Lang leve al die uitvinders die hun idee gratis deelden met de wereld
Een held is het. Theo Tempels (77), de man die de inkeping in het beschuit bedacht en met succes bevocht voor de rechter. NRC Handelsblad en de Volkskrant portretteerden hem deze maand.
Voor wie het verhaal miste: de uitvinder uit Apeldoorn kreeg in 1999 bij het ontbijt de ingeving om met een vijl een inkeping te maken in een rol beschuit. Nu was het beschuit zonder te breken uit de verpakking te halen. Tempels patenteerde de inkeping en probeerde deze aan Bolletje te verkopen. Dat bedrijf was niet geïnteresseerd en kwam een jaar later zélf met de inkeping op de proppen: het bedrijf zou er al een jaar eerder dan Tempels mee bezig zijn geweest.
Het kwam tot een rechtszaak. En Tempels won. Niet alleen van Bolletje, maar ook van Continental Bakeries (Haust), die van de rechter had willen weten of je het simpele idee van een inkeping in een beschuit wel met een octrooi mag beschermen. Dat mag, oordeelde de rechter vorige maand.
Bolletje betaalt nu voor elke van de 25 miljoen rollen die het jaarlijks bakt een bedrag aan Tempels dat beide partijen geheimhouden. Continental Bakeries zal ook een licentie van de uitvinder moeten kopen. Tempels krijgt er in ieder geval een kick van: ‘O man, hier geniet ik zo van.’
En toch knaagt er iets. Want hoe kan het dat Tempels, door op te komen voor zijn rechten, nu feitelijk de verspreiding van zijn eigen goede uitvinding afremt? Hoe kan het dat zijn eerste gedachte was: ‘Hier moet ik octrooi op aanvragen’ in plaats van: ‘Elk beschuitje in de wereld moet zo snel mogelijk deze inkeping krijgen?’
We moedigen patenten aan
Dat Theo Tempels een octrooi aanvroeg, is gezien ons huidige ideeënbeloningssysteem alleen maar logisch. Als maatschappij drukken we op allerlei manieren onze bewondering uit voor mensen zoals hij - die zo geniaal zijn om precies het goede idee te hebben op het goede moment - en die ook nog zo slim zijn geweest om dat idee te beschermen.
De overheid zelf moedigt het aan. Op de pagina ‘Geld verdienen met octrooien’ van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland staat het als een onweerlegbare waarheid: ‘U hebt veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van uw uitvinding. De kosten die u hebt gemaakt, wilt u graag terugverdienen.’
Of googel op ‘Kickstarter’ en ‘Patents.’ Wat er komt bovendrijven, zijn bedrijfjes die waarschuwen niet zomaar je project te gaan crowdfunden voordat het goed en wel beschermd is.
Maar is het wel zo logisch om een octrooi aan te vragen? Hoe groot is eigenlijk de kans dat het je lukt, dat terugverdienen?
Een lot in een ongunstige loterij
Het Amerikaanse Patent & Trademark Office verklaarde in 2005 dat 3.000 van de 1,5 actieve miljoen patenten rendabel waren. Bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland kunnen ze zo’n percentage niet noemen, maar heel onwaarschijnlijk is het cijfer niet. De meeste ervaringsdeskundigen spreken bij een uitvinding van een succeskans van minder dan 1 procent.
De kans dat je je inleg bij de Lotto terugverdient, is ongeveer twee keer zo groot (1 op 53). Het raarste van dat verhaal van Theo Tempel is misschien wel dat het überhaupt waar is.
Het raarste van dat verhaal van Theo Tempel is misschien wel dat het überhaupt waar is
Neem die weduwe die rijk werd van de veiligheidsspeld die haar man uitvond. Verzonnen door Harry Mulisch. En de man die de paperclip uitvond? Een tragische Noorse ambtenaar van het patentenbureau die nog bij leven meemaakte hoe een niet-gepatenteerde versie van zijn uitvinding de wereld veroverde.
Het verhaal over de zeldzame winnaars zorgt er intussen voor dat mensen niet niet durven mee te doen. Je zou maar net die ene zijn in de straat die geen lot kocht. Theo Tempels is, zoals meestal bij nieuws het geval is, een extreme uitzondering. De veel talrijkere en veel anoniemere verliezers intussen verliezen gemakkelijk duizenden, zo niet tienduizenden euro’s aan de patentenloterij. Een octrooi aanvragen kost in Nederland al minstens 2.000 euro.
Als het patentensysteem niet bestond zouden we het nooit invoeren
De discussie over de vraag of we als wereld wel zo goed af zijn met een patentensysteem is sinds het ontstaan ervan - 1474 geldt als informele begindatum - een paar keer flink opgelaaid.
In 1958 liet de Amerikaanse Senaat een groot onderzoek doen naar de economische waarde. Econoom Fritz Machlup, die het systeem tegen het licht hield, constateerde dat het patentensysteem inderdaad de verspreiding van ideeën kan tegenhouden. En dat het vatbaar is voor allerlei vormen van misbruik, zoals het oppotten van een patent zodat een ander het niet kan realiseren.
Maar, zei hij ook, nu het patentensysteem er eenmaal is, zorgt dat er wel voor dat mensen durven te investeren in een nieuw idee. Dat zinnetje ‘nu het er eenmaal is,’ is van cruciaal belang. In de conclusie van zijn rapport schrijft Machlup: ‘Als we geen patentensysteem hadden, dan zou het, met onze huidige kennis van de economische consequenties ervan, onverantwoordelijk zijn om aan te bevelen er een op te richten. Maar aangezien we nu al een hele tijd een patentensysteem hebben, zou het onverantwoordelijk zijn, met de kennis die we nu hebben, om te adviseren het af te schaffen.’
Het patentensysteem is, met andere woorden, als een grote stuwdam, die we bouwen en de rest van ons bestaan zullen moeten onderhouden, omdat we hem niet meer weg kunnen halen, of dat niet durven omdat we geen idee hebben wat de gevolgen zijn.
Als je het patentensysteem afschaft, stort alles in wat we nu hebben - dat is althans de boze verwachting, die ook de farma-industrie telkens weer uitspreekt: schaf patenten af en wij zullen geen nieuwe medicijnen meer kunnen ontwikkelen.
En als je het links laat liggen?
Een onverantwoordelijk systeem waar we niet makkelijk van afkunnen, dat niet werkt.
Wat moet je daarmee als je als ‘kleine man’ een goed idee denkt te hebben? Meedoen zoals Theo Tempels en hopen op de jackpot? Of het gewoon links laten liggen?
De voordelen daarvan zijn duidelijk: geen duizenden euro’s kwijt aan de aanvraag. Niet meer bang hoeven zijn dat je in een rechtszaak belandt, verliest en nog eens een fortuin kwijtraakt aan advocatenkosten. Alle tijd en energie die je overhoudt steken in het verbeteren van je idee - of het verzinnen van nieuwe ideeën.
Wat je moet loslaten: de angst dat je idee gestolen wordt
Wat je moet loslaten: de angst dat je idee gestolen wordt en de consequenties daarvan, als dat gebeurt. Lees mee wat Jimmy Wales, oprichter van een van de grootste succesverhalen voor wat betreft gratis delen van deze eeuw - Wikipedia - daarover zei:
‘Ik herinner me nog het moment dat ik het idee van een gratis encyclopedie geschreven door vrijwilligers bedacht. Ik herinner me een gevoel van haast en paniek omdat het idee zo logisch leek dat ik dacht dat ik enorm veel competitie zou hebben. [...] We lanceerden Nupedia zo snel mogelijk. Bijna twee jaar later, toen het project feitelijk onsuccesvol was, hadden we nul competitie.’
Zijn advies: move and break things. Blijf de eventuele concurrentie voor. En tuurlijk, vraag vooral een patent aan als je denkt dat dat helpt. Maar de grote vraag is of je dat zelf goed genoeg kunt inschatten. Zo niet, dan kun je beter een lot kopen.
Inspirerend: Wikipedia en Tesla
Het niet-patenteren van een uitvinding levert óók zeldzame verhalen op. Waarschijnlijk even zeldzaam als het verhaal van Theo Tempels, maar misschien nog wel mooier.
Neem Wikipedia: de online encyclopedie telt nu ruim 40 miljoen artikelen in alle talen van de wereld, die met bronvermelding gratis te hergebruiken zijn. Het platform zelf is gebouwd door 62 miljoen geregistreerde gebruikers (ruim 200.000 actief deze maand) met behulp van gratis open source-software.
Iemand hier die nog de Winkler Prins of Encyclopedia Britannica gebruikt?
Of neem Tesla Motors, dat de patenten op de elektrische auto vrijgaf, omdat het bedrijf vindt dat de elektrische auto de wereld zo snel mogelijk moet veroveren. Tesla maakt meteen handig gebruik van de zeldzaamheid van zo’n beslissing: de beslissing is breed uitgemeten in de media. Tamelijk inspirerend, en het scheelt ook weer pr-budget.
Het mooiste verhaal: Röntgen
Maar het mooiste verhaal vind ik dat van Wilhelm Röntgen, die geen patent op zijn uitvinding aanvroeg. Apparatuur om botten te kunnen zien zonder mensen open te hoeven snijden moest zo snel mogelijk in alle ziekenhuizen worden geïnstalleerd, vertelde architect Thomas Rau mij laatst tijdens een interview.
De biografie van Röntgen naslaand op Wikipedia (dankjewel, Jimmy Wales!) las ik dat de Duitse natuurkundige twee miljoen Reichsmark van zijn vader had geërfd, dus het geld niet nodig had. Maar ik las ook dat hij door de hyperinflatie na de eerste Wereldoorlog dat familiekapitaal in rook zag opgaan.
En waar ik al googelend (dankjewel Tim Berners-Lee voor het niet patenteren van het wereldwijde web!) vervolgens achterkwam: dat Röntgen in het jaar dat hij stierf al zoveel naam had gemaakt dat hij vereeuwigd werd op het bijgedrukte geld dat ervoor had gezorgd dat zijn erfenis niets meer waard was.
Röntgen heeft het biljet van honderd miljard mark zelf niet meer in handen gehad. Het verscheen in oktober en hij stierf in februari, verarmd maar in de wetenschap dat hij zo snel mogelijk zo veel mogelijk mensen met gebroken ledematen - net iets erger dan een gebroken beschuitje - had geholpen.
Mijn voorstel, voor zolang als we ideeën niet beter kunnen belonen: maak een printje van dit waardeloze maar o zo waardevolle bankbiljet, maak het met een ongepatenteerde paperclip vast in je portemonnee en haal het tevoorschijn de volgende keer dat de patentenjackpot valt en er een fantastisch verhaal over de winnaar de ronde doet.