Altijd onverwachts, die flitsen uit het verleden. Neem nu dit stuk zeep.

Ik moet opeens aan Maurits Bisschop denken, mijn grootvader. Zijn badkamer was een plek waar ik zelden kwam, maar op zaterdagavonden rook je de zeep tot in zijn keuken. Hij waste zich altijd met Sunlight, het oude industriële merk dat op een of andere manier het optimisme van de naoorlogse verzorgingsstaat wist te belichamen. Het waren soortgelijke witte blokjes die ook her en der in de stallen lagen, in vuile houdertjes.

Toen ik als kleine jongen naast hem op het erf liep, rook ik het af en toe — een zweem van zuiverheid op zijn eeltige handen. We liepen door de stallen waar de koeien stonden, een stuk of tien. De rest van de boerderij omvatte niet veel meer dan een hooischuur, een mestvaalt, enkele zeugen en scharrelkippen en, in het lange gras van de boomgaard, het wrak van een auto. In een aparte stal stond het belangrijkste dier: het paard.

Maurits stierf in 2011, enkele weken nadat hij negenentachtig was geworden. Als ik aan hem terugdenk, zie ik in mijn gedachten telkens dat lome werkpaard opdoemen. Het was een merrie die hij ergens in de late jaren vijftig had gekocht, een schonkige roodschimmel met blonde manen, een gecoupeerde staart en plompe hoeven.

In 1972, het jaar dat ik werd geboren, was het al vrij oud, maar mijn hele jeugd bleef het een onlosmakelijk deel van de hoeve. Telkens als ik er op bezoek kwam, zag ik het — het zwoegde op het land, sliep in de stal of stond als een dampend silhouet in de ochtendlijke wei.

Hij had haar merkwaardig genoeg de naam Rabbi gegeven, alsof hij de katholieke goegemeente van het dorp een beetje wilde jennen. Maurits was gebonden en verknocht aan Rabbi. Hij had geen tractor, zoals de naburige boer, zelfs geen auto. En hij wilde niet, zoals nonkel Monten nog lang had gedaan, terugvallen op een os. Hij had zijn trots.

Wanneer ik aan Rabbi denk, overvalt mij een merkwaardige besef: ik heb in mijn leven een eindtijd meegemaakt. Ik ben opgegroeid in een periode – de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw – waarin enkele plattelandsgewoonten die de negentiende eeuw verrassend lang hadden overleefd stilaan ophielden te bestaan. Ze losten op in de toenemende welvaart van die jaren, net zoals de slijkerige akkers en het alomtegenwoordige onkruid.

Ik weet nog dat Maurits die Amerikaanse toerist eerst nog wel grappig vond, die man die ergens in de vroege jaren tachtig toevallig voorbijreed en zijn huurauto in de brandnetels parkeerde om een foto te nemen van een boer die het land ploegde met een paard dat uit een reclame voor Palm-bier leek te komen. Maar uiteindelijk besefte ook de boer zelf hoe absurd het was om door te modderen. Rabbi was folklore, en Maurits erbij. Het paard leefde tot 1987.

Nostalgisch door een stuk zeep? Ik sta in mijn huis in Brussel, ver van dat platteland. Terwijl ik mijn handen was, denk ik: ik heb ongetwijfeld nog ergens oude foto’s liggen, vierkante kiekjes met gekartelde randjes. Waarom treft dat paard mij zo?

Ik heb de laatste tijd gemerkt dat een zekere zoeklust mij overvalt als ik door mijn geboortestreek rijd. Tegen beter weten in hoop ik achter het decor van winkelketens, parkeerterreinen en protserige villa’s een glimp schoonheid met knotwilgen op te vangen.

Toen ik een kind was, waren schaalvergroting en commercialisering natuurlijk ook al bezig, maar als ik nu in West-Vlaanderen een ploegende boer met paard tegenkom is de kans groot dat ik mijn auto in de aangeharkte berm parkeer en mijn smartphone tevoorschijn haal. Kijk eens hier, Instagram: Don Quichot en Rocinante in een land vol neoliberale hallucinaties.

Misschien zou ik dat doen.

Als ik nu een ploegende boer met paard tegenkom, is de kans groot dat ik mijn auto in de aangeharkte berm parkeer en mijn smartphone tevoorschijn haal

Of misschien zou ik een tijdje voor mij uit staren met de handen op het stuur en ten slotte de auto weer starten. Je kunt je makkelijk verkijken op zulke tafereeltjes. Op het schilderij van Jean-François Millet (1857) bijvoorbeeld, waarvan een reproductie in de vorm van een borduurwerkje in de woonkamer van mijn grootvader hing, zag ik als kind ook eerst alleen maar het mooie licht, het rustieke landschap en de zachte kleuren, en niet het sociale drama van verpauperde vrouwen die kromgebogen op het veld de restjes graan

Mijn grootvader wees soms naar stille huizen in de buurt waarin geschiedenissen van problematische zwangerschappen en zelfmoord schuilgingen, onvoltooide verledens waar ook mijn grootmoeder van wist, maar waar ze beiden vooral over zwegen.

Of neem het gezinsleven in de jaren vijftig, dat nog gewoontes kende die ingegeven waren door materiële schaarste: spekvet diende als boter, boterhammen vouwde je dubbel om de zoetekoek en gebakken bloedworst was een zeldzaam feestmaal. Mijn grootouders moesten met de opbrengst van de boerderij zeven kinderen grootbrengen. Ze konden het alleen maar bolwerken dankzij kinderbijslag en sociale zekerheid.

Als kind raakte ik zelf nog de sporen van dat lastiger leven aan: het bloed in de aarde na de slacht, de geschraapte huid van het dode varken, het natte touw dat tijdens de geboorte om de stokkerige poten van het kalf was gebonden.

Het was in die jeugdjaren van mij – toen het sociaaleconomische vangnet zijn werk deed en het onderwijs democratiseerde – al een stuk makkelijker geworden voor mijn grootouders. Maar dat spitten en kloven van magere gronden en dat werken met de hooivork in de verzengende hitte was nog altijd verre van efficiënt.

De landbouwbedrijven rendabel maken en Europese steun vrijmaken voor achtergestelde regio’s, daar had Maurits ook oren naar. Het liefst moderniseerde hij zo snel mogelijk. Met de hand blijven melken was voorbijgestreefd. Met wat moeite spaarde hij een melkmachine en koeltank bij elkaar. En hij ging uiteindelijk met pensioen in de jaren van productieoverschotten en melkquota.

Maar Rabbi bleef. Ik zit naar de foto’s te kijken. Merkwaardig: die van Maurits en Rabbi — veel zijn het er niet, merk ik nu — stralen rust en volledigheid uit. De band tussen mens en werkdier, dat simpele partnerschap, in de lage landen zie je daar nog zelden hedendaagse varianten van. Je moet al naar Guatemala of Kirgizië, waar het werkdier de arme maatschappij schraagt.

Maurits ging opvallend ernstig met zijn paard om. Hij was een goedlachse man, was speels meedogenloos voor blinde muizenjongen in het koren. Maar als ik terugdenk aan de manier waarop hij het paard naar de akker leidde en ermee werkte, dan denk ik alleen maar aan woorden als waardigheid en respect. Hij deed het in elk geval niet speciaal voor het esthetisch genot. Zakelijk en vaderlijk wist hij zijn paard naar het veld te brengen.

Waarschijnlijk kun je veel leren over een tijdperk als je kijkt naar de manieren waarop mensen zich verhielden tot dieren. In de middeleeuwen werden dieren soms zoveel eigen persoonlijkheid toegemeten dat ze konden worden beschuldigd van criminele feiten en op processen door volksjury’s worden

Belachelijk? Nogal, maar niet noodzakelijk minder absurd dan de manieren waarop wij vandaag met dieren omgaan.

Wat valt er dan te leren over die naoorlogse decennia, het tijdperk waarin het platteland totaal van uitzicht veranderde? Wat valt er te leren over de veranderende houding van dat platteland ten opzichte van dieren?

De onsentimentele verstrengeling van Maurits en zijn paard stond in een lange geschiedenis van werkrelaties tussen mens en dier

Ik heb als kind nog een paar spectaculaire sprongen voorwaarts met eigen ogen kunnen zien gebeuren, een landelijke versie van het Wirtschaftswunder: de scheefhangende schrikdraad werd rechtgetrokken en de varkensboer reed plots rond in een Mercedes. Maar misschien heb ik in die tijden ook een glimp opgevangen van een fenomeen dat na het einde van die mirakeljaren niet meer zou terugkomen: het dier als medebewoner, een burger van het erf.

De onsentimentele verstrengeling van Maurits en zijn paard stond in een lange geschiedenis van werkrelaties tussen mens en dier. Zonder zorg voor elkaar was er geen overleven. Het dier hielp de mens en omgekeerd. Lijfelijk en woordeloos. In het geval van Maurits ben ik er zeker van dat die relatie hem ook veel leerde over hoe je je eigen standvastigheid bewaarde in de wereld.

Natuurlijk wil ik hier niet beweren dat er vandaag geen dieren meer in ons leven aanwezig zijn. Ik zie elke dag paarden en schapen in weilanden langs de weg staan. Katten slapen op kussens in woonkamers en honden lopen aan de leiband van hun baasjes door het park. We omringen ons met teder dierlijk gezelschap. Maar die momenten van directe afhankelijkheid, wanneer de levens van dier en mens onlosmakelijk met elkaar versmolten raken, wanneer het niet meer duidelijk is wie de geleidehonden zijn en wie de blinden, die kennen we niet goed meer.

En natuurlijk wil ik daarmee niet suggereren dat mens en dier vandaag minder afhankelijk zijn van elkaar. Ze zijn het juist in hoge mate. Om een voorbeeld te noemen: bijen overleven niet zonder imkers en de wereld overleeft het niet zonder bijen. Maar onze kennis is theoretisch, niet gesteund op het aanraken van een vacht, van jouw koude hand op het warme lijf van een beest dat je helpt.

Ik herinner me ook latere bezoeken aan Maurits, toen hij geen dieren meer had. Je kon alleen de schapen zien in een aanpalende weide, schapen waar nu iemand anders voor zorgde. De bijen die je in zijn tuin kon horen zoemen waren niet van hem. Hij kweekte niets meer.

Ook op zomerdagen zat hij naar de televisie te kijken in zijn woonkamer, de rolluiken half dichtgetrokken. Hij keek in die laatste jaren van zijn leven naar eender wat werd uitgezonden, ook overdag. Toen ik eens langskwam op een van die middagen was dat de film van David Lean uit 1965. Siberische sneeuwlandschappen vulden zijn zomerse woonkamer. Rabbi was toen al anderhalf decennium weg.

Misschien had ik hem moeten vragen te vertellen wat hij van het jarenlange werken met zijn paard had geleerd, maar toen was het waarschijnlijk ook al te laat geweest. Hij toonde de dingen altijd liever dan dat hij ze uitlegde, en op dat moment kon hij niets meer tonen.

Nu ik hier met de geur van zijn zeep op mijn handen zit, vraag ik me af of Maurits mij misschien ooit ongemerkt enige kennis over het paard, of over zijn andere dieren, heeft doorgegeven, toen alles er nog was, toen ik nog op het erf rondliep. Er is me in elk geval niets bijgebleven.

Terwijl ik in mijn kindertijd toch veel andere plattelandswijsheid oppikte. Ik weet bijvoorbeeld nog dat hij mij toonde wat ‘soldatenvuur’ was. Als je in de winter op het veld stond en het ijzig koud had van het knollenplukken, dan moest je je armen ongenadig hard om je eigen romp slaan, steeds weer, net zolang tot je het warm kreeg.

Die zomerdag dat ik hem bezocht, vele jaren later, was er niets meer te vertellen. Maurits zat aan zijn flatscreen gekluisterd om het einde van Dokter Zjivago niet te missen. Achteraf liepen we over de roerloze hofstee en door de schuur die er vergeten bij lag. Geen Sunlight in de stallen meer toen.

Mijn band met dieren: eerder literair van aard, en vast ook sentimenteel. Als ik naar ze kijk dan is het toch een beetje zoals een koe naar een trein. Vreemd om dat vast te stellen. Ik hoef niet eens ver terug te gaan in mijn familiegeschiedenis om te merken hoezeer mijn afkomst op kleinschalige landbouw steunt, en dus op direct contact met dieren.

Toen mijn ouders volwassen waren hadden ze afscheid van die economische activiteit genomen, al hadden ze het als kind nog goed gekend. Ik was altijd al een bezoeker in die wereld. En later bleef ik een bezoeker, ook toen die wereld geen dieren meer kende.

Ik heb het gevoel praktische kennis te zijn kwijtgeraakt. Het ontbreekt mij aan die wederzijdse afhankelijkheid en ik kan daar vandaag nog steeds niet veel tegenover stellen. Zelf heb ik geen huisdier en ben ik allergisch voor katten, al vind ik de huisdieren van vrienden wel vaak ontroerend.

Is het erg dat ik die band met dieren niet meer heb? Moet ik mij bekeren tot de natuur?

En ik probeer het wel. Op een zomernacht in de stad stond ik ooit al eens vrij lang oog in oog met een vos. Ik bewonder regelmatig de Brabantse trekpaarden die in een wei aan de rand van de stad voor volkskundige doeleinden worden gekweekt. En toen ik in Sarajevo eens door een paar straathonden werd belaagd, deed ik mijn best om wat iemand mij had aangeraden in dat soort situaties te doen, namelijk denken: ik ben ook een hond.

Maar dat is toch nog allemaal anders dan mijn grootvader en Rabbi: man en paard.

Is het erg dat ik die band met dieren niet meer heb? Moet ik mij bekeren tot de natuur? Ik zou niet weten hoe. Ik merk alleen dat ik voor het werk dat ik doe - ik ben schrijver en onderzoeker - niet kan terugvallen op dieren en dat ik daarmee een vorm van afhankelijkheid mis die mijn grootvader nog had.

Mijn werkpaarden zijn geen ademende wezens, het zijn digitale machines. Ik mag ertegen praten, en ik word er weleens kwaad op, maar aaien wordt al moeilijker. En ze gaan niet dood, alleen kapot, en op een bepaalde manier voelt dat toch eenzamer aan.

‘Het verleden is een vreemd land: ze doen er dingen anders.’ Aan die beroemde zin van moet ik denken als ik het familiealbum doorblader. In het geval van Maurits waren zowel paard als flatscreen, zowel houten eg als Dokter Zjivago, deel van datzelfde leven op diezelfde plek.

Toch zal ook hij in die laatste jaren wel vervreemding hebben ervaren, het gevoel dat hij een migrant was en het oude land onbereikbaar. Misschien is iemands voorbije wereld nooit makkelijk te begrijpen, zelfs al kom je er zelf uit voort.

Hij had vijfentwintig jaar om te wennen aan het idee niet meer afhankelijk te hoeven zijn

Helaas heb ik hem nooit gevraagd hoe hij op het verleden terugkeek. Hoe hij zich bijvoorbeeld voelde bij het afscheid van zijn leven als boer, eind jaren tachtig. Nochtans was het een ingrijpend, zelfs historisch moment: hij stopte met zijn boerderij in de periode dat zowat de hele kleinschalige landbouw in België ophield te bestaan.

Hij heeft daar zelf nooit veel over verteld. Net als iedereen toen zocht hij een begaanbaar pad in de verwarring van grote veranderingen. Zoals ik nu zo’n pad zoek in deze tijd.

Illustraties: Pieter Van Eenoge

Ergens in 1987 ging hij voor de laatste keer met Rabbi werken. Ze was erg oud en had veel aan kracht ingeboet. Je zag het aan de tanden en het grijs rond de zwarte lippen. De hoeve had zijn functie vervuld. Er waren twee generaties grootgebracht en het was tijd om de staldeuren te sluiten.

Er is mij verteld dat hij nog een laatste keer met haar uitreed en dat hij haar nadien rustig de vrachtwagen heeft laten binnenstappen toen ze haar voor het slachthuis kwamen halen. Maurits zat aan de oever van de geschiedenis. Het leek alsof hij al oefende voor zijn eigen afscheid, dat gelukkig nog een goeie vijfentwintig jaar op zich liet wachten, een tijdsspanne die, als ik er zo nu over nadenk, ongeveer de levensduur van een trekpaard omvat. Vijfentwintig jaar om te wennen aan het idee niet meer afhankelijk te hoeven zijn.

Uiteindelijk houdt ook dat eenmaal op. Dan moet je het dier laten gaan. Dat kon hij.

Eerdere afhankelijkheidsverklaringen:

Een pleidooi voor kwetsbaarheid We nemen constant beslissingen met en over anderen, zonder zeker te weten hoe die zich gaan gedragen. We vertrouwen elkaar maar, of doen alsof we elkaar vertrouwen. En dat gaat verrassend vaak goed. Toch kiezen overheid en bedrijfsleven telkens voor meer controle. Lees het verhaal van Olav Velthuis hier terug Ja, de hele wereld hangt met elkaar samen. Maar ben je je wel bewust van je plaats in die wereld? Als je er lang genoeg over mijmert, kun je overal wel een mooi verhaaltje van maken. Dat lijkt te gebeuren met de essays over afhankelijkheid op De Correspondent. Afhankelijkheid wordt geprezen, terwijl het verschrikkelijk is om het te zijn. Dan ben je namelijk machteloos. Lees het verhaal van Roos van Rijswijk hier terug Leve onze afhankelijkheid Afhankelijkheid wordt vaak gezien als iets zwaks en onaantrekkelijks. We gaan ervoor naar de psycholoog of de verslavingskliniek. Vandaag op Independence Day: tijd om de andere kant van afhankelijkheid eens te belichten. Lees het verhaal van Rebekka de Wit hier terug