Deze dode Tsjech verhief de diepzeeworm tot kunst en laat je zelfs van kwallen houden
Hoe overtuig je mensen van de magie van een gesloten waterwereld? Één antwoord wint na 150 jaar weer aan kracht. Zet er een glaskunstenaar op.
Een man verloor zijn vader en vrouw, stak van verdriet de Atlantische oceaan over en stond bij avond op de boeg van het schip, alwaar hij radeloos verliefd werd op de bioluminescente kwallen die ronddobberden in het water onder hem. Als verdronken sterren, helder schijnend met een scherpgroen licht. ‘Onbeschrijfelijk mooi,’ schreef hij in zijn dagboek. ‘Alsof de kwallen hun betoverd waarnemer wilden meelokken naar het rijk der feeën.’
Deze observator was Leopold Blaschka (1822 – 1895), de meest getalenteerde telg uit een eeuwenoud Tsjechisch glasblazersgeslacht en behept met een exceptioneel visueel geheugen. Specialiseerden de Blaschka’s zich eerst nog in glazen ogen en ornamenten, na die feeërieke boottocht in 1853 zou Leopold al zijn kunde wijden aan de fabricage van zeer accurate glazen replica’s van week zeeleven.
Uiteindelijk maakte hij met zoon Rudolf meer dan 3500 glazen modellen van ruim 800 soorten kwallen, zeenaaktslakken, inktvissen, wormen, slangsterren, zeekomkommers en anemonen. Allemaal beesten die er sowieso al glazig uitzien – dan wel door hun transparantie, dan wel door hun heldere kleuren.
De laatste tijd herontdekken universiteiten hun collecties Blaschka’s, die lang verstofd en uit elkaar gevallen wegkwijnden in kartonnen opslagdoosjes. De Cornell University in New York (eigenaar van 570 modellen) en Harvard University in Boston (430 stuks), begonnen enkele jaren terug aan grootschalige restauratieprojecten waarover vorig jaar twee boeken verschenen. Beide zijn het bekijken meer dan waard.
Want naast uitzonderlijk natuurgetrouw is Blaschka’s glaskunst ook qua glasmeesterschap ongeëvenaard, zo schrijft glasrestaurateur Elizabeth Brill in Sea Creatures in Glass over de Harvardcollectie. Haar wordt vaak gevraagd of de Blaschka’s hun glasbewerkingsgeheimen meenamen in het graf. Tot op zekere hoogte is dat zo, volgens Brill: ‘Maar eigenlijk weten we niet of huidige glaskunstenaars kunnen tippen aan de Blaschka’s. Niemand daagt zichzelf nog uit zoals zij dat deden.’
Wat maakte de Blaschka’s dan zo goed? In de eerste plaats: totale obsessie met de materie. Elk beetje zeebeestkennis, de Blaschka’s zogen het op. Zo richtte pa Blaschka thuis enorme zoutwateraquaria in voor waterbeestjes die hij overal vandaan liet verschepen. Vervolgens tekenden vader en zoon ze eindeloos na.
Ook onderhielden ze een uitgebreide correspondentie met de grote biologen uit hun tijd, zoals de Duitser Ernst Haeckel, die door het boek Kunstformen der Natur niet alleen als belangrijk wetenschapper te boek stond, maar ook als begenadigd illustrator. Voor de restauratie moest restaurateur Brill dan ook flink wat kennis opdoen van ongewerveldenanatomie. Want lijm al die losgeraakte, bizarre stukjes beest maar weer op de juiste plaats aan elkaar.
Wat maakte de glazen dierkunst zo gewild? Tegenwoordig kun je naar het Oceanium, duiken in Indonesië of onderwaterfilms aanzetten op Netflix, maar in de negentiende eeuw was er aanzienlijk minder gelegenheid om het onderzeese te verkennen. En niemand wist nog hoe je kwallen hield in gevangenschap.
Daar komt bij dat beesten als de kwal of anemoon bij gebrek aan harde delen – zoals het exoskelet van bijvoorbeeld krab of zeester – ook bij dood gewoonweg niet tentoon te stellen zijn. Dus bestelden universiteiten en musea wereldwijd Blaschka’s glazen replica’s. De Universiteit Utrecht bezit er bijvoorbeeld 86, waarvan er ongeveer twintig permanent tentoongesteld staan in het Universiteitsmuseum.
Marien bioloog Drew Harvell beschrijft in A Sea of Glass de uitgebreide verzameling van Cornell. Ze benadert de glasmodellen als tijdcapsules. 150 jaar terug waren ‘echte’ Blaschkabeesten blijkbaar alomtegenwoordig. Harvell vraagt wat er van ze geworden is in de huidige, drastisch overbeviste zeeën. Ze besluit ze op te sporen, van Welshe getijdezwembaden, via de Middellandse Zee tot aan de koraaldriekhoek in Zuidoost Azië.
Een derde van de diertjes blijkt – door voortschrijdend anatomisch of genetisch inzicht – van naam veranderd. Maar veel soorten zijn vooral moeilijk vindbaar door opwarmende wateren, vervuiling, of het uitsterven van andere soorten waarvan veel Blaschkabeestjes afhankelijk zijn – zoals de koraalriffen. Die boodschap maakt A Sea of Glass minder vrolijk dan Sea Creatures in Glass, maar wel een stuk relevanter.
Harvell hoopt dan ook dat het Blaschkaglas 150 jaar na vervaardiging wederom in te zetten is. Ditmaal vooral om mensen meer van zeeleven te leren houden, in de geest van de Senegalese bosbouwkundig ingenieur Baba Dioum. Ze citeert hem: ‘In the end we will conserve only what we love; we will love only what we understand; and we will understand only what we are taught.’