De politie profileert wél bewust (en nog zes kritiekpunten op het onderzoek naar etnisch profileren)
De Nederlandse politie profileert als ze boeven wil vangen. Alleen vangt ze amper boeven en ondermijnt dat profileren de rechtsstaat, blijkt uit deze maandag uitgekomen onderzoek. Toch gaan die conclusies nog niet ver genoeg.
Politieagenten zien ‘boeven vangen’ als hun voornaamste taak. Ze worden kriegel van telefoontjes over huiselijk geweld, opmerkingen van burgers of ze iets aan de hondenpoep op straat willen doen, of wanneer ze toeristen steeds de weg moeten wijzen.
Maar dat ‘boeven vangen’ vlot ook niet echt. Collega Bart de Koning is daar reeds uitvoerig op ingegaan.
We wisten dat op grond van internationaal onderzoek en het blijkt nu ook uit onderzoek van Wouter Landman en Lianne Kleijer-Kool. Ook bevestigen de onderzoekers dat de Nederlandse politieorganisatie profileert, zowel onder burgers met een ‘niet-Nederlands voorkomen,’ als onder witte Nederlanders uit de onderklasse.
Proactieve controles, want dat doen de agenten, zijn controles die dienders op eigen initiatief uitvoeren en waarbij een verdachte in strafrechtelijke zin doorgaans afwezig is. Agenten creëren hun eigen werk en hanteren daarbij een woordenboek waarmee ze hun omgeving interpreteren en voorzien van betekenis. Landman en Kleijer-Kool noteerden: ‘Foute gasten,’ ‘pisvlekken,’ ‘kakkerlakken,’ ‘junks,’ ‘zigeuners,’ ‘kampers,’ ‘hoertjes,’ ‘eencelligen,’ ‘kakkers,’ ‘tokkies,’ ‘Oostblokkers,’ ‘Antillianen,’ ‘Marokkanen’ en ‘Turken.’
Politieagenten hebben veel ruimte om te beslissen of en hoe ze de wet toepassen. Het bijzondere daarbij is: hoe meer je - hiërarchisch gezien - afdaalt in de organisatie, hoe groter de beslissingsruimte van politiemedewerkers is. De kans op willekeur en selectiviteit door vooroordelen en eigen voorkeuren ligt daardoor altijd op de loer.
En agenten scannen voortdurend hun omgeving op afwijkingen van het ‘normale.’ Criminoloog Maurice Punch beschrijft de macht van de agent om naar burgers te kijken dan ook als een schending van omgangsregels. De journalist Colin MacInnes zegt treffend: ‘Alle agenten staren je aan. Niemand, behalve kinderen, staart je aan in Engeland.’
Het onderzoek van Landman en Kleijer-Kool is een waardevolle aanvulling op het bestaande debat over proactief politiewerk. Omdat ik daar eerder over publiceerde, zal ik enkele conclusies uit het onderzoek kritisch tegen het licht houden.
1. De politie profileert, ook onder witte Nederlanders
Etniciteit is niet de enige grond op basis waarvan agenten beslissingen nemen. De onderzoekers concluderen dat etnische en raciale kenmerken onderdeel zijn van een combinatie van factoren - waaronder gender, klasse en leeftijd.
De stereotypen zijn, zo laten de onderzoekers zien, ook contextgebonden. Op het platteland domineren bijvoorbeeld risicoprofielen die vooral betrekking hebben op witte Nederlanders uit de onderklasse, die agenten typeren als ‘eencelligen,’ ‘kampers’ en ‘tokkies.’
Agenten typeren witte Nederlanders uit de onderklasse als ‘eencelligen,’ ‘kampers,’ en ‘tokkies.’
Deze discussie raakt aan het onderscheid in absolute cijfers en relatieve percentages. Net als dodelijk politiegeweld in de Verenigde Staten witte Amerikanen in absolute aantallen vaker treft dan zwarte Amerikanen, worden op het platteland witte Nederlanders in absolute aantallen vaker gecontroleerd dan niet-witte Nederlanders.
Deze conclusie onthult én versluiert de werkelijkheid. Zo treft politiegeweld in de Verenigde Staten zwarte Amerikanen relatief gezien vaker en concluderen Landman en Kleijer-Kool in hun eigen onderzoek dat burgers met een ‘niet-Nederlands voorkomen’ relatief gezien vaker worden gecontroleerd dan witte Nederlanders.
2. De racialisering van witte Nederlanders verdient meer aandacht
Een bijzondere passage van het onderzoek is die over racialisering – het toeschrijven van onveranderlijke ‘natuurlijke,’ ‘biologische’ en ‘inherente’ eigenschappen - van witte Nederlanders uit de onderklasse. Dit zouden weinig intelligente burgers zijn, die geregeld betrokken zijn bij overlast en criminaliteit.
Zo wordt bij een controle een Volkswagen Kever nagetrokken met daarin een witte man en vrouw. Als de onderzoeker naar de reden vraagt, zegt de agent: ‘Ik keek hem aan en dacht ‘boefje.’ Ik sloeg aan op die rotkop. Het is natuurlijk ook geluk, maar met de helft van de auto’s die ik natrek is wel iets.’
De onderzoekers laten hier een kans liggen, omdat de casus niet wordt uitgediept. Zo wordt niet duidelijk hoe deze racialisering precies uitpakt en hoe deze lichamelijke kenmerken ingrijpen op klassekenmerken van en op het lichaam, zoals haardracht, lichaamstaal en kleding.
Terwijl: de geschiedenis werkt door in deze beelden. De historicus Ali de Regt laat bijvoorbeeld zien dat in Nederland de onderklasse in de negentiende eeuw werd gekarakteriseerd als de ‘ontoelaatbaren’ en de ‘onmaatschappelijken.’ Dit waren de ‘ongeciviliseerde’ en ‘niet-respectabele’ groepen die zich onderscheidden van de ‘respectabele’ middenklasse. De antropoloog Paul Mepschen betoogt in zijn proefschrift Everyday Autochthony dat deze klasse-ordeningen historisch gezien altijd hand in hand gingen met racialisering: het huidige civilisatieproces herinnert aan het koloniale project.
Tijdens mijn eigen veldwerk in Amsterdam gebruikten agenten voortdurend de labels ‘eencelligen’ en ‘noordklonen’ voor de witte onderklasse: de woorden verwijzen naar een cognitief defect van deze groepen. Kortom: politieagenten racialiseren ook de witte onderklasse op basis van hun (veronderstelde) gebrekkige cognitieve vaardigheden en associëren ze met overlast en criminaliteit. Dat is een opmerkelijke bevinding.
3. Burgers met een ‘niet-Nederlands voorkomen’ worden wel disproportioneel vaker gecontroleerd
De onderzoekers concluderen dat in 62 procent van de situaties ‘waarin politieagenten hebben geïntervenieerd een of meer burgers zijn betrokken met een niet-Nederlands voorkomen.’ ‘Niet-westerse allochtonen’ vormen ongeveer 23 procent van de bewoners in de wijken waar de controles plaatsvonden. Dit betekent dat het politieoptreden ‘burgers met een niet-Nederlands voorkomen’ disproportioneel vaker treft op grond van hun aandeel in de bevolking.
Wanneer is het optreden van de politie ‘disproportioneel’? En wanneer is het optreden ‘in proportie’?
Maar hoe moeten deze data worden begrepen? Wanneer is het optreden van de politie ‘disproportioneel’? En wanneer is het optreden ‘in proportie’? Ten opzichte van welke maatstaf? Moet de onderzoeker bijvoorbeeld gebruikmaken van gegevens over wie er in buurten wonen (statische populatie), wie zich concreet op straat bevinden (zichtbare populatie) of het aandeel criminelen binnen ‘groepen’ (criminele populatie)?
De auteurs zetten hier terecht vraagtekens bij. Ze stellen dat het gebruiken van algemene bevolkingscijfers zijn beperkingen heeft. Ik onderschrijf deze kritiek, maar wijs desondanks op de aanzienlijke disproportionaliteit op grond van algemene bevolkingscijfers - 62 versus 23 procent. Op grond van hun eigen data en gekozen steekproef is er voorlopig sprake van een, naar mijn oordeel, sterke indicatie van disproportioneel politieoptreden. Totdat nieuw onderzoek het tegendeel bewijst.
4. Het onderscheid tussen abnormaliseren en profileren klopt niet
Landman en Kleijer-Kool onderscheiden een aantal patronen in het selectieproces van agenten, waaronder het ‘abnormaliseren’ en het ‘profileren.’ Bij de 272 onderzochte situaties is er in 28 procent van de gevallen sprake van abnormaliseren en in 19 procent van profileren.
Bij het abnormaliseren interpreteren politieagenten situaties als verdacht op grond van bepaalde ideeën over ‘normaliteit’ in het straatbeeld. Datgene wat niet in ‘het plaatje past,’ trekt de aandacht van de agent. Van profileren is sprake als politieagenten personen als verdacht interpreteren op grond van uiterlijke kenmerken die zij met criminaliteit associëren.
Dit onderscheid is analytisch erg dun. Het controleren van burgers omdat ze ‘ergens niet bij zouden horen’ vormt geen objectiveerbare, juridische rechtvaardiging voor een proactieve controle. Abnormaliseren is - in deze betekenis – een nadrukkelijke vorm van profileren, omdat agenten het lichaam taxeren, beoordelen en afzetten tegen het bestaande demografische profiel van wijken.
Deze vorm van profileren kun je als een ruimtelijkeordeningspolitiek zien, waarbij de politie de bewegingsvrijheid van gemarginaliseerde groepen uit de onderklasse beperkt en die van geprivilegieerde groepen ongemoeid laat.
De onderzoekers erkennen later dat stereotypen een rol spelen bij het abnormaliseren. Waarom wordt er dan alsnog gekozen voor dit analytische onderscheid?
En waarom ik hierbij stilsta? Omdat het nogal uitmaakt of er in 19 procent of in 47 procent van alle gevallen geprofileerd wordt door politieagenten.
5. Onbewust profileren - bestaat dat wel?
Profileren agenten bewust etnisch? Nee, concluderen de onderzoekers. Maar eigenlijk doet deze constatering - of profileren onbewust of bewust is - er niet toe, omdat het onveranderd laat dat het politieoptreden maatschappelijke effecten heeft. En (etnisch) profileren gaat verder dan de individuele vooroordelen van agenten. Er is wel degelijk specifiek beleid dat bewust en institutioneel profileert.
Twee voorbeelden.
De militaire beïnvloedingstechnieken die werden ingezet in Afghanistan, werden overgeheveld naar een stedelijke omgeving als Amsterdam-West
De antropoloog Paul Mutsaers schrijft bijvoorbeeld over het beleidsproject PsyCops (Psychological Operations) waarbij de politie militaire, psychologische technieken inzette in Amsterdam-West om daarmee de hearts and minds van de lokale bevolking te winnen. De militaire beïnvloedingstechnieken die werden ingezet in Afghanistan, werden overgeheveld naar een stedelijke omgeving als Amsterdam-West, vanwege ‘het hoge percentage niet-westerse minderheden dat er woont.’ Tijdens het project liepen militairen in de wijk rond om daarmee inzicht te krijgen in waarden, normen, familie- en politieke banden van bewoners.
Een ander voorbeeld is de zogeheten patseraanpak. De politie heeft stereotiepe beelden over ‘de’ boef verankerd in beleid. Volgens deze ‘patsercriteria’ zijn ‘patsers’ jeugdige jongens die niet werken of naar school gaan, maar wel over geld beschikken. Ze rijden in dure auto’s, hebben blingbling – gouden en diamanten sieraden – en mooie vrouwen om zich heen.
Dat dit een sturend effect heeft op straatagenten, kan worden afgeleid uit het feit dat ze voortdurend naar het beleid verwijzen. Aangespoord door management cops om te zoeken naar patsers, grijpen street cops naar de hardnekkige beelden in de Nederlandse samenleving over ‘goede’ en ‘inadequate’ burgers.
6. Een kritische vriend of kritische empathie?
De onderzoekers pleiten uiteindelijk voor voorzichtigheid bij het communiceren over politiediscriminatie omdat dat tot defensieve reacties bij de politie zou leiden. Ook vinden de onderzoekers het te eenvoudig om de bal bij de politie te leggen over ‘dat ze het structurele karakter van discriminatie maar moeten erkennen.’ Een dergelijke houding zou van weinig inlevingsvermogen getuigen ‘in het politiek-maatschappelijk krachtenveld waarin de politie opereert.’
De onderzoekers proberen, in weerwil van hun empirisch materiaal, de politie te destigmatiseren als een organisatie die structureel groepen burgers discrimineert. Ze pleiten in het rapport voor kritische empathie: het begrijpen van de leefwereld van agenten en uitdrukken dat de praktijk onwenselijk is.
Ik sluit me daar deels bij aan. Het is van belang om stil te staan bij de dilemma’s in de praktijk. Toch wil ik een kanttekening plaatsen. De onderzoekers staan te weinig stil bij de diepe asymmetrie tussen de staat en burgers: de burger draagt niet het geweldsmonopolie, gaat niet over beslissingen over leven en dood, en kan niet tijdelijk en duurzaam iemands vrijheid ontnemen. Ze hebben dan ook niet een gelijke verantwoordelijkheid. Het is te waarderen dat de onderzoekers kritisch empathisch zijn naar de politieorganisatie, maar het burgerperspectief sneuvelt hierdoor. Proactief politiewerk raakt het fundament van de rechtsstaat, omdat het om mensenrechten gaat.
De onderzoekers houden een pleidooi om ‘voorbij te gaan aan etnisch profileren.’ Zo willen ze de aandacht verschuiven van het vraagstuk van disproportionaliteit naar het vraagstuk van effectiviteit ‘omdat er makkelijker uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit van het politiewerk, en omdat deze discussie niet zou bijdragen aan een dynamiek die de aanpak van het vraagstuk op achterstand zet.’
Ook dat gaat te snel. Het vraagstuk van effectiviteit is onlosmakelijk verbonden met de vraag naar een legitieme en rechtvaardige politieorganisatie. Ook kunnen vraagtekens die bij het beoordelen van de disproportionaliteit zijn gezet, worden geplaatst bij de interpretatie van de effectiviteit van politiewerk: wanneer is een controle ‘effectief’?
Bij het beoordelen van (etnisch) profileren gaat het altijd om twee kwesties:
- is het deugdzaam?
- en is het effectief?
Deze twee vragen kunnen niet los van elkaar bestudeerd worden. Een gedachte-experiment: stel dat etnisch profileren zeer effectief is, zou de politie dan op deze wijze moeten werken? Nee, dat zou de politie niet moeten. Waarom? Omdat het overheidsoptreden wettelijk begrensd is, objectiveerbaar moet zijn en omdat de overheid niet mag discrimineren.
Met andere woorden, het pleidooi van de onderzoekers overtuigt niet. Ik ben het met de onderzoekers eens om andere cruciale componenten mee te wegen in de discussie over (etnisch) profileren, zonder daarmee voorbij te gaan aan evenzo fundamentele vragen. De noodzaak tot staatsinterventies is niet louter gelegen in de ineffectiviteit van proactief politiewerk. De overheid is zelf ook gebonden aan rechtsregels, en behoort alle burgers gelijk te behandelen, en in gelijke mate te beschermen. Ook witte Nederlanders uit de onderklasse.
Dus?
Het is een grote misvatting om te denken dat de politie er alleen is om ‘boeven te vangen.’ De politie vangt maar zelden boeven. De handhaving van de openbare orde gaat vooral om het in stand houden van de symbolische grenzen tussen positief gewaardeerde ‘normale’ burgers en de groepen die ‘er niet bij horen.’ Daarin spelen raciale en klassekenmerken een rol.
Van oudsher richt het gezag van de politieorganisatie zich op de lagere klassen, om zo de levens, maar vooral het kapitaal, de levensstijl en de gemoedsrust van de midden- en de hogere klasse te beschermen. Ook in 2016 dragen politiecontroles vooral bij aan het beschermen van de groepen met een hoog sociaal-economisch niveau.
Anders gezegd, de agent helpt mee de gelederen van deze groepen te sluiten voor buitenstaanders. Als gevolg vervult de politieorganisatie een symbolische rol als grensbewaker van de meer geprivilegieerde (en soms ‘witte’) ruimten in de stad. De Franse socioloog Loic Wacquant signaleert dat het moderne veiligheidsdenken klassieke onderscheidingen op grond van etniciteit, inkomen en opleidingsniveau in het leven roept en in het voor- en nadeel werkt van groepen in de samenleving.
Er zijn alternatieven denkbaar voor een andere invulling van het instituut. Het is onze taak om na te denken over die alternatieven
Profileren is een alledaags, routineus en structureel verschijnsel. Deze uitspraak zegt iets over de regelmaat waarin profileren voorkomt, zonder harde uitspraken te doen over de exacte omvang van het probleem. Het onderzoek van Landman en Kleijer-Kool past binnen een reeks kwalitatieve onderzoeken die heel nauwkeurig inzicht geven in hoe het profileren uitpakt in de alledaagse werkelijkheid van politieagenten. We weten dat agenten zich baseren op stereotiepe beelden, we weten dat de controles weinig effectief zijn, we weten dat de praktijk zeer schadelijk is.
Discriminerend politiewerk is ongrondwettelijk, het vergroot de kloof tussen politie en burgers, doet afbreuk aan de legitimiteit van de politieorganisatie en draagt het risico van grootschalige ongeregeldheden in zich. Maar er zijn alternatieven denkbaar voor een andere invulling van het instituut. Het is onze taak om na te denken over die alternatieven.
Onze politici, bestuurders, en politieleiders kunnen zich niet langer verschuilen, en zouden een integraal pakket van bestuurlijke, juridische en organisatorische maatregelen moeten doorvoeren om (etnisch) profileren structureel aan te pakken. Er is behoefte aan een reflectie van de wetgever over de verruimde controlebevoegdheden van politieagenten, een reflectie over institutionele ingrepen die de beslissingsvrijheid van agenten reduceren en willekeur kunnen terugdringen, en een reflectie over ‘softe’ ingrepen die een bewustwording aanmoedigen onder agenten.
De machtige overheid is aan zet om serieus werk te maken van een eerlijke en effectieve politieorganisatie, om daarmee categorieën van minder machtige burgers te beschermen tegen de staat. Dat is in het voordeel van ons allemaal.