Een levensjaar in Zimbabwe is 50 cent waard. En in Nederland 3.649 euro
Journalisten, politici en wetenschappers beweren van alles over armoede. Maar de cijfers die ze gebruiken zijn niet onomstreden. Deze zomer zoeken wij uit waarom het zo moeilijk is om armoede te meten. Vandaag kijken voorbij het geld: wat moet je nog meer meten om te weten hoe arm iemand is?
Armoede bestrijden is net autorijden. Je stuurt bij om op de juiste weg te blijven. Je versnelt wat, of vertraagt juist, om te komen waar je wilt.
Eén ding is daarbij essentieel: de juiste informatie. Zonder de benzinemeter op je dashboard weet je niet wanneer je moet tanken. Zonder de snelheidsmeter heb je geen idee of je te hard rijdt. En zonder de kilometerteller heb je niet door hoe ver je al hebt gereden.
Er is één belangrijk verschil. Bij armoedebestrijding heb je vaak maar één meter: geld. Armoede - zeker de cijfers die je in het nieuws ziet - gaat bijna altijd over dollartekens.
Dat terwijl niemand zal ontkennen dat zaken als toegang tot onderwijs en gezondheidszorg ook belangrijk zijn voor een menswaardig bestaan.
Nogal armoedig dus, dat dashboard van de armoedebestrijding. Kan het niet anders?
Meer dan geld
Ja, zeggen experts. De belangrijkste: Nobelprijswinnaar Amartya Sen. Hij stelt al decennia dat armoede over méér gaat dan geld. Ook zaken als onderwijs, gezondheid, werk en kiesrecht zouden aandacht moeten krijgen.
Sen stond in 1990 - met Mahbub ul Haq - aan de wieg van de Human Development Index. Je kent deze Verenigde Natiesindex vast uit het nieuws. Denk aan koppen als ‘Nederland derde in leefkwaliteit, vooruitgang in armste landen’ of ‘Noorwegen meest ontwikkelde land ter wereld, België op de 21ste plaats.’ Ook politici gebruiken de index.
De Human Development Index kijkt naar drie aspecten:
- Een lang en gezond leven - gemeten aan de hand van de levensverwachting.
- Kennis - gemeten aan de hand van het aantal jaar onderwijs.
- Levensstandaard - gemeten aan de hand van het inkomen.
Per land krijgt elk van de drie dimensies een score tussen de 0 en 1. Van die drie getallen neem je het ‘geometrische gemiddelde’ en voilà: je hebt de Human Development Index berekend. Hoe hoger het getal, des te ontwikkelder is een land. Noorwegen wint momenteel met 0,944 de gouden medaille; Niger is de hekkensluiter met 0,348. Nederland staat met 0,922 op de vijfde plaats.
Kijk naar de onderklasse
De Human Development Index meet de ontwikkeling van een land als geheel - dus ook de middenklasse en de rijken. Dat is niet hetzelfde als armoede, waarbij het draait om de onderste laag in de samenleving.
Om specifiek iets te kunnen zeggen over de wereldwijde strijd tegen armoede, publiceren de Verenigde Naties sinds 2010 ook de Multidimensional Poverty Index (MPI). Deze index kijkt naar dezelfde drie dimensies als de Human Development Index - gezondheid, onderwijs en inkomen - maar zoomt in op het huishouden.
De Human Development Index meet de ontwikkeling van een land als geheel - dus ook de middenklasse en de rijken
Per huishouden loop je een checklist af van tien vragen. Denk aan: Is er een kind dat niet naar school gaat? Is er ten minste één persoon ondervoed? Is er een gebrek aan sanitaire voorzieningen?
Is het antwoord op meer dan één derde van de vragen ‘ja’? Dan wordt iedereen in het huishouden als ‘arm’ gezien. En hoe meer ‘ja’s’, hoe armer het gezin.
Zowel de Multidimensional Poverty Index als de Human Development Index zijn verre van perfect. Dat zegt MPI-bedenker Sabina Alkire. We spraken haar over drie problemen.
1. Moeilijk te meten
Vorige week vertelden we al hoe ingewikkeld het is om inkomen te berekenen. Als je meerdere dimensies gebruikt, wordt dit probleem alleen maar groter. Elke factor heeft zijn eigen meetproblemen, waardoor de uiteindelijke foutenmarge alleen maar groter wordt.
En vaak bestaan de gegevens niet eens. ‘Je bent een slachtoffer van de data,’ vertelt Alkire. ‘Er zijn simpelweg niet genoeg data voor de meeste indicatoren.’ Zo stelt UNICEF dat ongeveer één op de drie kinderen wereldwijd niet geregistreerd staat. Het is dan moeilijk om uitspraken te doen over zaken als kindersterfte.
2. Moeilijk te kiezen
Als je niet oppast, wordt zo’n multidimensionale index een container waar je alles in gooit wat je wilt bestrijden. Slechte gezondheid? Ja! Krakkemikkig huis? Kom maar door! Geen gymnastiekles op school? Check!
‘Je moet er niet alles in willen stoppen,’ zegt Alkire dan ook. ‘Beleidsmakers moeten het wel kunnen begrijpen.’ Want zonder goed beleid, geen verandering.
Slechte gezondheid? Ja! Krakkemikkig huis? Kom maar door! Geen gymnastiekles op school? Check!
Dus moet je selectief zijn. Maar hoe kies je? ‘Op internationaal niveau heb je niet zoveel te kiezen, omdat de data zo schaars zijn.’
Naast een internationale index, werkt Alkire ook samen met landen om een nationale index te ontwikkelen. Die is aangepast aan de omstandigheden in een land, en daarom nuttig voor overheden in hun strijd tegen armoede.
In sommige gevallen geeft de bevolking zélf aan welke dimensies belangrijk zijn. In El Salvador vroegen de onderzoekers bijvoorbeeld: ‘Zou u zichzelf arm noemen? En wat maakt u dan arm?’
Alkire: ‘Daar kwam uit dat geweld en een vervuilde omgeving ook redenen waren dat mensen zichzelf arm vonden. Daarom hebben we de dimensie ‘omgeving’ toegevoegd aan de index.’
3. Moeilijk te wegen
Als je uiteindelijk de dimensies hebt gekozen, hoe bepaal je dan hoe belangrijk ze zijn ten opzichte van elkaar? Hoeveel ‘gewicht’ geef je aan elk onderdeel? Weegt onderwijs bijvoorbeeld zwaarder dan gezondheid?
Weeg ze gewoon allemaal even zwaar, zul je misschien denken. Maar ook dan vel je een oordeel: dat elk component even belangrijk is.
Daarom probeert Alkire met haar collega’s verschillende gewichten uit en kijkt of de uitkomsten sterk verschillen. Tegelijkertijd moet het niet te ingewikkeld worden. ‘Het is leuk als academische oefening, maar een beleidsmaker moet het ook kunnen begrijpen.’ Ook vragen Alkire en collega’s de bevolking en experts of ze de gewichten logisch vinden.
De grote gevolgen van technische details
Die drie problemen lijken misschien technische details, maar ze kunnen grote - immorele - gevolgen hebben. Zeker in het geval van de Human Development Index (HDI).
Stel, je hebt twee arme landen:
- Land A heeft een inkomen van 176 dollar per persoon per jaar. De levensverwachting is 47 jaar. De HDI is gelijk aan 0,14.
- Land B heeft een lagere levensverwachting: 46 jaar. Je weet het inkomen niet, maar je weet wel: land B heeft ook een HDI-score van 0,14.
Hoeveel hoger moet het inkomen van land B zijn om te compenseren voor de lagere levensverwachting? Immers, de landen scoren allebei hetzelfde op de HDI. Martin Ravallion - het brein achter de wereldwijde armoedegrens - berekende het en kwam tot een schokkende conclusie: het inkomen per persoon hoeft maar vijftig cent hoger te worden.
Met andere woorden: een mensenleven is niet veel waard. Die conclusie blijkt te gelden voor arme landen in het algemeen. Met als absoluut dieptepunt Zimbabwe, waar een extra levensjaar staat voor 50 eurocent. In rijke landen, daarentegen, loopt de prijs op tot boven de 8.000 euro.
Arme landen kunnen dus maar beter op hun economie letten als ze willen stijgen op het HDI-lijstje. Zo kan het gebeuren dat een land zijn levensverwachting achteruit ziet denderen door het uitbreken van een virus, maar toch zijn HDI ziet stijgen door economische groei.
Ironisch, want de index was juist bedoeld om verder te kijken dan geld.
Dus?
Dit soort onethische afwegingen kunnen voorkomen worden door geld buiten de index te houden, zoals de Multidimensional Poverty Index doet. Maar ook dan, zegt Martin Ravallion, heeft hij problemen met zulke multidimensionale graadmeters.
‘Ik dacht dat we het erover eens waren dat armoede multidimensionaal is,’ zegt hij. ‘En dan maken ze er weer één dimensie van. Volgens mij is dat de omgekeerde wereld.’
Daar is Alkire het niet mee eens. ‘De tabellen van de Multidimensional Poverty Index laten zowel de index zien als een dashboard met ‘hoe’ arm mensen zijn op elke dimensie. Beide zijn nuttig bij armoedebestrijding.’
Zo’n dashboard - waarop je belangrijke aspecten van armoede los van elkaar in de gaten kunt houden - is inderdaad nodig. Want hoe krantenkopfähig de indicatoren ook mogen zijn: in de praktijk kun je er weinig mee.
Stel je voor dat je een auto rijdt met alles in één meter - benzine, snelheid, toerental. Alles op één mooie wijzerplaat. Zo’n auto zou je toch niet willen rijden?
Volgende week…
We praten vaak over armoede als over zwangerschap: of je bent het, of je bent het niet. Maar het maakt toch ook uit hoe arm je bent?
Toevoeging 27 augustus 2016: In de conclusie hebben we een citaat van Sabina Alkire toegevoegd over de tabellen van de Multidimensional Poverty Index.