Soms voelt een baan als werken in oorlogsgebied

Dick Wittenberg
Correspondent Wereldverbeteraars
Foto: Boudewijn Bollmann (voor De Correspondent)

Eindelijk had dit crisiskind een baan gevonden. Ze beantwoordde twee- tot driehonderd e-mails per dag - tot ze erbij neerviel. In dit verhaal vertelt een rasoptimist hoe het misgaat op de huidige arbeidsmarkt.

Claire Jansen (31) is een crisiskind. Ze studeerde af in de jaren dat de economische crisis een hoogtepunt bereikte en een hele generatie amper aan de bak kwam. Ze liep stages, werkte in een kroeg, was snowboardleraar en kreeg uiteindelijk een baan bij het Europees Parlement.

Daar was het alsof ze door een gehaktmolen werd gehaald. Als ze tachtig uur in de week niet haalde, kreeg ze op haar donder. Werken wil ze nog altijd. Maar ze laat zich niet meer kleineren.

Waarom ik Claire aan je voorstel? Eén keer in de maand portretteer ik een alledaagse held. Zo noem ik de mensen die hun uiterste best doen zichzelf te redden maar geen loon naar werken krijgen. Hun inkomen is laag, hun arbeidspositie is onzeker.

Tot maart doe ik onderzoek naar deze veronachtzaamde groep. Ik roep leden op mee te doen en in gesprek te gaan met ‘alledaagse helden.’ Dat levert veel informatie, impressies en observaties op van leden en lezers. Zoals ook dit verhaal van Claire.

Vandaag laat ik haar zelf aan het woord. Zij vertelt je hoe ze zichzelf te pletter werkte, maar ‘koppig verder leeft.’

Foto: Boudewijn Bollmann (voor De Correspondent)

Dit zelfportret maakt deel uit van de serie hoe jij mee kunt doen.

Optimistisch over de studie

‘Als ik filosofie studeer, kan ik daarna worden wat ik wil! Journalist, ethisch adviseur of gewoon filosoof.’ Enthousiast vertel ik mijn moeder voorjaar 2005 dat ik nu echt weet wat ik wil studeren.

Mijn ouders zijn trots, maar vrezen misschien ook voor mijn toekomst, want populaire filosofie, wat kun je daar nu mee?

Mijn leraren verzekeren me dat de carrière-opties eindeloos zijn, maar ik wil gewoon doen wat ik leuk vind, dan komt de rest vanzelf.

Nu vraag ik me af waarom ik daar zo van overtuigd was. Maar in die jaren was iedereen optimistisch over de toekomst.

Die baan zal ook wel komen

Het was eind 2009. De crisis, waarvan ik dacht dat het paniek om niks was, sloeg toe. Ik besloot een master te doen in een richting waar ik wat mee zou kunnen, focuste me op filosofie en schrijven en deed een stage bij een uitgeverij.

Foto’s: Boudewijn Bollmann (voor De Correspondent)

Het werk was fantastisch. Ik mocht de hele dag lezen, verbeteren en mijn mening geven en besloot na mijn scriptie een baan te zoeken bij een uitgeverij. Mijn scriptie schreef ik over de filosofische implicaties van mijn (The Dice Man). Het was filosofie, maar ook popcultuur en ik was ervan overtuigd dat het mijn carrière enorm zou helpen.

Ik weet nog hoe het voelde, 24, net afgestudeerd en de wereld ligt aan je voeten. Ik geloofde het echt: als je een diploma hebt, vind je een goede baan.

Twee maanden later klopte ik zwaarmoedig aan bij het UWV voor een bijstandsuitkering. Al mijn vrienden raadden het af. Beter ging ik bij een callcenter werken, of in de kroeg. De kroeg waar ik in mijn studietijd had gewerkt zocht altijd mensen.

Maar ik was bang om, als zovelen, in de horeca te blijven hangen. Dan zou ik voor niks hebben gestudeerd. Ik stuurde koppig twintig sollicitaties per week en hield vol, me gelukkig prijzend dat ik nog een jaartje in mijn studentenkamer kon blijven en dus rond kon komen.

Toch maar stage lopen

Toch zonk na drie maanden solliciteren de moed me in de schoenen. Ik besloot te reageren op stageplekken. Zette oproepjes op Twitter en Facebook en schreef gratis artikeltjes en recensies. Alles om mijn cv actief te houden.

Het wierp vruchten af. Een uitgeverij - toch weer - vroeg me of ik een halfjaar stage wilde lopen. Ik kreeg er maar liefst 200 euro per maand voor. Dat mocht met behoud van mijn uitkering.

Niet voor de laatste keer begon ik vol goede moed bij een baas die me gebruikte als voetveeg. Keer op keer werd ik afgebrand, werd er aan mijn intelligentie getwijfeld terwijl ik voornamelijk koffie haalde en kreeg ik het deksel op mijn neus als ik ergens mijn best voor deed.

Na vier maanden zwoegen nam ik ontslag.

Foto: Boudewijn Bollmann (voor De Correspondent)

Vrijwilligerswerk dan maar?

Ik besloot dat ik bestemd was voor grotere dingen en werd vrijwilliger bij ROOD, de jongerenbeweging van de SP. Ondertussen werkte ik vier maanden lang als snowboardleraar in Oostenrijk. Stom werk, waar ik ook niet werd gewaardeerd, maar ik kon wel de hele dag in de sneeuw spelen.

Na vier maanden kwam ik zonder geld terug naar Nederland. De Oostenrijkers hadden besloten me niet te betalen, ik had niet opgelet bij het ondertekenen van het (volledig Duitse) contract en dus geen poot om op te staan.

Niet getreurd, ik was een taal rijker en had meer dan genoeg te doen voor de SP: campagne voeren, de straat op, artikelen schrijven. Ik besloot toch maar weer in de kroeg te werken, al kon dat maar twee dagen in de week en had ik dus ook weer een uitkering nodig.

Nog een stage - en weer in de kroeg

Als ik op die periode terugkijk, was ik ondanks alles redelijk gelukkig. Ik voedde mezelf met het idee dat ik een idealist was. Misschien schopte ik het ooit nog tot politicus! In 2014 kwam ik bij de gemeenteraadsverkiezingen tot plaats 16 van de kieslijst, geen verkiesbare plaats maar de volgende keer misschien wel. Mijn netwerk werd steeds groter en mijn hoop groeide met de dag. Ik vertelde iedereen dat ik werk zocht, iets moest daar toch van komen.

Foto’s: Boudewijn Bollmann (voor De Correspondent)

Tot mijn grote blijdschap werd ik op een dag gebeld door een medewerker van het wetenschappelijk bureau van de SP. Wilde ik misschien stage komen lopen? Meteen zei ik ja.

Met behoud van mijn uitkering werkte ik eindelijk als schrijver. Ik schreef over de politiek, deed onderzoek, en voelde me meer dan thuis tussen de socialisten. Tot de stage na vier maanden eindigde. De SP wilde graag dat ik bleef schrijven, maar ik kon er niet voor betaald worden.

Ik ging als vanouds weer in de kroeg werken. Toen begon de twijfel echt toe te slaan. Ruim drie jaar na mijn afstuderen had ik nog steeds geen baan. Ik wilde zo graag meedoen in het grotemensenleven. Steeds vaker kostte het me moeite om weer een sollicitatie de deur uit te doen. Ik wist dat het zou leiden tot weer een afwijzing.

Bloggen voor zakgeld

Ik kreeg opnieuw een kans. Een kennis van ROOD had mijn naam genoemd bij een online platform. Het was De Wereld Morgen, een nieuwspagina vol socialistisch nieuws. Ze zochten, je raadt het al, een vrijwilliger. Maar ik zou een vergoeding krijgen. Gratis woonruimte en 400 euro zakgeld per maand. En die woonruimte zou in Brussel zijn. Wat een avontuur.

Ik kwam te wonen in een aftands huis in Schaarbeek op loopafstand van het centrum. Ik schreef met plezier drie artikelen per dag, al was ik vaak teleurgesteld in wat ik mocht schrijven. Ik was eenzaam, ik kreeg weinig complimenten en ook niet echt opbouwende kritiek.

Na een maand of twee besloot ik toch voorzichtig te solliciteren in de hoop dat ik een baan zou vinden met iets meer aansluiting en ietsje meer geld. Ook besloot ik heel wat tijd door te brengen op Tinder. En eerlijk is eerlijk: veel daten was een goed medicijn tegen de eenzaamheid. En wonder boven wonder maakte ik via Tinder een paar vrienden.

Foto: Boudewijn Bollmann (voor De Correspondent)

Het wonder (en de klap)

Dat de wonderen de wereld nog niet uit waren, merkte ik ook toen een kennis contact met me opnam. Hij woonde in Brussel omdat hij in het Europarlement werkte en stelde me voor aan zijn collega’s. Zij wezen me op een baan die vrij kwam in het Europarlement.

In die functie - partij en baan kan ik niet noemen - werkte ik hard, harder dan ik ooit gewerkt heb. Zonder enige leiding, zonder ooit ingewerkt te worden, met taken die onmogelijk leken, ploegde ik door. Ik beantwoorde twee- tot driehonderd e-mails per dag. Moest ze eerst uitprinten en het het beoogde antwoord op de mail schrijven. Waarna ik ze met een vinkje, een verbetering of steeds vaker een ietwat snerende opmerking weer terugkreeg.

Ik zette koffie, kopieerde stukken, ging naar vergaderingen, zat werkgroepen voor, schreef persberichten

Ik zette koffie, kopieerde stukken, ging naar vergaderingen, zat werkgroepen voor, schreef persberichten, hield de kranten in de gaten, organiseerde evenementen, reisde naar Straatsburg, schreef stemadviezen, enzovoort. Ik heb ooit berekend hoeveel ik zou werken als ik alles zou doen wat me gevraagd werd. Ik kwam uit op 80 uur per week. Omdat ik die 80 uur niet haalde, kreeg ik steeds vaker op mijn kop.

Op een ochtend kon ik mijn bed niet meer uit. Dat weekend was ik in mijn oude kamer in Utrecht. Bij het idee dat ik terug naar Brussel moest, brak het zweet me uit. Gelukkig was mijn vriend bij me. Hij wist wat een paniekaanval was.

De huisarts had de diagnose burn-out snel gesteld. Later kwam daar de diagnose posttraumatische stressstoornis bij. Brussel en Straatsburg hadden op mij hetzelfde effect gehad als werken in oorlogsgebied.

Foto: Boudewijn Bollmann (voor De Correspondent)

En nu?

Ik weet niet of dit verhaal uniek is. Ik weet niet of ik nu zwak ben of sterk. Ik weet wel dat mijn hele situatie veranderde toen ik zwanger bleek. Ik wilde altijd al kinderen, wist dat ik van mijn vriend hield, de baby was welkom. Maar ook vocht ik nog steeds met het parlement, werd mijn salaris keer op keer een paar maanden ingehouden, waren we vaak te arm om de huur te betalen. Een zenuwslopende kerst zaten we zonder geld voor boodschappen, terwijl ik hoogzwanger was.

Foto’s: Boudewijn Bollmann (voor De Correspondent)

Ondanks een burn-out en een depressie kregen we het voor elkaar een huis te vinden in Utrecht, waar ik mijn sociale netwerk, mijn vrienden en mijn zus had. Mijn vriend vond werk op een internationale school. Ik kreeg zwangerschapsverlof en werd daarna eindelijk ontslagen. En we kregen een prachtige dochter, die mijn depressie op slag genas. Je kan niet ongelukkig zijn als je zoiets prachtigs op de wereld zet.

Alles leek goed, tot ook mijn man gepest werd op zijn werk, een burn-out kreeg en werd ontslagen. Misschien werden we wel juist verliefd omdat we beiden weten hoe het is om gekleineerd te worden. Nu ben ik huismoeder, en zorg niet alleen voor een klein kind maar ook voor een depressieve man. We leven van het geld dat ik heb gespaard toen ik nog in Brussel voor het parlement werkte. Hij knapt af en toe een fiets op voor vrienden. Als het geld op is, moet een van ons een baan hebben gevonden.

Ik ben eindelijk weer gezond genoeg om te werken, zelfs gezond genoeg om dit verhaal te schrijven zonder in paniek te raken. Maar ik moet ook voor mijn dochter zorgen, mijn man is daar op het moment niet altijd toe in staat. Als ik parttimewerk zoek, zal al het geld opgaan aan huur en kinderopvang. Als ik fulltime werk kan ik niet voor mijn man en kind zorgen. Ik solliciteer. Niet twintig keer per week meer, en ook neem ik geen stages aan, dat kan ik me niet permitteren, dus ik weet niet hoelang het gaat duren. Maar mijn optimisme is weer terug.

Zijn wij helden? Ik weet het niet. Mijn man is het wel voor mij, door mij te redden uit Brussel, me duidelijk te maken dat werk niet belangrijker is dan mijn gezondheid. Mijn dochter ook, doordat ze haar moeder eigenhandig uit een depressie wist te niezen (het eerste wat ze deed na haar geboorte).

Maar ikzelf ben naïef geweest, heb een voor de maatschappij foute studie gedaan, heb me opgesteld als slachtoffer in plaats van winnaar, heb me laten intimideren en kleineren om een baan te houden. Misschien dat ik me in de toekomst op een of andere manier tot held kan verheffen maar vooralsnog solliciteer en leef ik koppig verder.

Foto: Boudewijn Bollmann (voor De Correspondent)

Meer alledaagse helden: