Als student was ik suppoost in een museum. Vooral tijdens de rustige ochtenduren betekende dit dat ik eindeloos stond te kijken naar een en hetzelfde doek: Gaandeweg nam ik steeds meer in me op. Het werk werd er steeds interessanter door.

Nu lijk ik de kracht van herhaaldelijk kijken te vergeten. Doorgaans werk ik, zoals veel bezoekers, op tempo de museumzalen af, alsof elke lijst een gigantisch afvinkvakje is: gezien, volgende. De gemiddelde bezoeker besteedt minder dan aan elk kunstwerk, en vaak nog veel minder.

En dat is jammer. Niet alleen omdat je museumbezoek op die manier eerder voor uitputting dan inzicht zorgt. Maar ook, zo betoogt de kunsthistoricus T.J. Clark, omdat je afbeeldingen dan leest alsof het woorden zijn. En dat is waar onze fameuze ‘beeldcultuur’ volgens hem op neerkomt: op het vluchtige ‘lezen’ van beeld, terwijl we het kijken verleren.

De onvrijheid van vrije tijd

Deze maand onderzocht ik de onvrijheid van onze vrijetijdsinvulling, en vroeg me af wat er allemaal niet op ons pad komt wanneer we in onze vrije tijd vaste rondes volgen. Jullie kwamen met mooie suggesties voor een alternatief stads- of museumbezoek.

Lang naar beeld kijken geeft je iets wat geen tekst je kan geven

Zo suggereerde de fotograaf van dit stuk: Neem een plexiglasplaatje mee. Zo kun je het doek dat je bekijkt overschilderen: legaal vandalisme van de Nachtwacht. Ga museumspeeddaten, stelde een lezer voor: loop het museum in, blijf de muur links van je volgen tot je weer buiten staat en omschrijf elk kunstwerk met maximaal twee woorden.

Ik koos een haast omgekeerde benadering. In plaats van ‘speeddaten’ - wat in de buurt zou komen van mijn gewoonlijke neiging alle werken in een bepaald museum te willen bekijken - ging ik voor een grondige en trage kennismaking met één enkel doek. En kwam erachter dat je iets geeft dat geen tekst je kan geven.

Model (en fotograaf): Dustin Kort. Fotografie: Jaap Scheeren

Een halfuur kijken naar hetzelfde schilderij

Tijdens mijn eerstvolgende museumbezoek blijf ik daarom staan in Het werk dat ik kies, heet Het bestaat uit twintig gelijke rechthoeken van gestikt laken, strak als een militair opgemaakt bed. Verder is er niets te zien.

Na vijf minuten denk ik: dit was een stom idee. Maar langzaam ga ik meer waarnemen. Bijvoorbeeld dat de naad grauwe randjes heeft waar hij vaak door de vingers van de kunstenaar is gegaan; dat er onregelmatige plekken in het doek zitten; en dat er een vlek lijkt te zijn overgeschilderd. Is het doek ooit beschadigd of zou de kunstenaar hebben geknoeid?

Foto’s: Jaap Scheeren

De blokken blijken bovendien niet helemaal recht gesneden op de weefrichting van het doek. Eigenlijk zijn de meeste lijnen dus niet horizontaal, maar diagonaal. Als ik dat eenmaal gezien heb, lijkt het hele werk scheef te trekken. Zo piepen, als ik lang genoeg kijk, tussen de strakke plooien toch steeds meer bijzonderheden tevoorschijn - zelfs bij een werk dat bedoeld is om ‘een oneindige leegte te creëren,’ zoals het bijschrift vermeldt.

Iets anders dat me langzaam op gaat vallen: mijn hardnekkige aandacht voor dit witte vierkant werkt besmettelijk. Sommige bezoekers draaien bij het zien van de spierwitte zaal een pirouette op hun hakken en verdwijnen meteen, anderen komen nieuwsgierig naast me staan, zeker als ik een notitieboekje in de hand heb. Ze nemen foto’s: kennelijk is hier iets dat het nauwkeurige bekijken waard is. Als ik me verplaats naar een ander, al even wit werk, verplaatst het brandpunt van hun aandacht zich met me mee.

Een halfjaar kijken naar hetzelfde schilderij

Dat de aandacht van een ander aanstekelijk kan zijn, merkte ik ook bij het lezen van The Sight of Death van de Britse kunsthistoricus en dichter T.J. Clark. Hij bracht zes maanden door in Los Angeles, waar hij steeds opnieuw terugkeerde naar dezelfde twee schilderijen van in het Getty Museum. Tijdens dit langdurige en veranderlijke kijken maakte hij notities.

Een van de doeken die Clark bekeek, heet Kalm weer. Wat erop te zien is?Een landschap met een meertje. Veel bomen, daartussen leunt een herder op zijn staf. In het stille wateroppervlak wordt de kudde schapen die langs de oever loopt, weerspiegeld, net als de stadsmuren daarachter.

Tijdens mijn studie kunstgeschiedenis heb ik dit doek een aantal keer voorbij zien komen. Maar blijkbaar heb ik het nooit goed bekeken. Nu pas zie ik: de twee herders van de kudde worden niet weerspiegeld in het meertje, hun schapen wel. Maakt dat het doek zo kalm?

Het is slechts een van de honderden details die ik leerde opmerken tijdens het lezen van The Sight of Death. Clark beoefent een ongewone vorm van kunstgeschiedenis die niet langdradig is, maar verrassend spannend om te lezen. Dat komt niet alleen doordat Clark een begenadigd schrijver is, maar ook doordat zijn boodschap tien jaar na verschijning nog immer urgent is. Behalve over de twee schilderijen van Poussin gaat het namelijk over het verlies van de vaardigheid subtiele betekenis aan een afbeelding te ontlokken en dingen op te merken die misschien niet voor jouw ogen bestemd waren. Over dat die vaardigheid misschien opnieuw aangeleerd moet worden, wat ik probeerde toen ik dertig minuten naar een wit doek keek.

‘Deze dagboekaantekeningen zijn deels bedoeld om dat tegenaankruipen te verdedigen’

‘Ik weet dat er iets overdrevens, en misschien belachelijks, in zit om zo dicht op [Poussins] droomwereld te kruipen,’ schrijft Clark. ‘Maar deze dagboekaantekeningen zijn deels bedoeld om dat tegenaankruipen te verdedigen. Ze zijn bedoeld als een lofzang op de stilstand, kleinheid en nauwkeurigheid van schilderijen - op het feit dat een schilder als Poussin niet van ophouden weet. Keer op keer stel ik me bij het schrijven een toeschouwer voor die zich afvraagt wat volgens Poussin het punt was van deze mate van nauwelijks waarneembaar detail … vooral nu, in onze huidige omstandigheden van beeldproductie, nu stilstand en kleinheid en nauwkeurigheid het tegenovergestelde zijn van de kenmerken van onze beeldcultuur, en de wereld die die helpt te vormen.’

En analyseert de schrijver het zonlicht dat op jong berkenblad valt. Kijkt hij naar de houding van de ruiter die in de verte wegstuift. Al die details roept Poussin op met opvallend spaarzame middelen, merkt Clark daarbij op: één verfstreek is genoeg om een open mond te suggereren. ‘De nulvorm van een gelijkenis vinden,’ noemt de schrijver dat.

Natuurlijk had Poussin in plaats van die ene, ook twintig kleine verfstreken kunnen gebruiken. Maar daarmee zou het resultaat niet langer openstaan voor de verbeelding van de toeschouwer. Poussins nauwkeurige spaarzaamheid is volgens Clark ‘een manier om de wereld weer open te stellen voor een fantasievol onderzoekende blik … om onze wijze van waarnemen weer in de smeltkroes te stoppen.’

Foto’s: Jaap Scheeren

Hoe we kunnen stoppen met schilderijen lezen

Het is volgens Clark juist die openheid die verloren gaat. Je leest vaak dat we van een ‘woordcultuur’ overgaan naar een ‘beeldcultuur’ - maar niets is minder waar. Wat ons omringt, kun je nauwelijks afbeeldingen noemen, zegt Clark: ze gaan steeds meer op woorden lijken. De afstand tussen een afbeelding en een slogan wordt met de dag kleiner. De meeste reclamefoto’s bijvoorbeeld zijn eendimensionale logo’s met net voldoende visuele aankleding om voor een plaatje door te gaan.

Daardoor ‘lezen’ wij 21ste-eeuwers afbeeldingen, volgens Clark, steeds meer alsof het woorden zijn. Daar lijkt hij het volgende mee te bedoelen. Zodra je een woord herkend hebt, ben je klaar: je gaat niet nog een studie doen naar de kromming van de letters, omdat je niet verwacht daar extra informatie uit te halen. Maar wie een afbeelding zo benadert (‘O, een landschap. Mooi. Volgende.’), mist juist waar het om gaat. We verleren het echte kijken. En waar zou je beter een tegenwicht kunnen zoeken tegen deze ontwikkeling dan

Maar dat werkt alleen als je je niet gedraagt zoals de gemiddelde museumbezoeker - die volgens sommig onderzoek, zo schrijft kunsthistoricus gemiddeld slechts twee seconden naar het werk kijkt, dan tien seconden besteedt aan het lezen van het bijschrift, nog een blik werpt om bevestigd te zien wat hij net gelezen heeft, en verder loopt.

Naar het museum dus

Clark haalt een herinnering op aan de jaren zestig, toen hij als opstandige student voor de National Gallery stond met het vage plan om juist te vernietigen. Afbeeldingen waren de grote verleiders, de vijand van de actie - weg ermee!

Als grijzend dichter zoekt hij er juist munitie. Voor Clark is een schilderij - en het herhaaldelijke, geduldige kijken daarnaar - een bron van kritisch denken. En daarmee een bron van weerbaarheid tegen de macht van propaganda, reclame of misleidende beeldvorming.

Hoewel ik jullie Clarks boek van harte aanraad, ben ik het op twee punten met hem oneens. Ten eerste lijkt Clark blind voor de mogelijkheden van digitaal beeld wat nuance of multi-interpreteerbaarheid aangaat. Soms klinkt hij als een norse oude man in ‘vroeger was alles beter’-modus, bijvoorbeeld wanneer hij zich beklaagt in plaats van verheugt dat er tieners ‘met piepende sneakers’ in het museum zijn.

Ten tweede stelt Clark dat juist kunst een herhaalde, aandachtige blik beloont. Sterker nog, dit is voor hem kenmerkend: iets is kunst als het zich niet bij de eerste of tweede poging volledig laat lezen. Dat is ongetwijfeld een kenmerk van interessante kunst, maar: als er iets openstaat voor vele lezingen, is het wel de wereld buiten de museummuren. Op het doek van Seurat waar ik als suppoost maandenlang naar staarde, raakte ik tenslotte uitgekeken. Juist omdat alles zo nauwkeurig door de kunstenaar gepland en bedoeld is, had ik het gevoel dat ik het wel doorhad. Als ik uit mijn raam kijk, heb ik dat nooit.

Dat neemt niet weg dat ik Clarks centrale overtuiging deel: langdurig en nauwkeurig kijken kan je iets leren dat geen tekst vermag. En dat essentieel is, omdat de wereld niet alleen uit slogans bestaat.

Dus: zoals in Brussel de fietsers kleine metalen plaatjes onder hun zadel dragen met de leus ‘a quiet statement against oil wars,’ zo kun je ook je museumbezoek komende herfstvakantie, met T.J. Clark in de hand, opvatten als een uiterst kalme, uiterst onopvallende stellingname dan wel vorm van verzet. In de hoop dat de kleurrijke ‘nieuwe blik’ die je daarmee opdoet, langer blijft hangen dan het herfstblad.

Eerder in deze reeks:

Waarom iedereen in een museum hetzelfde rondje loopt. En hetzelfde kijkt op Netflix In onze zogenoemde vrije tijd kiezen we allemaal hetzelfde: we willen hetzelfde zien, luisteren en doen als onze vrienden. Waarom? En wat als je hier een keer helemaal van afwijkt? Lees mijn stuk hier terug Hoe de smartphone van de hele wereld een wachtkamer maakt Een maand lang greep ik niet automatisch naar mijn smartphone als ik ergens moest wachten. Zo leerde ik dat we het wachten wel verleerd, maar niet voorbij zijn. Integendeel, we wachten op een vreemde manier juist steeds méér. Lees mijn verhaal hier terug Altijd die smartphone: zijn er ook andere manieren om te wachten? Recent kondigde ik aan als correspondent Keuzevrijheid maandelijks een automatisme onder de loep te zullen nemen. Ik begin met iets zeer alledaags en onopvallends: manieren om te wachten. Lees mijn stuk hier terug