Wat de mens te doen staat nu die niet langer de maat der dingen is
De afgelopen maanden schreven wij een reeks verhalen over het einde van de mens als maat der dingen. Vandaag de slotsom: dat de mens niet langer alleen aan zichzelf kan denken is duidelijk, maar wat het alternatief is, is de vraag.
Zie de mens. Er is iets met hem aan de hand. Of beter: met hoe hij zichzelf ziet. Lang zag hij zichzelf als een uniek schepsel. Een rationeel, autonoom subject in een wereld van passieve objecten die er vooral waren om hem te dienen. Heer en meester over de aarde, kenner van zichzelf en van het universum.
Maar ergens zijn er barsten in dat beeld gekomen. Wanneer precies, daar kan je over twisten, maar laten we zeggen dat de jaren zeventig van de vorige eeuw een grote rol speelden, en dat het de laatste twee decennia steeds harder gaat. Of ze zichzelf nu posthumanist, bioloog, advocaat van de aarde of filosoof noemen, overal vind je denkers die ervoor pleiten het oude mensbeeld bij te stellen of misschien zelfs te vervangen. Van een uniform en breed gedragen alternatief is nog geen sprake, maar het rommelt. Voor ons reden om deze kwestie in kaart te brengen.
Wat we wilden weten was dit: als het mensbeeld waarin de mens de maat der dingen is inderdaad afbrokkelt, wat komt er dan voor in de plaats? We spraken filosofen, juristen en psychologen, lazen boeken en bekeken films. Vandaag blikken we terug op onze reeks: wat zijn de conclusies die we voorlopig kunnen trekken?
De symptomen: de natuur verarmt, het klimaat verandert
De mens heeft zichzelf te lang centraal gesteld, vertelde zo’n beetje iedereen die we spraken. Dat heeft gevolgen voor hoe hij naar de natuur en naar andere dieren kijkt, hoe hij de rol van technologie in zijn leven begrijpt, en hoe hij de wereld behandelt.
Neem de natuur. Omdat we bomen volledig verkeerd begrijpen zien we niet dat ze sociale wezens zijn die met elkaar communiceren, elkaar helpen, en zelfs een lerend vermogen hebben, stelt de Duitse bosbeheerder Peter Wohlleben. Gevolg: we behandelen ze op een manier die geen recht doet aan hoe ze in elkaar zitten, én hebben niet door dat eigenschappen waarvan we dachten dat ze uniek menselijk waren, ook in het plantenrijk voorkomen.
Volgens filosoof Norbert Peeters had niemand minder dan Charles Darwin al door wat wij nu pas mondjesmaat beginnen te accepteren: ieder wezen evolueert op zijn eigen manier. De mens is niet de kroon op de schepping, maar het verre achterneefje van de sleutelbloem, die zich op zijn eigen manier aan zijn omgeving en zijn biologie heeft aangepast. Het enige dat ons in de weg staat om dat werkelijk te begrijpen, zijn onze eigen vooroordelen.
Maar zoals Darwin en Wohlleben de natuur bekijken, zo doet de mens dat meestal nog niet: die ziet in fauna, en in de natuur in het algemeen, passieve objecten die naar hartenlust kunnen worden ingezet voor zijn eigen welzijn. De gevolgen van die houding zijn steeds lastiger te ontkennen: van uitstervende soorten en klimaatverandering tot een menselijke impact op de aarde die zo groot is dat er zelfs sprake lijkt van een nieuw geologisch tijdperk, het Antropoceen. We hebben het nauwelijks door, zegt filosoof Lieven De Cauter, maar het paradijs waarin we nu leven is gebouwd op drijfzand.
Wij maken de dingen, maar de dingen maken ons ook
Wat we ook nauwelijks doorhebben, stelt filosoof Peter-Paul Verbeek, is hoezeer de autonomie waarmee wij ons als mensen denken te onderscheiden, een illusie is. Het is niet zo dat je aan de ene kant de mens hebt en aan de andere kant passieve gebruiksvoorwerpen – nee, de mens wordt voor een groot deel gevormd en gestuurd door de dingen. Van brillen en auto’s tot hersenimplantaten: mensen maken en gebruiken technologie, maar die technologie verandert hen ook weer.
We zijn hybride wezens, zegt het posthumanisme, de filosofische stroming waar Verbeek zich onder schaart: deels mens, deels ding. Zolang we niet inzien hoe sterk technologie ingrijpt in ons leven, begrijpen we ook niet wie we zijn. Daarnaast, zegt filosoof Achille Mbembe, is het niet alleen zo dat objecten de mens vormen; in deze tijd wordt de mens ook steeds meer als object behandeld.
Mens en ding: zoek het verschil.
Je zou dus kunnen zeggen dat de mens aan filosofische grootheidswaan lijdt: hij denkt superieur te zijn aan de natuur en over de dingen om hem heen. Die illusie zie je ook terug in hoe de mens dieren ziet en behandelt. Lang bestudeerde hij andere dieren zonder oog te hebben voor hun unieke evolutionaire omstandigheden, en concludeerde dat hij zelf wel de allerslimste, sociaalste, en meest empathische soort van allemaal moest zijn. Maar onderzoek je dieren op hun eigen merites, dan blijft er van die uniciteit weinig over, stelt bioloog Frans de Waal.
Tot zover de diagnose. Hoe nu verder?
Wie deze inzichten bij elkaar optelt komt al gauw tot de conclusie dat de scheidslijnen tussen mens, dier en ding aan het verdwijnen zijn – of beter, dat ze nooit hebben bestaan, behalve dan in onze hoofden. Tot zover de diagnose. Maar hoe moet het dan wel?
Op allerlei terreinen wordt er gezocht naar manieren om de verhouding tussen mens en niet-mens op een andere manier vorm te geven. De wetenschappelijke benadering van Frans de Waal, die dieren onderzoekt op een manier die logisch is voor hun habitat en evolutionaire merites, is één voorbeeld; de manier waarop iemand als Peter Wohlleben inzichten uit de plantenbiologie vertaalt voor een groter publiek, een ander.
Sommige voorstellen zijn heel concreet: Lieven De Cauter pleit ervoor minder vaak het vliegtuig te nemen, juristen als Polly Higgins en, hier in Nederland, Femke Wijdekop willen ecocide strafbaar stellen.
Andere voorstellen zijn abstracter, of liggen meer op het terrein van de verbeelding. Zoals het Parlement van de Dingen, waarbij mensen proberen de dingen, van rivieren tot rotsblokken, een stem te geven. De jonge techniekfilosoof Esther Keymolen stelt voor dat we opzoek gaan naar een nieuw vocabulaire dat meer uitgaat van paradoxen en minder van harde tegenstellingen.
Of neem de twee Engelse auteurs die zich in dieren probeerden te verplaatsen door een tijd lang vrij letterlijk door het leven te gaan als das, otter en geit. Het heeft iets dwaas, maar ook iets sympathieks, hun poging om tot een zo groot mogelijke empathie te komen.
Kunnen we dingen- en dierenrechten niet vastleggen?
Een belangrijke denkrichting ligt op het terrein van het recht. Zo trekt het Amerikaanse Nonhuman Rights Project op basis van het werk van De Waal en andere wetenschappers de conclusie dat er geen reden is om dieren voor de wet anders te behandelen dan mensen. Bepaalde dieren, zoals chimpansees en dolfijnen, lijken qua intelligentie en autonomie zodanig op mensen dat ze ook rechtspersoonlijkheid zouden moeten krijgen, meent deze organisatie. In Amerika lopen nu meerdere rechtszaken waarin deze these wordt getest.
In Nieuw-Zeeland werd de Whanganui-rivier onlangs tot rechtspersoon uitgeroepen. Om de instrumentalistische houding van de mens ten opzichte van die rivier in te dammen, kreeg de rivier ook een stem in het legale en politieke bestel.
De grote paradox: de emancipatie van de niet-mens is een menselijk project
Er schuilt natuurlijk een grote paradox in de pogingen om via het recht tot een minder antropocentrische ordening van de wereld te komen: namelijk, dat het recht een bij uitstek menselijk instrument is. En ook dat het, zowel bij het Nonhuman Rights Project als in het geval van de rivier, nog steeds mensen zijn die optreden als vertegenwoordigers van deze nieuwe (would-be) rechtspersonen. De rivier heeft er niet om gevraagd rechten te krijgen, de chimpansee al evenmin. De emancipatie van de niet-mens is een in- en inmenselijk project.
Misschien is die paradox onontkoombaar – de mens die zoekt naar een wereldbeeld waarin de mens minder centraal staat, vertrekt vanuit zichzelf, en behandelt niet-mensen algauw als mensen. In die zin zou je het posthumanisme ook als een soort hyperhumanisme kunnen zien.
Toch: die zoektocht wordt wel gemotiveerd door een oprechte betrokkenheid bij het lot van de niet-mens – van dieren in gevangenschap, van bossen die verkeerd worden beheerd, van een klimaat dat verandert en een rivier die daar de gevolgen van ondervindt. En door het verlangen logische praktische consequenties te verbinden aan nieuwe en niet-zo-nieuwe wetenschappelijke en filosofische inzichten.
Het devies: experimenteren, experimenteren, experimenteren
Wie de grootse en meeslepende diagnose – de mens ziet zichzelf en de wereld volledig verkeerd – afzet tegen de voorgestelde oplossingen (zoals minder vliegen, meer verbeelding, en juridische innovaties) zou kunnen zeggen dat het allemaal nauwelijks tegen elkaar opweegt. Maar je zou ook kunnen concluderen dat we nog maar aan het begin staan: dat er geëxperimenteerd wordt op allerlei terreinen, en dat een aantal van die experimenten in de toekomst misschien wel echt iets in gang zal zetten.
Om terug te blikken op onze serie bezochten Anoek en ik Denker des Vaderlands Marli Huijer, die zich als filosoof onder meer bezighoudt met de rol van technologie in ons leven en die ooit vertelde dat ze niet alleen mensen, maar ook objecten een stem wil geven. Hoe kan de mens zich buiten zichzelf denken, vroegen we haar.
Dat kan misschien wel helemaal niet, was het nuchtere antwoord – denken is immers wat de mens mens maakt. Maar je kan wel experimenteren met manieren om de niet-menselijke ander beter te kennen en beter te begrijpen. Niet alleen door rechten toe te kennen of een Parlement van de Dingen op te richten, maar ook in het klein, bijvoorbeeld door eens een tijdje je tafel weg te halen om zo te ervaren hoe bepalend zo’n object eigenlijk in je leven is.
Een kind kan met de was praten - en waarom juichen we dat niet toe?
‘Kleine kinderen,’ zei Huijer bovendien, ‘maken nauwelijks onderscheid tussen mensen en dingen – of tussen zichzelf en de ander.’ Ze praten tegen hun pop, brengen tomaten naar bed, vinden de douche lief en de drempel stout. Pas ergens rond ons vierde of vijfde jaar beginnen we onderscheid aan te brengen tussen mens en ding, mens en dier.
Misschien heeft dat wel te maken met de ontwikkeling van taal – mensen praten immers terug; poppen, tomaten en drempels doen dat niet.
Als de verklaring inderdaad met taal van doen heeft, dan spiegelt die ontwikkeling in een mensenleven de ontwikkeling van de mensheid in het algemeen. Want, legt Huijer uit, zoals de Franse filosoof Michel Foucault al schreef, was het met het ontstaan van de taal als iets wat op zichzelf kon bestaan, los van de wereld van de dingen, dat de mens zichzelf ging onderscheiden. Hij werd naamgever van de dingen, en kende zichzelf daarmee een buitenstaanderspositie toe.
Dat betekent, aldus Huijer, dat we eens zouden kunnen proberen ons minder talig, en meer met onze andere zintuigen tot de wereld om ons heen te verhouden. Wie weet helpt dat om tot een nieuw evenwicht komen. En ook, dat we eens zouden kunnen onderzoeken wat er gebeurt wanneer we onze kinderen stimuleren om wat langer in een wereld te blijven leven waarin de grenzen tussen mensen, dingen en dieren minder hard zijn, minder vastliggen ook, dan in die van ons.
Kijken dus, en luisteren, en experimenteren: dat is wat de mens te doen staat. Het is klein, maar het fundament is in elk geval gelegd.