Alles zeggen, en dan doen alsof je niks zeggen mag
Het was voor mij ook een ongemakkelijke zit.
We bevinden ons in een door Europa voortdenderende trein, waar ik niet uit kan stappen. Dus ik ga het je niet makkelijk maken. Ongemak kan productief zijn. En voordat ik begin, laat er geen misverstand over bestaan: ik heb een leuke tijd gehad in de trein.
Ik zit in de Europe Endless Express met denkers, dichters, schrijvers, muzikanten en theatermakers. Althans, dat was de slogan waarmee een vriendin mij overhaalde om mee te gaan. De minder verheven interpretatie van de reis: drie dagen lang gelegitimeerd stomdronken worden.
In de trein heb ik nauwelijks niet-witte mensen aangetroffen. Er waren twee Turkse Duitsers die de toiletten schoonmaakten. De twee mopperden en sjokten met vuilniszakken door de gangen. Af en toe zeiden ze iets over hoe ranzig en onhygiënisch het treinvolk was. De witte, Nederlandse culturele elite.
In mijn slaapcoupé zitten uitsluitend witte Nederlanders van middelbare leeftijd: een gepensioneerde hoogleraar, een hooggeplaatste oud-medewerker in de verslavingszorg, een consultant die jaren in Kenia heeft gewoond, een medewerker van een bank en iemand die voor een uitgeverij heeft gewerkt. Ik ben in Nederland geboren, omringd worden door witte Nederlanders van middelbare leeftijd vind ik niet zo’n bijzonder gegeven. Voor een medepassagier bleek mijn aanwezigheid wel een opmerkzaamheid.
De eerste avond spelen we een Europaquiz met presentator Teun van de Keuken. Er verschijnt een foto van Jean-Claude Juncker. Van de Keuken wil weten wie Juncker is. Een andere vraag gaat over de zes oprichtende landen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Ik geef af en toe antwoord, kijk wat naar buiten, neem een slok, en roep dan weer een antwoord tegen mijn teamgenoten.
Dan word ik door de vrouw naast me, met wie ik een slaapcoupé deel, in mijn zij gepord.
‘Zeg, ben jij eigenlijk wel bekend met deze geschiedenis?’
Maar waar kom je vandaan dan? Ben je wel in Nederland geboren?
Ik ben dus weer een buitenlander, denk ik. Maar ik doe gewoon ge-zel-lig mee.
‘Ja, mevrouw,’ zeg ik beleefd, ‘ik geef op de universiteit les in het vak internationaal bestuur. Dat vak gaat over de Europese Unie.’
‘Nou ja, dat had ik natuurlijk ook niet kunnen weten,’ zegt ze, bijna beledigd. ‘Maar waar kom je vandaan dan? Ben je wel in Nederland geboren?’
‘Ja, ik ben in Nederland geboren,’ antwoord ik braaf. Het gesprek kabbelt nog even verder, met quizvragen over waar ik dan echt vandaan kom.
Twee dagen later. We hebben niet gedoucht, weinig geslapen, niet goed gegeten en veel gedronken. Stinkende zombies slenteren door de gangen van de trein. Nog drie uur te gaan naar Amsterdam.
Dan zegt iemand: ‘Een andere coupé had het erover of ze PVV’ers in hun kenniskring hebben. Ik antwoordde dat ik geen PVV’ers ken. Kennen jullie PVV’ers?’
Ik blijf naar buiten kijken.
De vrouw van middelbare leeftijd, die ene, zit naast me. Ze heeft het over de multiculturele samenleving. Ze mijmert dat Zwarte Piet toch gewoon een fijne traditie was. Ze is een paar jaar geleden van Amsterdam-Oost naar het oosten van Nederland verhuisd omdat er luide, vreemde muziek uit de ramen schalde. Ze voelde zich niet meer thuis in de wijk.
Dan wendt de vrouw zich tot mij: ‘Volgens mij heb ik de eerste avond een onhandigheid begaan.’
‘Een onhandigheid is wel een understatement, mevrouw.’
‘Nee, maar ik wil niet dat je me in een hokje stopt. Je moet me niet in een hokje stoppen,’ zegt de vrouw met opgeheven wijsvinger.
‘Ik jou? Jij stopte mij in een hokje. Je vroeg aan mij of ik de Europese geschiedenis ken, en daarna wilde je weten of ik wel in Nederland was geboren.’
‘Maar je moet me niet in het hokje stoppen. Ik vind dat er een vrije ruimte moet bestaan waarin dit soort onhandigheden mogelijk moeten zijn. Anders leren we nooit.’
‘Een vrije ruimte? Wat we zeggen heeft gevolgen, en daar moet je verantwoordelijkheid voor dragen. Uitspraken kunnen homofoob, seksistisch, of racistisch zijn. De dingen die we zeggen kunnen kwetsen. Je wil consequentieloos spreken, zonder rekening te houden met de ander. Die vrije ruimte is onmogelijk.’
Dan verschijnt de Verdoezelaar ten tonele. Hij zegt dat mevrouw het vast niet zo bedoelde. Een ander - de Objectieve, Witte Scheidsrechter - vraagt waarom ze die vraag überhaupt stelde. We pellen dit laag voor laag uiteen. Onze coupé representeert Nederland.
‘Uit goede bedoelingen. Ik wilde ervoor zorgen dat die jongen niet het gevoel had dat hij zich uitgesloten voelde. Dat hij ook gezellig kon meedoen.’
Ik ken dit repertoire en het is na drie dagen in een trein zonder enige privacy en weinig slaap onuitstaanbaar. Ik zeg iets over de tragiek van goede bedoelingen. Ik wijs iedereen in de coupé aan.
‘Waarom gaat u er bij al deze mensen van uit dat ze die Europese geschiedenis wel zouden kennen, en bij mij niet?’ vraag ik geïrriteerd. ‘Er zit toch heus variatie in jullie kennis over de Europese geschiedenis?’
Het is stil.
Het Redelijke Midden grijpt in. Hij heeft ons lang genoeg aangehoord.
‘Nou ja, in alle eerlijkheid is dat een vooronderstelling waar ik ook van uit had kunnen gaan. Dat wij die geschiedenis geleerd zouden hebben op de lagere school.’
‘Welke “wij” krijgt dat aangeleerd op school, meneer? Ik ben ook in Nederland geboren. Ik ben hier naar de lagere school gegaan. En zelfs al zou ik niet in Nederland geboren zijn, denkt u dat die geschiedenis in het buitenland niet wordt onderwezen?’
‘Maar wat had ik dan kunnen doen,’ vraagt de vrouw. ‘Hoe had ik dan met je in contact kunnen komen?’
‘Ik kom niet van een andere planeet! Hoe heb je de afgelopen drie dagen gesprekken gevoerd met anderen op deze trein?’ Ik lach. Van de zenuwen, het ongemak, de surrealiteit van het gesprek, ik weet het niet. Gekrenkt zegt de mevrouw dat ik moet ophouden met haar beledigend uit te lachen. Weer zwaait ze met haar wijsvinger. Ik verdraag de superioriteit niet meer. De goede bedoelingen. Het zelfbeeld van een ‘affe’ elite die nooit bevooroordeeld en racistisch kan zijn. Ik zeg dat ik een vrije ruimte wil hebben om te kunnen lachen, ongehinderd door hoe zij zich voelt.
Stilte. Een langere ditmaal.
‘Iedereen een biertje?’ vraagt de Boel-bij-elkaar-houder opgewekt. Hij slaat in zijn handen.
Terwijl de Politiek van Consensus bier gaat halen, resumeer ik de opmerkingen van de vrouw over Zwarte Piet en over de luide, vreemde muziek. Ik zeg dat ik de indruk heb dat mevrouw niet vaak gesprekken heeft gevoerd met nakomelingen van migranten. Dat ik dat ongelofelijk vind. Ik zeg glimlachend dat haar integratie is mislukt. Ze moet erom lachen. Ik heb het idee dat haar hoofd uiteenspat van kortsluiting.
‘Nou, ik vind dat we in Nederland gewoon moeten kunnen zeggen wat we denken, en dat we niet politiek correct moeten doen, en dat we moeten kunnen zeggen dat sommige dingen gewoon Nederlands moeten blijven, zonder dat we uitgemaakt worden voor een racist,’ zegt de goedbedoelende mevrouw.
Alles zeggen, en dan doen alsof je niks mag zeggen. De kern van het dominante Nederlandse politiek correcte discours over politieke correctheid.
Het is eliteracisme om racisme toe te schrijven aan PVV’ers. Het is eliteracisme om te doen alsof racisme iets is van de Soldiers of Odin. Het is vooral eliteracisme om de Soldiers of Odin vervolgens in de nationale media omfloerst te karakteriseren als een ‘burgerwacht.’ De morele afkeuring van de laagopgeleide, witte Nederlandse onderklasse legitimeert de ‘redelijke’, maar niet minder problematische positioneringen van de hogere klasse. Raciale ongelijkheden worden ook door de Nederlandse culturele elite gereproduceerd in dagelijkse ontmoetingen en publieke optredens. Ja, het is mogelijk onbewust, onbedoeld, en moeilijk grijpbaar – maar die vooroordelen en beelden grijpen terug naar bestaande, dominante culturele hiërarchieën. Die vooroordelen produceren verschil (ben je wel in Nederland geboren?) en beschermen verschillen in status en prestige (ken je de Europese geschiedenis wel?). Die vooroordelen houden een systeem van dominantie in stand. Mensen met een niet-witte huidskleur, kunnen die eigenlijk wel meepraten over de geschiedenis van Europa? Horen die wel bij Nederland met hun luide, vreemde muziek en hun kritiek op Zwarte Piet?
‘Niemand maakt u uit voor een racist,’ zeg ik.
Ik denk aan de Nederlandse tekstwetenschapper Teun van Dijk, die over eliteracisme heeft geschreven. Hij stelt dat ‘de elite’ een bijzondere rol speelt in de reproductie van raciale en culturele ongelijkheden, vanwege diens geprivilegieerde toegang en controle over het publieke vertoog in de massamedia, het onderwijs en het bestuur. De culturele elite - nee, dit is geen homogeen opererend blok - domineert niet het financiële kapitaal, maar is de groep met symbolisch kapitaal, waardoor ze serieuze invloed heeft op het dominante denken en doen in Nederland, op vanzelfsprekendheden en de productie van consensus. Het is fair om te stellen dat ik ook toegang heb tot het symbolisch kapitaal van ‘de culturele elite’ met mijn stukjes voor De Correspondent en mijn aanstelling aan de universiteit, maar mijn rol in het bevragen van de status quo is uiterst marginaal.
Jullie zijn met te veel, ook in mijn coupé.
De trein komt aan in Amsterdam. Ik zie de twee Turkse Duitsers staan en groet ze, in het Turks. ‘Wat een smerig volk, overal lag er poep, overal,’ klaagt er een tegen mij. De trein wordt uitgezwaaid, mensen zijn ontroerd. De ene Turkse Duitser instrueert me hoe de ranzigheid van de witte, culturele Nederlandse elite moet worden schoongeboend, maar ik heb genoeg gehoord. Ik zie verderop de oudere vrouw staan en loop naar haar toe.
Dit verhaal is waargebeurd. We hebben elkaar een knuffel gegeven. Ze gaf me een zoen op mijn wang. Ze vroeg mijn nummer. Ik zei dat ze echt te oud voor me was. Ze moest lachen.
Maandelijks beschrijf ik voor De Correspondent een microrevolutie: een moment waarop ik te maken kreeg met vooroordelen, racisme of discriminatie en er iets mee deed.