Hét verweer tegen de burn-out: wandelen
Gisteren verscheen mijn boek De herontdekking van het lichaam, over de burn-out. Naast het drieluik dat ik hierover maakte voor De Correspondent bevat het nieuwe stukken, zoals een ode aan de slenterwandeling. Om naar buiten te gaan deze herfst.
Met spijt bekijk ik mijn wandelschoenen. Het leer is nog intact, maar het rubber laat los en de zool is brokkelig geworden.
Ik zoek nieuwe uit, zwarte loopmachines die mijn gedachten meteen naar bergen en hoogvlaktes voeren. De prijs is even hoog, helaas. Weifelend drentel ik door de winkel. Zou ik dit mogen opvoeren als zakelijke kosten? Het bonnetje waarop ik ‘boekenbaljurk’ had gekrabbeld, ontlokte ook geen protest aan mijn boekhouder. En wandelschoenen zijn veel relevanter: ze horen niet bij de ceremonie, maar bij de daad van het schrijven.
Terwijl ik naar de kassa loop, bedenk ik onder welk kopje ik ze zal plaatsen. Onderzoekskosten? Geestelijke zorg? Werkruimte?
Mijn verweer tegen de burn-out
In de tijd dat wandelen mijn enige verweer was tegen de burn-out, ontdekte ik dat er een bijzonder verband bestaat tussen lopen en denken. Elke dag liep ik vanaf mijn voordeur een paar straten af en doorkruiste een park waarvan de gazons in beboste heuvels overgingen. Tegen de tijd dat ik de open velden van de landbouwgrond daarachter had bereikt, waren mijn gedachten ontwaakt uit de wollige uitputting waarin ze genesteld lagen. Mijn dagelijkse rondes waren de eerste momenten waarop ik weer tot heldere ideeën kwam. Dat effect had lopen vaker: de belangrijkste beslissingen in mijn leven nam ik terwijl ik door een stad, en soms over een bos- of bergpad dwaalde.
Sommige dingen kom ik telkens tegen: de verrassende vermoeidheid; het opduiken van gedachtes zonder maat of orde; en dan toch, ter plekke of bij terugkomst, helderheid
Toch kost het me steeds opnieuw moeite om te besluiten tot een wandeling, zelfs eentje van tien minuten. Op de meeste dagen voel ik tijdsdruk. Dan twijfel ik al te lang over een alinea en vind ik dat ik nog niet genoeg heb gepresteerd die dag. Mijn inbox zeurt als een overvolle maag, ik heb vanmiddag nog een afspraak: vaak wint de haast. Een van de redenen daarvoor is dat de vruchten van een wandeltochtje onvoorspelbaar zijn. Mijn schaarse minuten ga ik toch niet in een fruitmachine gooien?
Maak ik toch een rondje, dan voel ik me vaak plotseling landerig en moe. Mijn hoofd zoemt. Soms slenter ik met mijn ogen dicht, spiek om de tien meter even om te zien of ik nergens tegenaan loop. Op andere dagen ben ik opgenomen in een snelbewegende gedachtewereld en boemel ik rond als een nachtbus, mijn interieur fel verlicht tegen een buitenwereld die vaag voorbijtrekt. Soms waait alles bij me binnen, alsof mijn vliezen poreus zijn geworden: trommelvlies, hoornvlies, slechts enkele millimeters huid tussen mij en de wereld. Ik zie een schildpad die door een stadsgracht wiekt, een kraai die zich wast in de tijdelijke vijver van een oranje bouwzeil; ik volg een vreemd soort distelpluis tot aan de blonde labrador die door zijn baasje wordt geborsteld. Af en toe blijft van die binnenwaaiende dingen iets hangen dat me op ideeën brengt. Op andere dagen helpt de omringende verstrooiing mij om mijn zinnen te verzamelen, zoals je je soms pas een mening vormt door het ergens mee oneens te zijn.
Geen rondje is hetzelfde, zelfs al is de route dat wel. Maar sommige dingen kom ik telkens tegen: de verrassende vermoeidheid; het opduiken van gedachtes zonder maat of orde; en dan toch, ter plekke of bij terugkomst, helderheid. Vaak ligt er op mijn bureau een aantal voltooide zinnen te wachten.
Waarom wandelen zo goed werkt
De Amerikaanse schrijver Henry David Thoreau wijdde een essay aan het wandelen, waarin hij het een poëtische etymologie toedenkt. Het woord sauntering zou zijn afgeleid van ‘ledige mensen die, in de middeleeuwen, door het land zwierven en om aalmoezen vroegen, zogenaamd omdat ze naar La Sainte Terre, het Heilige Land gingen, totdat de kinderen uitriepen: ‘Daar gaat een Saint-Terrer,’ een Saunterer, een Heilig-Lander.’
Thoreau bezingt vervolgens uitgebreid het wandelen. ‘Iedere wandeling is een soort kruistocht,’ vindt hij, ‘om dit Heilige Land te heroveren.’ Het Heilige Land dat hij bedoelt, is een heel aards paradijs, nergens te vinden behalve hier en nu; de verlossing bestaat uit landweggetjes en een paar uur voor jezelf.
Wandelen stond centraal in mijn herstel van de burn-out, en is een constante in alle adviezen die ik daar ooit over las. Wandelcoaching is een genre binnen de begeleiding van burn-outpatiënten, daarnaast is er een joggingvariant. Ook om burn-out te voorkomen, lijkt wandelen effectief. Thoreaus heilsverwachting begeleidt de wandelaar nog steeds. Waarom?
Natuurlijk: bewegen in de buitenlucht is heilzaam. En omdat wandelen de enige vorm van activiteit was die ik destijds aankon, kuierde ik rondjes in het park, elke week een stukje verder.
Daarnaast vormt wandelen een basale en universele les in mindfulness. Zo concludeerde onderzoeker Lisbet Borge na jarenlange burn-outpreventietrainingen dat wandelen haar patiënten hielp om de fysieke signalen van stress op te merken, waardoor ze andere keuzes gingen maken.
Maar dat kan ook met andere oefeningen. Waarom is wandelen anders? Het is, ten eerste, de gewoonste menselijke handeling denkbaar: sterker, de mens liep al rechtop voordat hij mens was. Wandelen wordt niet begeleid door gong of wierrookgeur. Aan kuieren kleeft weinig welzijnsrage – een rage die impliciet onderdeel vormt van de druk om probleemloos te presteren. Slenteren, de wandelvorm waar ik hier speciaal op doel, is geen sport; het is relatief waardeloos als atletische prestatie en brengt weinig op qua calorieënvreterij. Het is een minimale bezigheid: luiheid in camouflagekleding, nietsdoen dat vermomd als ietsdoen hoopt te ontsnappen aan de meedogenloze minutenjager in je hoofd.
Lopen gaat bovendien letterlijk verder dan de ademhalingsoefening op het yogamatje: wanneer je wandelt, stap je uit je vertrouwde, statische omgeving. Dat maakt het makkelijker om los te komen van kopzorgen en het gangbare spoor van je denken. Op een slentertocht staat niets lang genoeg stil om je aandacht vast te houden: anders dan in een trein of auto is er geen interieur dat met je meebeweegt, geen dashboard, agenda of tafeltje met kranten.
Maar volgens mij gaat de connectie tussen wandelen en het herstel van chronische stress nog verder, en dat heeft te maken met de innige verbintenis tussen lopen en denken. Wandelen is een efficiënte manier om deurtjes in je denken te openen – deurtjes waardoor je ook even weg kunt glippen uit de kooi in je hoofd, die kooi opgetrokken uit plichtsgevoel en prestatiedrang. Zo brengt slenteren je een stapje dichter bij de heilige graal van de moderne tijd: dat mythische wezen, je authentieke zelf.
De ziekte van onze tijd
Elk tijdperk heeft zijn eigen ziektes, en die van onze tijd zijn geestelijk: depressie, adhd, borderline en burn-out. Dat stelt de Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han in een beroemd essay over burn-out getiteld De vermoeide samenleving. Wij worden niet ziek door iets vijandigs als een virus, maar door ‘te veel van het goede:’ overproductie, overprestatie en overprikkeling.
De reden? We leven in een ‘tot pure concurrentie gereduceerd systeem’ waarin niemand zich meer zeker voelt. We zijn allemaal bang om onze baan te verliezen, tekort te schieten, voorbijgestreefd te worden. En dus dwingen we onszelf – en elkaar – tot het uiterste. Wie waagt het om op tijd naar huis te gaan wanneer alle collega’s overuren draaien?
Wij worden niet ziek door iets vijandigs als een virus, maar door ‘te veel van het goede:’ overproductie, overprestatie en overprikkeling
Bovendien: alles kan, als je er maar hard genoeg je best voor doet. Wie alle kansen krijgt, is zelf schuldig aan zijn falen.
Als kind had ik een boek dat deze boodschap helder samenvatte. Het gaat over een meisje, Bregje genaamd, dat zich een huisdier wenst. Met de suffe goudvis die ze heeft, is ze niet tevreden. De postbode, die een ei komt bezorgen, vertrouwt haar toe dat een spannender huisdier een kwestie van wilskracht is: ‘Je hebt niet hard genoeg gewenst. [...] Je moet het zo sterk willen, dat je bijna barst. En dan zul je zien dat het ook gebeurt.’ Aldus geschiedt. Bregje wenst zich een ‘lief klein babykrokodilletje’ en pats, daar komt het uit het ei gekropen. Al snel is het drie meter lang.
We leren allemaal dat alles mogelijk is als we maar willen. Yes We Can. Just Do It. Maar dat soort wilskracht broedt een monster uit. Want de boodschap die verborgen zit in ‘Je kunt het,’ is: ‘Je kunt het, dus je moet het.’ In plaats van stil te staan bij de vraag of we een bepaald doel wel willen behalen, dwingt het besef dat we het zouden kunnen ons ertoe om het te proberen, tot we barsten.
Slenteren is je eigen gedachten vormen
Het nut van slenteren overstijgt prestatiebevordering. Ja, het helpt je om niet te bezwijken, zodat je weer mee kan in de ratrace. Ja, het helpt om creatiever te denken, want voor iedere handeling die boven het puur mechanische uitstijgt, is niets zo noodzakelijk als het overbodige. Als ik mijn potentieel als schrijver niet benut, zal het zijn omdat ik daar niet lui genoeg voor ben.
Maar ik wil verder gaan dan de bekende ode aan het nuttige niksen, die simpelweg gaat over indirect of uitgesteld nut, over ‘luieren om te werken.’ Natuurlijk is er geen echte uitweg uit die cirkel: de mens is een strevend wezen, en dat is goed. Maar je kunt je wel afvragen waar dat streven vandaan komt, waar het zich op richt en wat zijn grenzen moeten zijn. Er is een moeilijk te maken verschil tussen dadendrang en dadendwang.
Slenteren dient andere doelen dan de gebruikelijke: een deel van de waarde is improductief. Wat slenteren oplevert is op zijn best onberekenbaar, en staat niet altijd in dienst van de gevestigde belangen van de mens als prestatiemachinetje. Wandelen levert soms een onwenselijke winst. Wat we opduikelen tijdens een wandeltocht past niet altijd bij het uniform van Facebook-, Twitter- of LinkedIn-blauw, omdat wij daar niet altijd in passen.
Slenteren heeft alle merites van het nutteloze, en schept daarnaast een cruciale, avontuurlijke luwte waarin datgeen kan groeien wat niet bij ons persoonlijke marktdenken gedijt: het spel, de onpraktische gedachte, de tegendraadse keuze. Dingen die moeten worden beschermd, zelfs tegen de geüniformeerde aandeelhouders van de bv Ik.
Misschien is dat wat Thoreau bedoelde met zijn eigenzinnige etymologie van het slenteren en zijn omschrijving van de wandeling als pelgrimstocht: al wandelend belanden in de moeilijk bereikbare Sainte Terre van je meest eigen gedachten.
Dit fragment is ingekort.