Laten we het vandaag over lokale journalisten hebben. Want ze zijn in gevaar
De afgelopen drie jaar schreef ik over verschillende vergeten conflicten. Maar wat als je als journalist zelf in zo’n conflict woont? Ik sprak drie verslaggevers over hun levensgevaarlijke werk. Want van de ruim 213 journalisten die in 2014 en 2015 werden vermoord, bestond ruim 90 procent uit lokale verslaggevers.
Je woont in een stad die dag en nacht wordt gebombardeerd. Jij en veel stadgenoten zijn al verschillende keren aan de dood ontsnapt, maar alleen jij kunt met de buitenwereld bellen om te vertellen wat er gaande is. Op een dag krijg je de kans om te vluchten. Maar daarmee valt ook het laatste contact tussen de stad en de buitenwereld weg.
Blijf je om de verschrikkingen bekend te maken aan de buitenwereld? Of kies je voor je eigen veiligheid en vertrek je?
Met deze vraag worstelt Mohammed al-Qadhi iedere dag. Hij is een van de laatste overgebleven journalisten in de zwaar belegerde Jemenitische stad Taiz, waar hij verslag doet voor onder andere Sky News Arabia.
Aan de telefoon schetst hij een ontluisterend beeld van de stad: alles is vernietigd, mensen verhongeren en er heerst een schrijnend gebrek aan eerste levensbehoeften. Hijzelf werd kortstondig gegijzeld en door beide strijdende partijen aangevallen en bedreigd.
Al-Qadhi: ‘Taiz is mijn thuisstad. De mensen weten wie ik ben en geven mij enigszins de ruimte om mijn werk te doen. Dat maakt dat ik de enige ben die dit werk hier kan doen. Ik moet de wereld vertellen wat hier gebeurt.’
De lokale journalist: steeds belangrijker, steeds meer in gevaar
Het is een antwoord dat dit type journalist vaak geeft. Oorlogsverslaggevers zien het als hun plicht om de wereld te laten weten wat er speelt in een conflictgebied. Al-Qadhi noemt het zelfs een roeping, die vastberadenheid en ‘ethische professionele toewijding’ vereist. Hij hoopt dat de beelden die hij de wereld instuurt zullen bijdragen aan een oplossing.
Of dat werkelijk zo is, blijft natuurlijk altijd de vraag, zegt ook Al-Qadhi. Feit is dat de beelden van journalisten zoals hij steeds belangrijker worden om onbekende conflicten onder de aandacht te brengen van een wereldwijd publiek.
Want waar het voor buitenlandse journalisten vaak al snel te gevaarlijk is om hun werk goed te doen, lukt het lokale journalisten door hun uitgebreide netwerk en kennis van de omgeving vaak beter om verslag te doen. Zij kennen de taal, de mensen, de lokale machtsverhoudingen en zijn veel langer ter plaatse dan buitenlandse journalisten, waardoor de kans toeneemt dat zij daadwerkelijk getuige zijn van misstanden.
Van de ruim 827 journalisten die de afgelopen tien jaar werden vermoord, waren 95 procent lokale journalisten
Geregeld verschijnen op mijn Twitterfeed dan ook beelden - gemaakt door journalisten, activisten of beide - van Indonesische agenten die op activisten uit West-Papoea inslaan, antiregeringsdemonstraties in de Ethiopische Oromiyaregio, of luchtaanvallen op burgers in de Soedanese Noebabergen.
Hun informatie bereikt talloze landgenoten en bepaalt voor een steeds groter deel het nieuws dat wij in het Westen consumeren. Geregeld zijn de berichten ook aanleiding voor buitenlandse journalisten om af te reizen naar een brandhaard om verder te onderzoeken wat er precies aan de hand is.
Maar waar veel buitenlandse journalisten worden beschermd en terug naar huis kunnen, staan lokale journalisten er vaak alleen voor. Ze betalen daarvoor een hoge prijs. Van de ruim 827 journalisten die de afgelopen tien jaar werden vermoord, bestond 95 procent uit lokale journalisten, stelt UNESCO in een nieuw rapport over de veiligheid van journalisten, waarvan de hoofdpunten vandaag bekend worden gemaakt op de Internationale Dag voor de Uitbanning van Onbestrafte Misdaden tegen Journalisten.
De strijd die journalisten iedere dag voeren
De Pakistaanse Hamid Mir (50) werd gegijzeld door zowel de Taliban als de Pakistaanse geheime dienst. Toen hij in 2014 voor de tweede keer een moordaanslag overleefde, smeekte zijn familie hem om het land te ontvluchten. Maar toen duizenden collega’s en bezorgde Pakistanen de straat opgingen om hem te steunen, besefte hij dat hij zijn baan niet zomaar kon opgeven en zijn land niet mocht verlaten. ‘Als ik mijn land verlaat, zullen honderden jonge journalisten ontmoedigd raken en het vak ook verlaten. Dan houdt alles op,’ zegt hij over de telefoon.
Mir is dan ook een grootheid in Pakistan. Hij heeft miljoenen volgers en zit een veelbekeken talkshow voor: Capital Talk. Tijdens zijn loopbaan interviewde hij Nelson Mandela, Hillary Clinton, Osama Bin Laden, Yasser Arafat en Tony Blair. Toch biedt zijn status hem geen bescherming: vanuit een onderduikadres bedrijft hij journalistiek en zet hij zich in voor een vrije pers.
Want: ‘Een vrije pers is de oplossing voor bijna alle problemen in dit land. Als de media vrij zijn, zal de democratie overleven. Als de democratie overleeft, dan zal Pakistan overleven. Het is een strijd die journalisten iedere dag voeren.’
Toch twijfelt hij soms. Kort geleden vroeg een student hem of het echt de moeite wel waard is over controversiële onderwerpen te blijven schrijven. Neem schrijven over eerwraak, waar in Pakistan zware straffen op staan, moet je dat risico willen lopen?
Mir antwoordde dat het de taak van iedere journalist is mensenrechtenschendingen bekend te maken. De student was niet overtuigd en beklaagde zich over het zwakke rechtssysteem in Pakistan, de vele onopgeloste moorden op journalisten en de aanslagen die Mir zelf had overleefd. Was het dat allemaal waard?
Mir antwoordde uiteindelijk: ‘Als je bereid bent je leven op het spel te zetten, word dan journalist. Als je niet bereid bent dit te doen, dan moet je geen journalist worden. Risico nemen is de schoonheid van het vak.’
Hij is even stil en bekent dan dat hij steeds meer moeite heeft om zichzelf hiervan te overtuigen. Soms staakt hij zijn journalistiek om die reden, zoals toen hij de dood van collega-journalist Hayatullah Khan onderzocht.
‘We probeerden de zaak te volgen en wilden dat de schutters zouden worden berecht. Maar ze werden niet gearresteerd. Zijn vrouw die de zaak volgde, werd ook gedood. Toen volgde zijn jongere broer de zaak met ons, maar hij werd ook gedood. Toen besloten we de zaak niet meer te volgen. De zaak is nooit opgelost.’
En de straffeloosheid tegen journalisten neemt toe
Sinds de moord op Khan is de veiligheid van journalisten in Pakistan en de rest van de wereld niet veel beter geworden. 2015 was met 115 moorden zelfs het op één na dodelijkste jaar voor journalisten ooit, schrijft UNESCO. Syrië voert de lijst aan met 13 doden, daarna volgen Irak (10), Frankrijk (8) en Jemen (8).
Hoewel de risico’s van oorlogsjournalistiek vaak worden genoemd, viel 47 procent van de slachtoffers in landen waar helemaal geen oorlog is. In Latijns-Amerika en de Cariben bijvoorbeeld, waar 25 journalisten werden vermoord, ofwel 22 procent van het totaal. Dit waren stuk voor stuk journalisten die schreven over onderwerpen als corruptie, criminaliteit, politiek of mensenrechtenschendingen.
De kans dat iemand ooit opdraait voor die misdaden is klein. Tussen 2006 en 2015 werd wereldwijd in 92 procent van de gevallen niemand berecht. Bovenaan deze lijst staat Somalië, gevolgd door Irak, Syrië en de Filipijnen.
Toen een journalist afgelopen augustus aan de Filipijnse president Rodrigo Duterte vroeg wat hij aan de moordcijfers dacht te gaan doen, antwoordde hij minzaam: ‘Journalisten moeten niet denken dat ze gevrijwaard zijn van moord. Zeker niet als het klootzakken zijn.’
Hoopvolle ontwikkelingen: Technologie en samenwerkingen
Toch zijn er ook positieve ontwikkelingen. Dankzij het internet neemt de slagkracht van (burger)journalisten toe. De nieuwe cijfers van UNESCO laten een sterke piek zien in het aantal gedode bloggers en burgerjournalisten, maar dat lijkt mij eerder een bevestiging van hun kracht, dan een teken van hun ondergang.
Ook zorgen moderne technologieën ervoor dat meer verhalen naar buiten komen. De jonge onderzoeksjournalist Idris Akinbajo (35) uit Nigeria weet dat als geen ander. Hij werkt voor Premium Times Nigeria, een journalistiek onderzoeksbureau dat geregeld samenwerkt met buitenlandse journalisten.
‘De afgelopen jaren lukt het ons steeds beter om informatie boven water te krijgen en neemt onze slagkracht toe,’ zegt hij over de telefoon. ‘Daardoor beseffen mensen steeds beter waar we mee bezig zijn en dat wat wij doen goed is voor de ontwikkeling van het land.’
Waarom zou je nog een vliegticket kopen als je ook samen kan werken met een betrouwbare en bevlogen Nigeriaanse journalist?
Nigeria was tot 2007 een militaire dictatuur, maar maakt sindsdien een ontwikkeling door waardoor het makkelijker werken is voor journalisten, zegt hij. En hoewel het land nog steeds gevaarlijk is voor journalisten, ziet hij de toekomst hoopvol tegemoet.
Dat komt voornamelijk door de kansen die samenwerking met buitenlandse journalisten bieden, zegt hij. Dankzij het internet gaat het leggen van contacten steeds makkelijker, en daar maakt hij gretig gebruik van. Zo schreef hij vorig jaar met de Nederlandse journaliste Sanne Terlingen over betrokkenheid van Shell bij witwaspraktijken in Nigeria en is hij op dit moment met een groep Europese journalisten bezig aan een verhaal over het dumpen van elektronisch afval in zijn land.
Akinbajo: ‘Ik ken de mensen hier, weet hoe je informatie verkrijgt over lastige onderwerpen en wat er speelt. Buitenlandse journalisten hoeven dat niet meer allemaal zelf uit te zoeken. Ze kunnen beter dingen uitzoeken die ik vanuit hier niet kan. Dat maakt ons beiden sterker en komt de verhalen die we maken ten goede.’
Hij lacht: ‘De Panama Papers was een goed voorbeeld. Daar werkten journalisten van over de hele wereld succesvol samen. Dat is de toekomst. Waarom zou je nog een vliegticket kopen als je ook samen kan werken met een betrouwbare en bevlogen Nigeriaanse journalist?’