwoord van de Vitol-manager. Precies tot het moment waarop de brief aan Vitol werd verstuurd waarin ze werd medegedeeld dat ze van dan af marktprijzen moeten betalen. Maar Gavshon had een andere verklaring: de NNPC had te veel betalingsachterstanden.

Uit door WikiLeaks onthulde ambassadeberichten blijkt dat Vitol in 2004 ook al verdacht werd van het manipuleren van de olieprijs. In een vertrouwelijk bericht van de ambassade van de Verenigde Staten in Lagos aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, lezen we dat oliehandelaars, waaronder Vitol, de data van vrachtbrieven zouden hebben vervalst door dagen te hebben ingevuld waarop de marktprijs hoger lag dan op de dag van de feitelijke levering. De Nigeriaanse nationale oliemaatschappij zou daardoor driehonderd miljoen dollar of meer te veel hebben betaald.

Uit door WikiLeaks onthulde ambassadeberichten blijkt dat Vitol in 2004 ook al verdacht werd van het manipuleren van de olieprijs

Ook werden de internationale oliehandelaren ervan verdacht betrokken te zijn bij de sabotage van de oliepijplijnen die liepen naar de drie olieraffinaderijen van het land. Door Nigeria’s vermogen zelf olie te bewerken te frustreren, zouden ze zelf veel geld kunnen blijven verdienen aan de import van olie.

De bron voor deze aantijgingen was de Nigeriaanse oliemagnaat Femi Otedola, president van het oliebedrijf Zenon. Die naam komen we tien jaar later op een heel andere manier weer tegen. In de zomer van 2012 lekte een uit waarin Farouk Lawan, de voorzitter van de commissie die Gavshon het vuur aan de schenen legde, een flinke omkoopsom aannam van Otedola. De bedoeling was dat zijn Zenon geschrapt zou worden uit de lijst van bedrijven die betrokken waren bij het fraudeschandaal.

Corruptie is endemisch in Nigeria. Dat maakt het haast onmogelijk vast te stellen wie zich wel en wie zich niet aan de wet houdt. Het zijn omstandigheden waarin Vitol gedijt. In 2011 exporteerde het bedrijf voor meer dan drie miljard dollar aan ruwe olie uit Nigeria. Volgens de Berne Declaration waren de deals via Calson ‘extreem lucratief’ voor Vitol. De organisatie verwijt het bedrijf door middel van het opzetten van brievenbusmaatschappijen en het sluiten van duistere contracten, bij te dragen aan het voortbestaan van een corrupt regime dat Nigeria’s rijkdom aan grondstoffen alleen ten goede doet komen aan een kleine bovenlaag.

Ras Lanuf, de grootste raffinaderij van Libië, is verwoest door bominslagen tijdens gevechten tussen de rebellen en troepen van Khadafi, in maart 2011. Foto: Hollandse Hoogte

Irak: de dochter die niet bestond

De naam van Gavshon, de Vitol-manager in Nigeria, dook eerder ook al op in een andere affaire. Eind jaren negentig werkte hij voor het Finse olieraffinagebedrijf Neste Oil. In Irak sloot hij oliedeals die geld opleverden voor een liefdadigheidsinstelling van George Galloway, een Britse parlementariër die nauwe banden had met het regime van Saddam Hoessein.

Een oordeelde in juli 2007 dat Galloway ten onrechte geen melding had gemaakt van de inkomsten uit deze dubieuze deals en zo de goede naam van het Britse parlement schade had toegebracht. En de handelaar die de omstreden oliecontracten sloot? Dat was

Zijn deals vielen onder het Oil for Food Programme. Dat programma werd in 1995 door de Verenigde Naties opgezet. De bedoeling was om Irak in de gelegenheid te stellen zijn olie te verkopen, waarbij de opbrengsten ten goede moesten komen aan de Iraakse bevolking in de vorm van voedsel en medicijnen, niet aan versterking van het militaire apparaat.

Tien jaar later kwam een van de VN tot de conclusie dat er op grote schaal misbruik van het programma was gemaakt. Om contracten te krijgen voor het afnemen van olie en het leveren van humanitaire goederen, hadden bedrijven op grote schaal steekpenningen betaald aan Iraakse overheidsdienaren. Het rapport van de VN-commissie leest als een op feiten gebaseerde thriller.

Als ‘president van Vitol France’, de baas van een bedrijf dat niet bestond, regelde Boidevaix de verkoop van dertig miljoen vaten ruwe olie

Vitol is een van de bedrijven die in het onderzoek een hoofdrol speelt. Het kocht Iraakse ruwe olie onder de naam Vitol France. Alleen bestond deze Franse dochter helemaal niet. Vitol moest een Frans tintje krijgen, omdat het Irak van president Saddam Hoessein Frankrijk als een bevriende natie beschouwde. In juni 1998 ging de Franse diplomaat Serge Boidevaix namens Vitol op bezoek bij de Iraakse premier Tariq Aziz.

Niet veel later tekende Boidevaix het eerste van acht contracten tussen Vitol France en SOMO, het Iraakse staatsbedrijf dat zich met de verkoop van olie bezighoudt. Als ‘president van Vitol France’, de baas van een bedrijf dat dus niet bestond, regelde Boidevaix de verkoop van in totaal dertig miljoen vaten ruwe olie aan Vitol. Bovenop de contracten werd voor honderdduizenden dollars aan surcharges in rekening gebracht, smeergelden voor Iraakse officials, zo blijkt uit het onderzoeksrapport.

In een latere fase haalde Vitol olie uit Irak via de Syrische journaliste Hamida Na’ana. Zij kreeg van premier Tariq Aziz olie in ruil voor het schrijven van een boek en artikelen over de Iraakse leiders. Vitol kocht via haar olie en via haar werd meer dan 700.000 dollar aan smeergeld aan het regime uitbetaald.

In 2007 bekende Vitol voor de rechtbank van New York schuld aan omkoping in het Oil for Food-schandaal. Het bedrijf betaalde een boete van

Rebellen laden munitie in ter voorbereiding op het aanvallen van de stad Bani Walid in Libië in hun zoektocht naar Khadafi, in september 2011. Foto: Hollandse Hoogte

Republiek Congo: dealtjes in de grote omroermachine

Omkoping was ook een van de beschuldigingen in die tussen 2005 en 2007 voor het Engelse hoge gerechtshof speelde. De financiële instelling Kensington International claimde dat Republiek Congo (ook wel Congo-Brazzaville, niet te verwarren met grote broer Democratische Republiek van Congo) haar 92 miljoen dollar schuldig was. Vitol zou, om zijn zakelijke belangen in het land zeker te stellen, Congo geholpen hebben de olie-inkomsten aan het zicht van de schuldeiser te onttrekken en smeergeld hebben betaald. Dat geld zou door Peakville, een brievenbusmaatschappij van Vitol, zijn gestort op een bankrekening in Hong Kong van Anguilla, een brievenbusmaatschappij van de directeur marketing van de Congolese oliemaatschappij, tevens de zoon van de president.

In verschillende zittingen beoordeelde de rechter het bewijs voor deze aantijgingen als stevig. Zo zei de rechter dat er sterk bewijs was dat Vitol op het eiland Mauritius een brievenbusfirma had opgezet om olietransacties tussen Congo en Vitol te verbloemen. Hij citeerde uit een e-mail van een Vitol-medewerker die de details van de verkoop van een partij Congolese olie aan deze brievenbusfirma ‘in our internal deal churning factory here’ wilde invoeren. Ze moesten dus de grote omroermachine in, zodat ze niet meer zichtbaar waren.

Op zei de rechter dat een respectabel bedrijf dat geconfronteerd werd met een dergelijke beschuldigingen er ook voor kon kiezen om volledige medewerking te verlenen en alles op alles te zetten om te bewijzen dat het een valse aantijging was. Maar Vitol beriep zich op het recht geen antwoord te geven of documenten te overleggen die de eigen verdediging konden schaden. De rechter honoreerde het beroep niet: Vitol werd verplicht alle documenten over de betalingen van smeergelden die via een firma in Hong Kong zouden zijn gelopen, te overhandigen.

Het bedrijf kwam uiteindelijk met de schrik vrij toen Congo schikte in het geschil met Kensington en de rechtszaak geen verdere doorgang vond.

Sanctiebrekende activiteiten

Nigeria, Irak, Congo, het zijn maar een paar van de vele landen waar Vitol zakendoet. Uit de uitgelekte diplomatieke berichten van Wikileaks blijkt dat het bedrijf Amerikaanse diplomaten in tal van landen bezighoudt. Zo komt Vitol voor in berichten uit Pakistan, Ghana, Turkmenistan, Nigeria, Dubai, Senegal, Albanië, Rusland, Bulgarije en Litouwen.

Wat de berichten duidelijk maken, is hoe Vitol zich plooit en schikt naar de moeilijke politieke omstandigheden van de landen waarmee het handel drijft en hoe groot de invloed van het bedrijf is. De Amerikaanse ambassadeur in Litouwen beschrijft bijvoorbeeld hoe Vitol in de zomer van 2006 plots stopte met de levering van ruwe Russische olie aan een olieraffinaderij in Litouwen, waardoor niet alleen dat land maar ook Estland en Letland in de problemen zouden komen.

De timing van deze maatregel wordt door de ambassadeur ‘op zijn minst opvallend’ genoemd: de olietoevoer zou zijn stopgezet vanwege druk die door het Kremlin was uitgeoefend op Vitol, omdat Litouwen zich achter de Verenigde Staten had geschaard in de oorlog in Afghanistan.

Vitol past in het rijtje bedrijven, lezen we in een Stratfor-rapport, met ‘een geschiedenis van sanctie-brekende activiteiten’

In de Stratfor-files, de uitgelekte e-mailwisselingen van medewerkers van het private inlichtingenbedrijf Stratfor, is het de combinatie Vitol en Iran die het meeste hits oplevert. Dat het bedrijf handel drijft met de aartsvijand van de VS, zorgt voor veel aandacht van Stratfor. In 2009 doet het bureau onderzoek naar de bezittingen van Vitol in de VS. Er zijn sancties tegen Iran in de maak. En het bedrijf, op dat moment volgens het inlichtingenbureau verantwoordelijk voor ongeveer 60% van de aan Iran geleverde benzine, zou wel eens onderdeel van het sanctieregime kunnen worden. Vitol past in het rijtje bedrijven, lezen we in een Stratfor-rapport, met ‘een geschiedenis van sanctie-brekende activiteiten’.

Nadat de van kracht waren, deed Vitol nog steeds zaken met het land. Dat schreef het gezaghebbende persbureau op 26 september 2012. Het heeft bewijzen dat een dochtermaatschappij van Vitol twee miljoen vaten Iraanse olie heeft gekocht. Vitol ontkende in een reactie de feiten niet, maar zei dat het de internationale sancties niet had geschonden.

Gevechten aan de rand van Sirte in Libië, in september 2011. Foto: Hollandse Hoogte

Publieke opinie? Niemand kent die bedrijven!

Nu de verhoudingen tussen de VS en Irak beter zijn, komt er wellicht meer wettelijke ruimte om handel te drijven met Iran. En inderdaad: vorige week woensdag 4 december voerde de minister van Olie van Iran, Bijan Zanganeh, met een viertal westerse oliebedrijven over mogelijke samenwerking in de toekomst. Die gesprekken zouden onder andere gaan over investeringen in olievelden en de import van ruwe olie uit Teheran. Vitol was een van die bedrijven. Zanganeh vertelde de aanwezige verslaggevers dat het met Vitol over ‘een verscheidenheid aan samenwerkingen’ had gesproken.

Het is typisch voor Vitol: in landen waar anderen zich liever niet wagen, is het er als de kippen bij als er zaken zijn te doen. Het bedrijf doet soms alsof het zich daarbij laat leiden door nobele doelen. In een interview met de Volkskrant zei directeur Corporate Affairs Mark Ware over de positie van Vitol in Libië: ‘Het kwam natuurlijk wel neer op een politieke stellingname. Je wordt meegezogen, en je verbindt je aan je klant, in dit geval de rebellen. Andere oliemaatschappijen hebben dat niet aangedurfd. Maar wij kloppen ons niet op de borst. Gelukkig hebben de good guys gewonnen in Libië.’ Maar uit het interview bleek ook dat Vitol al sinds 2001, toen Khadafi nog stevig in het zadel zat, zaken deed met Libië.

‘Het zijn mensen die zich de morele vraag niet stellen. Het is niet hun probleem. Ze zijn niet immoreel maar amoreel

‘Het is volstrekt opportunistisch,’ zegt een insider uit de oliewereld die anoniem wil blijven. ‘Er komt olie naar boven op plekken waar we het liever niet naar boven zien komen. Dat is nou eenmaal zo. In Rusland, het Midden-Oosten, Afrika. De grote oliebedrijven als Shell en Total zijn niet geïnteresseerd om dat spul de wereld rond te slepen. Daar heb je handelaren voor, die zijn efficiënter. Ze zijn niet immoreel, maar amoreel. Ze worden niet gehinderd door een geweten. Het zijn mensen die zich de morele vraag niet stellen. Het is niet hun probleem. En who cares about de publieke opinie? Niemand kent die bedrijven.’

Vorige week schreven we twee artikelen over Vitol. We blijven het bedrijf de komende tijd volgen. Tips kunnen (versleuteld) gemaild worden naar of

Lees ook het profiel van moederbedrijf Vitol Eerder schreven we een uitgebreid profiel van de grote maar relatief onbekende oliehandelaar Vitol, het moederbedrijf van het bedrijf dat de omstreden olieterminal in Rotterdam wil bouwen. Lees hier ons stuk ‘Over deze Nederlandse oliereus is nog nooit een Kamervraag gesteld’ Lees waarom we onderzoek doen naar Vitol Op 3 december hebben we het Vitol-dossier op De Correspondent geopend. Vitol is een Nederlands miljardenbedrijf dat vrijwel niemand kent. Zoiets noemen wij bij De Correspondent ‘breaking new’. Hier een korte uitleg wat we daarmee bedoelen en waarom we verschillende verhalen over Vitol willen publiceren Lees over de olieterminal van een Vitol-dochter die er moet en zal komen Een eerder stuk dat we schreven over een olieterminal die er moest komen, terwijl de milieudienst nog geen vergunning had gegeven. Lees hier over de olieterminal