We zijn allemaal naïef, laten we ophouden dit elkaar te verwijten
Naïef en optimistisch worden vaak in een adem genoemd. Als je eenmaal doorhebt hoe ellendig de wereld is, moet je je daar blijkbaar naar gedragen. Maar hoe langer je erover nadenkt, hoe vreemder het is dat optimisme en naïviteit zo inwisselbaar zijn geworden.
Net na de Amerikaanse verkiezingen zei ik tegen iemand dat ik zin had om mijn brandweerpak aan te trekken.
Hij vroeg wat ik bedoelde. Het was een metafoor, zei ik. Ik had de drang om ‘iets te doen.’ Een vinger in een dijk steken, een brand blussen. Ook die brand was een metafoor.
Aan het einde van het gesprek zei hij dat hij blij was dat hij weer eens een ‘naïef en optimistisch iemand’ had ontmoet.
Ik wist niet wat ik daarvan moest denken, want ik voelde me helemaal niet naïef en optimistisch. Ik weet dat die woorden vaker naast elkaar staan, soms zelfs als synoniemen van elkaar worden gebruikt, maar waarom eigenlijk? Volgens mij omdat we ervan uitgaan dat als je de wereld eenmaal doorziet, je er pessimistisch van wordt. Als je eenmaal doorhebt hoe kut de wereld is, moet je je daar blijkbaar naar gedragen.
Iemand anders zei laatst tegen mij: ‘Soms ben ik bang dat jouw generatie denkt dat alles toch nog goedkomt.’ We keken op dat moment uit op een balkon waar iemand een heel kleine moestuin aan het aanleggen was. Eigenlijk was het een plantenbak, maar toen we vroegen wat hij aan het doen was, zei hij dat hij bezig was aan zijn moestuin. Ik denk niet dat dat naïef en optimistisch was. Ik denk eerder dat het een soort goedgemutste wanhoop was.
Ik heb wel vaker gehoord dat mijn generatie naïef en optimistisch zou zijn. Ik denk het niet. Als je mij kunt betrappen op hoop of een moestuin in mijn zinnen dan kan ik je verzekeren dat die gemaakt is van wanhoop. Optimisme of hoop suggereert wellicht dat je de krant niet leest, maar in mijn geval is hopen het enige wat ik kan doen met de wanhoop waar ik na het lezen van de krant mee achtergelaten word.
En zoals ik het gelul vind dat er na Auschwitz geen gedichten meer geschreven mochten worden, dat zwijgen de enige legitieme reactie was op de toestand, vind ik het gelul dat pessimisme of wanhoop de enige legitieme reactie is op de toestand van de wereld. Ja, hoe langer je erover nadenkt, hoe vreemder het is dat optimisme en naïviteit zo inwisselbaar zijn geworden.
Als je probeert te begrijpen wat Amerika in Vietnam te zoeken had, kom je al snel bij de dominotheorie uit. Het was het idee dat heel Zuidoost-Azië - nee, de hele wereld! - communistisch zou worden als Vietnam niet binnengevallen zou worden.
Ik stel me voor dat Dwight Eisenhower echt een dominospel had uitgestald op een tafel in het Witte Huis voordat er vergaderd zou worden over de kwestie Vietnam. Dat de president de hele ochtend voorover gebogen had gezeten om de hele wereld in dominosteentjes uit te stallen.
De Amerikanen waren toen op het hoogtepunt van de angst dat het communisme een besmettelijke ziekte was en Eisenhower liet de regering zien wat er met de wereld zou gebeuren als Vietnam zou omvallen. Hij duwde het steentje om dat Vietnam moest voorstellen. Vervolgens vielen alle steentjes, zo had hij ze namelijk opgesteld en uiteindelijk viel ook het steentje dat Amerika moest voorstellen en iedereen aan die tafel was zo geschrokken van het feit dat het lichtgele steentje waarop een de U stond van United (States) dat ze begonnen aan een oorlog die twintig jaar zou duren.
In heel veel opzichten is de Vietnamoorlog verschrikkelijk naïef geweest, en over die naïviteit is niemand heel opgetogen
In heel veel opzichten is de Vietnamoorlog verschrikkelijk naïef geweest, en over die naïviteit is geloof ik niemand heel opgetogen. Toch is die oorlog niet als naïef de boeken ingegaan. Wel als een fout, maar niet als naïef. Waarom is naïviteit zo makkelijk aan het goede toe te schrijven, of het onschuldige, maar niet aan bijvoorbeeld oorlogen?
Toen ik op Google naar meer voorbeelden van naïeve oorlogen zocht, kwam op een site terecht waar iemand fulmineerde tegen de arrogantie en naïviteit van de westerse oorlogvoering. Dat je niet moet denken dat je zomaar een samenleving een democratie in kunt bombarderen. ‘Misschien zijn die landen nog wel eeuwen van een democratie verwijderd.’
Ik geloof niet dat hij doorhad dat de taal waarin hij zijn strijd tegen oorlog voerde, hoe hij sprak over ‘culturen die nog eeuwen verwijderd zijn van onze beschaving,’ dezelfde taal is die oorlogen rechtvaardigt.
Is dat naïef? Ik weet het niet. Ik denk niet dat hij zichzelf naïef vindt. Wat trouwens een heel vreemd neveneffect is van het woord. Zodra je anderen naïef noemt, ben je het per definitie niet zelf. Ik kan me voorstellen dat alle mensen die zeiden dat het wel meeviel met de besmettelijkheid van het communisme naïef werden genoemd en zo van de dominotafel werden gestuurd.
Het is een diskwalificatiemiddel dat heel effectief is.
Ik twijfel zelden aan de autoriteit van de scheidsrechter die mij van tafel stuurt door te zeggen dat ik naïef ben.
Iemand vertelde mij laatst dat zij een oom heeft die rijk is geworden met het vervoer van wapens. Als zij hem daarnaar vraagt zegt hij meestal dat de wereld ‘nu eenmaal corrupt is.’
‘En als je niet corrupt ben, ben je naïef.’ Ze vroeg hem tot welke categorie zij zelf dan behoorde volgens hem, waarop hij zei dat als ze een mening had over zijn werk, ze waarschijnlijk naïef was.
Los van het feit dat ik me schaamde ten aanzien van het hele universum voor die opmerking, werd ik ineens bang dat als mensen mogen kiezen tussen corrupt en naïef, ze dan liever corrupt zijn.
Christoffel Columbus schrijft in zijn scheepsdagboek uitgebreid over de ‘gedweeë en goedgelovige bevolking.’ Ik denk dat Columbus op dezelfde manier naar de inheemse Amerikanen keek als de corrupte oom naar zijn naïeve nichtje. De inheemse Amerikanen begrepen niet wat bezit was en werden door Columbus uitgelachen en naïef genoemd.
In 1854 werd in een Amerikaanse krant een speech gepubliceerd die Chief Seattle had gehouden toen hij één van de laatste stukken land overdroeg aan ‘de blanke man’ en die beroemd geworden speech eindigde als volgt:
‘Het maakt niet uit waar wij de rest van onze levensdagen slijten. Lang kan het niet meer duren. Maar waarom zou ik rouwen om het ontijdige lot van mijn volk? Stam volgt op stam en natie volgt op natie, als golven van de zee. Het is de natuurlijke orde en verdriet is zinloos. Uw neergang ligt misschien in de verre toekomst maar zal zeker komen. Want zelfs de blanke man, wiens God met hem wandelde en sprak als met een vriend, is niet gevrijwaard van dit gemeenschappelijk lot. Wellicht zijn we dan uiteindelijk toch broeders. We zullen zien.’
Onlangs zat ik in Mexico naast een IT’er uit België de hele dag op een bus te wachten. Ik vermoed dat hij zichzelf niet naïef zou noemen, dat hij de wereld heus wel door had, omdat hij van alles kon doen met internet. Hij wist bijvoorbeeld een netwerk te hacken met zijn Belgische telefoon, om vervolgens via Google Translate een zinnetje te vertalen dat hij op het Instagramaccount postte van de Mexicanen met wie we net op de foto waren gegaan.
En toen ik vroeg of ik de foto mocht zien, ik stond er immers ook op, zag ik het zinnetje dat hij eronder had gezet. Er stond: Fue muy rico de satisfacerte y tus amigos. Wat min of meer betekent dat hij het erg leuk had gevonden om de jongen en zijn vrienden te bevredigen.
Aan het einde van de dag, spelend op zijn telefoon, zei hij verzuchtend dat we in de toekomst steeds minder gingen hebben. Hij doelde op het feit dat je tegenwoordig bijna alle software moet leasen, maar hij zei het op een toon alsof dat het einde van onze beschaving was.
Ik wou toen dat Chief Seattle bij ons op dat bankje zat. Als Chief Seattle nog zou leven, zou hij zien dat Mexico kapotgaat aan het hebben, dat er door alle drugskartels jaarlijks duizenden hoofden worden afgehakt om macht, geld en territorium te hebben. Hij zou denken aan zijn voorouders die werden uitgelachen, omdat ze nooit hadden stilgestaan bij de gedachte dat er iets te hebben valt. Hij wist allang dat het zo zou aflopen.
De jongen die mij naïef en optimistisch noemde was even oud als ik. Misschien zelfs jonger. Na het gesprek vroeg ik me af: wat is er gebeurd, wat heeft hij doorzien, welk licht is er tot hem gekomen, waardoor hij de wereld in haar volle glorie heeft gezien en hij de legitimiteit kreeg om te zeggen dat sommige dingen naïef zijn.
Want bij mijn weten is het woord alleen maar een alibi. Dat is de enige inhoud die het heeft.
Voor de oom is het een alibi om zijn eigen corruptie op de wereld af te schuiven.
Het is een middel dat alle tegenstanders uitschakelt om een oorlog te beginnen.
Het is iets dat je verbeelding gijzelt, iets waardoor je geneigd bent al je zintuigen te wantrouwen.
Iemand heeft wel eens tegen mij gezegd dat het naïef is te denken dat je met woorden mensen kunt overtuigen. Dat je de wereld zou kunnen veranderen met woorden. Die uitspraak suggereert dat er een wereld was voordat er woorden waren. Ik denk dat er veel dingen waren zonder woorden, maar doorgaans niet de dingen waar oorlog om wordt gevoerd.
Ik wist niet wat ik van die uitspraak moest denken, want ik ben altijd te overtuigen met woorden en ik ben toch ook ‘mensen.’
Bovendien had ik destijds net begrepen – via een vak dat ‘overzicht van de late middeleeuwen’ heette – dat de paus die mensen opstookte om op een kruistocht te gaan, paus Urbanus II, dat gedaan had met een adembenemende speech, waarbij hij de mensen een kerk voorstelde in Jeruzalem waarin God zelf gegijzeld was door de Palestijnen. God lag in een hoekje te kniezen in een kerk en wij moesten hem gaan bevrijden.
Het waren woorden die een beeld vormden waardoor iedereen z’n leven op het spel zette.
Het was een dominospel dat werd vergeleken met de wereld. Het was dat beeld dat een oorlog ontketende.
We zijn het allemaal, naïef, tot en met onze dood
Ik ben geen pleidooi aan het houden voor of tegen naïviteit. Het gaat erom dat we het allemaal zijn, naïef, tot en met onze dood. Wat betekent dat iemand naïef noemen altijd een zeer onrechtmatige greep naar de macht is.
Rutger Kopland – psychiater en dichter - heeft ooit een gedicht gemaakt gebaseerd op de speech van Chief Seattle. ‘Het opperhoofd spreekt.’ Kopland was hoogleraar in de psychiatrie, gespecialiseerd in depressie en daarom hoofd van de gesloten afdeling psychiatrie van het academisch ziekenhuis in Groningen. Zeven jaar voor zijn dood kreeg hij een zwaar auto-ongeluk. Hij raakte in een coma en toen hij daaruit ontwaakte, moest hij alles wat hij tot dan toe in zijn leven had geleerd, opnieuw leren. Thuis was hij onhandelbaar, waardoor hij op de gesloten afdeling belandde waar hij zelf ooit het hoofd van was.
In de documentaire De taal van het verlangen vertelt hij dat hij werd tegengehouden op het moment dat hij naar buiten wilde. Het drong daar en dan pas tot hem door wat dat betekende. Niet naar buiten kunnen maakte hem zo woedend dat hij op die gesloten afdeling regelmatig dacht: ‘Wat is mij godverdomme overkomen.’
Ik stel me voor dat Kopland toen hij opgesloten zat, alle gezichten van al zijn patiënten ineens voor zich zag en het gevoel had dat hij ze nu pas ontmoette. Dat hij in zijn eentje, in een oneindig zwart gat van wanhoop, begreep wat het betekende om daar te liggen.
Dit verhaal achtervolgt mij, omdat ik soms bang ben dat we alle dingen die iemand maken tot wie hij is moeten meemaken voordat we elkaar kunnen ontmoeten. Echt ontmoeten. En de (schok over de) verkiezingsuitslag lijkt mij onder andere een gevolg van een schrijnend gebrek aan ontmoeting.
Ik dacht namelijk even dat als we elkaar zouden vinden en naar elkaar luisteren dat alles dan in ieder geval een beetje beter zou zijn.
We moeten elkaars familie worden, dacht ik, omdat je soms zin hebt je familie keihard tegen een muur te duwen, maar je wel samen de voorraadkast gaan uitmesten. Maar denkend aan Kopland geloof ik niet dat dat genoeg is. We moeten elkaar worden. Als we tenminste willen dat onze eenzaamheid de planeet niet vernietigt. En alhoewel ik daar allejezusweinig zin in heb, om ‘elkaar te worden’ bedoel ik, en weinig hoop koester over de bereidwilligheid van alle partijen om daaraan mee te werken, denk ik dat je er toch maar beter aan kunt beginnen. Maar dit zei ik niet tegen de jongen op het feestje, en daar heb ik nu spijt van. Het was naïef van mij om te denken dat hij me zou hebben uitgelachen.