Deze patentjurist laat zien dat zelfs de medicijnindustrie te veranderen is
Weinig industrieën hebben zo’n slechte naam als de medicijnindustrie. Het beeld is: die bedrijven zijn oerconservatief en alleen op geld belust. Er is hoop. Ze is patentjurist en heet Ellen ’t Hoen.
De mensheid betaalt de farmaceutische industrie jaarlijks ten minste acht keer het bedrag dat nodig is om de helft van de wereldbevolking van de essentieelste geneesmiddelen te voorzien. Tegelijkertijd bestaat er ‘enorme ongelijkheid’ in toegankelijkheid, concludeert vaktijdschrift The Lancet recent.
In diezelfde uitgave uiten gastauteurs minister Edith Schippers (Volksgezondheid, VVD) en collega Lilianne Ploumen (Ontwikkelingssamenwerking, PvdA) dan ook scherpe kritiek. Zij wijten de ontoegankelijkheid aan het patentmodel van de industrie.
‘Het systeem is stuk,’ schrijven ze. En zolang we niet serieus overwegen de internationale patentwetgeving aan te passen, ‘kunnen bedrijven vragen wat zij willen.’
Als iemand weet hoe cruciaal het is de wetgeving rondom patenten te veranderen, dan is het Ellen ’t Hoen. In tegenstelling tot wat veel van haar goedbetaalde vakgenoten bij bedrijven vinden, roept de 56-jarige jurist al decennia op tot het doorbreken van de monopolies van geneesmiddelenbedrijven.
En hoewel ze structureel vanuit een underdogpositie werkt, heeft ze steeds indrukwekkende resultaten behaald tijdens haar lobbywerk. Krijgt ze opnieuw gedaan wat niemand voor mogelijk houdt?
Het onmogelijke 1: Hoe krijg je zestien fabrikanten tegelijk voor de rechter?
Eenentwintig is ze, als ze hoort dat haar moeder een hormoon kreeg dat het risico op een miskraam moest verkleinen. Zesentwintig als ze aan een voorstadium van baarmoederhalskanker wordt behandeld. ’t Hoen is een zogenoemde DES-dochter. Haar moeder kreeg tijdens de zwangerschap het stofje ‘di-ethylstilbestrol’ om de kans op een gezonde baby zo groot mogelijk te maken. Maar het middel bleek geen miskramen te voorkomen, en erger nog: het bleek schadelijk voor moeder en kind.
’t Hoen krijgt in haar twintiger jaren een ‘crashcourse geneesmiddelen,’ vertelt ze. Bijwerkingen die niet zijn gecommuniceerd, effectiviteit die wordt overschat of zelfs verzonnen, zo goed als afwezig toezicht en een medische gemeenschap die zijn kop in het zand steekt als een dwaling aan het licht komt, de DES-affaire had het allemaal.
Met lotgenoot Anita Direcks begint ze een actiegroep die alle DES-dochters helpt de zestien Nederlandse leveranciers tegelijk aan te klagen, afgekeken van de Amerikaanse rechtsgang. ‘Ik ben voor gek versleten. Dit kon helemaal niet in Nederland, zei iedereen.’ Want bij DES was, ironisch genoeg, de afwezigheid van eigendomsrechten het grootste probleem. Het hormoon werd met overheidsgeld ontwikkeld en nooit gepatenteerd, met als gevolg dat er in Nederland maar liefst zestien verschillende leveranciers op de markt waren. ‘Niemand van de getroffen vrouwen kon natuurlijk nog bewijzen van welke fabrikant ze DES hadden gekregen,’ herinnert ’t Hoen.
Ik ben voor gek versleten. Dit kon helemaal niet in Nederland, zei iedereen
De zaak strandde dan ook bij het hof. Maar de Hoge Raad stelde de vrouwen en hun advocaten in een baanbrekende uitspraak in het gelijk. Gezamenlijk hadden de bedrijven onverantwoordelijk opgetreden. Dat zwengelde de onderhandelingen tot een schadefonds aan - met uitkeringen van honderden tot duizenden euro’s per geval. ‘Niet in verhouding tot de geleden schade,’ vindt ’t Hoen, die haar moeder op 64-jarige leeftijd verloor aan borstkanker en zelf vroegtijdig werd behandeld aan de eerste tekenen van baarmoederhalskanker.
Maar de morele overwinning was er; je kunt wel degelijk iets doen tegen deze machtige bedrijfstak. Dat werd een carrière.
Het onmogelijke 2: Hoe krijg je arme landen bevoorraad met levensreddende pillen?
Alles wat ’t Hoen door de DES-affaire opstak over de farmaceutische industrie, bleek ‘schering en inslag te zijn,’ toen ze voor organisaties als Health Action International en Artsen Zonder Grenzen ging werken. ‘Zo kwam ik erachter dat DES tot ver in de jaren tachtig in Kenia is gebruikt,’ herinnert ze.
Aan het eind van de jaren negentig zag ze van dichtbij hoe een van de zwartste bladzijden in de geschiedenis van de farma ontvouwde: de hiv/aids-crisis in Afrika. In een notendop: de geneesmiddelen tegen hiv/aids kostten in het Westen meer dan 10.000 dollar per patiënt per jaar. En waren in vrijwel het gehele Afrikaanse continent schier onbetaalbaar.
Zuid-Afrika, een ‘aids-warzone,’ had in 1997 ongeveer 45 miljoen inwoners, van wie meer dan 5 miljoen mensen met een hiv-infectie, en dagelijks zo’n 1.000 sterfgevallen door aids. Maar geen geneesmiddelen.
Dieptepunt was een rechtszaak die 39 farmaceutische multinationals in 1998 aanspannen tegen de regering van Nelson Mandela, om te voorkomen dat er een wet kwam die de invoer van generieke hiv-medicijnen moet vereenvoudigen. De bedrijven lieten de sleurende zaak drie jaar later in 2001, na enorme publicitaire druk, varen. ‘Je moet je eens voorstellen dat je op een gerechtelijk document leest: 39 drug companies versus Nelson Mandela,’ herinnert ’t Hoen. ‘Het was het stomste wat ze konden doen.’
’t Hoen voerde toen al campagnes met Artsen Zonder Grenzen omdat een handelsverdrag ter bescherming van intellectueel eigendom, het zogenoemde TRIPS-verdrag, veel te verstrekkend was voor de geneesmiddelenbeschikbaarheid in arme landen. Het effect van die campagnes kwam door de Zuid-Afrikaanse rechtszaak in een stroomversnelling. ‘Steeds meer mensen dachten: dit nooit meer.’
Datzelfde jaar werd dan ook de Verklaring van Doha gesloten, een aanvullend hoofdstuk op TRIPS. Daarmee hoeven de 35 armste landen tot en met 2033 patenten op geneesmiddelen niet te erkennen. En kunnen alle WTO-landen makkelijker fabrikanten dwingen hun patenten te delen, zodat er goedkopere middelen op de markt kunnen komen van andere fabrikanten.
Uiteindelijk kwamen er op grote schaal goedkope Indiase hiv-medicijnen op de Afrikaanse markten.
Het onmogelijke 3: Hoe zorg je ervoor dat farmaceutische bedrijven hun patenten delen?
Dat die goedkope Indiase middelen in Zuid-Afrika verkocht mochten worden, was mede te danken aan de intense lobby van de Amerikaanse activist James Love.
Na de aidscrisis was voor de bevriende Love en ’t Hoen de vraag: hoe voorkom je toekomstige loopgravengevechten tussen de industrie en een individueel land als er een geschil is over de prijs, terwijl intussen patiënten doodgaan?
De twee stelden een ‘patentpool’ voor. Wat je doet is: je vraagt farmaceutische bedrijven hun intellectueel eigendom van geneesmiddelen beschikbaar te stellen. Daarna stel je modelcontracten op voor fabrikanten van generieke geneesmiddelen, die het merkmiddel voor een kleine royalty mogen namaken en verkopen. Alleen veel goedkoper dan het origineel, voor een aantal vooraf geselecteerde markten.
Dit is spannend, want de kans dat een farmaconcern zijn patenten vrijgeeft is ongeveer even groot als dat een grizzlymoeder haar welpen gemarineerd komt afleveren voor een buurtbraderie. En als bedrijven überhaupt aan tafel komen, dan moet je wel goede voorwaarden in de contracten krijgen. Anders wast de industrie wel zijn imago wit maar krijgen arme patiënten nog steeds geen geneesmiddelen. En dan kan de activist ook niet meer terugslaan met de roe van slechte publiciteit.
Een onmogelijke, zo niet onwenselijke klus, zo becommentarieerden collega-activisten het idee van ’t Hoen. ‘De industrie zou zo de mogelijkheid krijgen zich beter te profileren dan ze daadwerkelijk zijn,’ zegt ze. ‘Een echt activistendilemma: moet je zakendoen met de duivel?’
Ja, dat moet.
Een echt activistendilemma: moet je zakendoen met de duivel?
In 2010 richtte ’t Hoen met goedkeuring van de Verenigde Naties en met financiële hulp van UNITAID de ‘Medicines Patent Pool’ op. Een licentieorganisatie in Genève die intellectueel eigendom van medicijnen tegen hiv en sinds kort tuberculose en hepatitis C beheert.
Aanvankelijk leek de patentpool zo leeg te blijven als een buitenbad op kerstavond. Maar een toezegging van Barack Obama’s regering zou het tij uiteindelijk keren. ‘s Werelds grootste publieke geldschieter van geneesmiddelenonderzoek, het Amerikaanse National Institute of Health, kwam als eerste over de brug met een deel van de patenten op een middel tegen hiv. Een werelddeal, die gesloten werd op een bijzettafeltje in een kantine van de Wereldgezondheidsorganisatie.
En jawel, bedrijven – inmiddels ook niet meer blind voor hun beroerde imago – toonden daarna snel interesse, maar waren aanvankelijk niet bereid grote concessies te doen.
Zo wilde een aantal bedrijven vastleggen dat als zij hun geneesmiddel zouden vrijgeven aan concurrenten voor een aantal landen, die overheden verboden werd om inbreuk te maken op de patenten met dwanglicenties. Ofwel: als er een gezondheidscrisis zou uitbreken, zou de overheid erop moeten vertrouwen dat de bedrijven hun verantwoordelijkheid zouden nemen, iets wat na de hiv-crisis juist door de overheid kon worden afgedwongen. ‘Daar hebben we consequent nee tegen gezegd. Dat zou in strijd zijn met de Verklaring van Doha.’
Toch volgden ongebruikelijke partnerschappen met medicijnfabrikanten, onder goede voorwaarden. Gilead Sciences, het bedrijf dat vooral bekend is van de bizarre prijsstrategie van de geneesmiddelen tegen hepatitis C, kwam als eerste aan tafel om zijn intellectuele eigendomsrechten op zijn hiv-middelen beschikbaar te stellen. GlaxoSmithKline, jaren een van de meest notoire wetovertreders maar inmiddels al enkele jaren de aanjager van de Access to Medicine Index, volgde met de patenten van dochterbedrijf ViiV. En ook Bristol-Myers Squibb, een bedrijf dat westerse politici grijze haren bezorgt met zijn extreem dure immunotherapieën, licenseerde voor het eerst een deel van zijn geneesmiddelen.
Binnen een organisatie, zegt ’t Hoen, of het nou een ministerie of een farmaceutisch bedrijf is, zijn er altijd aanspreekbare mensen met hart voor de zaak. ‘Mensen die een juridische afdeling van een bedrijf met net zoveel medewerkers als de hele WHO, naar zich toe kunnen trekken.’
Maar voor de grootste arme landen als Brazilië, China, Rusland of Thailand komen er nooit licenties. Die markten zijn zo groot dat als maar een minderheid van de patiënten de dure merkmedicijnen krijgt, dat enorme omzet voor de oorspronkelijke fabrikant oplevert. Voor kanker, de meest lucratieve farmamarkt, zijn ook nog geen medicijnlicenties in beheer gegeven.
Is dit genoeg?
Voor het eerst in het interview wordt ’t Hoen een beetje wiebelig. Ja, er zijn mooie overwinningen geboekt de afgelopen jaren en de industrie lijkt in sommige gevallen bereid om te doen wat nodig is, ook als dat niet meteen veel geld oplevert. Maar hoe staat de wereld er als geheel voor?
Nieuwe handelsverdragen als TPP en TTIP lijken de eisen rond de bescherming van intellectueel eigendom namelijk aan te scherpen, in plaats van af te zwakken. Als er op dit moment iets concreets gedaan wordt aan de internationale patentregelgeving, dan is dat vooral ten bate van het bedrijfsleven, zegt ’t Hoen.
Het handelsverdrag TTIP mag dan mogelijk van de baan zijn, de Aziatische tweelingzus TPP heeft ‘een nieuwe norm’ gesteld voor de bescherming van intellectueel eigendom. Zo kunnen landen minder snel dwanglicenties afgeven, hebben bedrijven langer recht op exclusiviteit van onderzoeksdata en kan er bij een conflict geprocedeerd worden bij de speciale en omstreden investeerder-staatarbitrage (ISDS). Stuk voor stuk prikkels die monopolies van bedrijven zullen verlengen, in plaats van inkorten.
En dan zijn er ook nog de bilaterale verdragen, waar volgens ’t Hoen individueel wordt dichtgemetseld wat na de aidscrisis in arme landen juist na zoveel strijd is opengebroken. Tijd om lang te treuren is er dus niet.
Ik had tien jaar geleden niet durven dromen dat uitgerekend Nederland bij de Europese Commissie zou aandringen om de innovatieprikkels eens onder de loep te nemen
De publicatie van minister Schippers in The Lancet, die de veronderstelde onmaatschappelijke winsten van de industrie bekritiseert, heeft van het farmaceutische dwergstaatje Nederland een onwaarschijnlijke, maar niet minder welkome bondgenoot gemaakt van internationaal opererende activisten als ’t Hoen. Want westerse officials met een grote mond naar de industrie, afgezien van Bernie Sanders en Hillary Clinton, zijn er niet.
‘Ik had tien jaar geleden niet durven dromen dat uitgerekend Nederland bij de Europese Commissie zou aandringen om de prikkels die we de farmaceutische industrie bieden voor innovatie eens onder de loep te nemen,’ zegt ’t Hoen. Ook niet dat The Lancet en de Wereldgezondheidsorganisatie steeds meer ambassadeur zouden worden voor het ontwikkelmodel waar activisten als ’t Hoen al jaren voor lobbyen.
Daarin wordt een deel van de patenten afgeschaft en worden monopolies doorbroken, waardoor de kosten van het naar de markt brengen van een geneesmiddel worden ‘losgekoppeld’ van de uiteindelijke verkoopprijs.
Ofwel: innovatie wordt dan gefinancierd met prijsfondsen, de productie van de geneesmiddelen wordt uitbesteed aan zo veel mogelijk partijen, die elkaar beconcurreren met lage prijzen. Wat het ontoegankelijkheidsprobleem zou kunnen oplossen en de winstgevendheid van de industrie intact laat.
‘Er zijn altijd alternatieven. Altijd,’ besluit ’t Hoen. ‘Het systeem gaat op de schop, daar ben ik van overtuigd. De uiteindelijke verandering zal komen van de rijke landen die het ook niet meer kunnen betalen. Zeg niet dat het onmogelijk is.’