Mek vertelt nieuwkomers niet hoe ze moeten leven, maar neemt ze op in de gemeenschap
Je kunt vluchtelingen in een inburgeringsklasje vertellen wat ze moeten weten. Je kunt ook met ze gaan voetballen en ze helpen bij het zoeken van een baan en huis. Want kijk eens hoe Mekonnen Ykeallo zijn mannen helpt.
Op een winterse dag staat Mekonnen Ykeallo (50) aan de rand van het Johan Cruijff Court in Amsterdam Nieuw-West te blauwbekken. Hij stampt met zijn sportschoenen op de stoeptegels om ze warm te houden en blijft de jongens op het veld aanmoedigen, bij een mooie pass of een gemiste kans. Hij spreekt ze aan in het Tigrinya en zij antwoorden in dezelfde taal, die hij heeft meegenomen uit Ethiopië en zij uit Eritrea.
‘Mek is belangrijk voor ons,’ zegt Tewelde Gilemariam, een van de jongens die aan de rand van het veldje staan uit te rusten. Zijn vriend Tekleweini Tesfahiwet: ‘Twee, drie maanden geleden wist ik nog niet hoe ik me moest gedragen in Nederland.’ Ykeallo leerde het ze, beweren de twee. Bijvoorbeeld dat het in Eritrea respectvol mag zijn naar beneden te kijken, maar in Nederland mensen elkaar uit respect juist in de ogen kijken.
De jongens horen bij een groep van veertig Eritreeërs, één Soedanees en één Syriër die Ykeallo wegwijs maakt in Nederland. Het zijn vluchtelingen die anderhalf à twee jaar in Nederland zijn. Elke donderdag- en zaterdagochtend voetballen ze op het Johan Cruijff Court en na afloop gaan ze naar de nabijgelegen Stadsboerderij, het buurtcentrum in Amsterdam Nieuw-West, waar ze Nederlands oefenen met buurtbewoners.
Hoe een Ethiopiër ertoe kwam Eritreeërs te helpen
Het was nooit zijn plan dit te doen, vertelt Ykeallo. Het ging automatisch, als water dat zijn weg zoekt in een rivierbedding. Hij voetbalt al jaren op het Johan Cruijff Court, vlak bij zijn huis, en afgelopen herfst stond er ineens een Eritrese jongen te kijken. ‘Wil je meedoen?,’ vroeg Ykeallo.
Daarna kwamen er meer Eritreeërs, die het geweldig vonden dat ze deze man in hun eigen taal hun problemen konden voorleggen. Ze namen rekeningen en brieven van de gemeente mee die ze niet snapten, ze vroegen hoe je een fornuis en een koelkast aansluit. ‘Je bent als een vader voor mij,’ zeiden sommigen. Anderen zagen in hem een broer of een vriend.
Ykeallo begon zich steeds verantwoordelijker te voelen voor de jongens en afgelopen november richtte hij stichting Ykeallo op. Zijn achternaam betekent precies wat hij voorstaat: alles is mogelijk. Eerst wil hij dat ze zich in dit nieuwe land thuis voelen en inventariseert hij hun behoeftes. De volgende fase is dat hij ze helpt bij het vinden van werk of een studie. ‘En als dat is gelukt, kan ik nog niet meteen doei zeggen, integratie is een langdurig proces.’
Zijn stichting staat open voor alle vluchtelingen met een verblijfsstatus, uit alle landen en van beide geslachten. Maar de eerste groep die hij begeleidt, bestaat vooral uit mannelijke Eritreeërs. Daar zit niets achter, zo is het gelopen. Elke keer als hij ze ziet, merkt hij dat deze jongens hem niet voor niets hebben gezocht. Een van hen liet hem het litteken van een kogelgat in zijn buik zien. Bij iemand anders zag hij schroeiplekken op de rug, daar was een brandende kaars overheen gegaan.
‘Deze jongens hebben heel veel meegemaakt. Velen hebben in de gevangenis gezeten, ze zijn gemarteld en ze zijn allemaal gevlucht. En kijk hoe ze hier zijn,’ zegt hij, wijzend op het voetbalveld waar wordt gevochten om de bal. ‘Ze zijn vrolijk. Als je zoveel ellende hebt meegemaakt, is dat goed.’
Hij snapt ze, vooral de Eritreeërs, die de laatste jaren na de Syriërs de grootste groep asielzoekers in Nederland zijn. Een half leven geleden kwam hij zelf uit buurland Ethiopië en toen ontmoette hij mensen die hetzelfde deden voor hem. Eén mens kan het verschil maken, weet hij sindsdien. Dat wil hij ook doen, pro deo. ‘Omdat het moet,’ zegt hij.
Hoe Mekonnen Ykeallo naar Nederland kwam
Een week later ontmoeten we elkaar in restaurant Azmarino, gespecialiseerd in Oost-Afrikaans eten, dat hij sinds 2007 runt met zijn vriendin Annemarie in de Amsterdamse Pijp. In de keuken staat vlees te sudderen, de geur trekt door het restaurant. De kachel brandt en geeft de oranje muren een extra warme gloed. Mekonnen Ykeallo, voor de meesten ‘Mek,’ serveert kruidenthee en gaat zitten aan een lange tafel voor de bar. Het is één uur ’s middags en de voordeur is nog dicht.
Hij is net terug van een bespreking met voetbalclub Amstelveen Heemraad. De Eritreeërs willen graag meedoen aan de amateurcompetitie en Ykeallo heeft aan Amstelveen Heemraad gevraagd of ze een compleet elftal kunnen toevoegen. Het bestuur neemt er binnenkort een beslissing over. Ykeallo hoopt dat het lukt: ‘Mijn bedoeling is dat die jongens tussen de mensen komen. Dat werkt, ik ben er het levende voorbeeld van.’
Hij kwam hier in 1994, na een mooi leven in Ethiopië dat eindigde met een vlucht. Hij was de tweede in een gezin met zeven zonen, zijn vader was korpschef bij de politie, zijn moeder zorgde voor het huishouden. Ze woonden in de hoofdstad Addis Abeba en daarna in andere plaatsen. Ze waren niet rijk, maar zeker ook niet arm. ‘Ik kreeg wat ik wilde. Ik kon studeren, voetballen, andere leuke dingen doen.’
Ykeallo deed een opleiding business management en werd gemeenteambtenaar. Na de regeringswissel in 1991 waren zijn vader en hij automatisch verdacht omdat ze hadden gewerkt voor het vorige regime. Ykeallo vertrok drie jaar later en kwam met behulp van een mensensmokkelaar in Nederland.
Het eerste wat hij zag, was het centraal station van Rotterdam. Hij bleef tweeënhalf uur stokstijf op één plek zitten en keek om zich heen. ‘Ik kon niet beseffen waar ik was beland. Ik had met blanke mensen in Ethiopië gewerkt, ik had films gezien en boeken gelezen over het Westen, en toch was het vreemd. Ik zag een punker met een gekleurde hanenkam, iemand met een ring door zijn neus. Ik dacht dat alleen Afrikanen zo gek waren, maar nee.’
Even daarna sprak hij een Somaliër aan die hem naar het politiebureau bracht waar hij zich als asielzoeker moest melden. Hij was bang voor wat er ging komen, maar toen kwam de eerste persoon in Nederland die hem hielp. ‘O, kom je uit Ethiopië? Daar heb je me toch goede hardlopers,’ zei de politieagent die hem te woord stond. Ykeallo was verbaasd over het ontspannen gesprek. ‘Die politieagent gaf mij hoop. Mensen kunnen hoop geven hè?’
Ykeallo kwam terecht in asielzoekerscentrum Crailo in Laren, waar hij bijna vijf jaar bleef. Al na een paar maanden werd hij gek van het nietsdoen. ‘Je mocht niet werken, je mocht niet studeren, je mocht niks, niks, niks.’ Hij ging naar VluchtelingenWerk en zei dat hij het zat was. Of ze alsjeblieft iets voor hem te doen hadden.
Hoe Marco, Olaf, Zus en al die anderen hem hielpen integreren
Hij belandde als vrijwilliger bij de plantsoenendienst in Laren en zou in die functie vierenhalf jaar schoffelen, harken, planten water geven, wortels kappen en een hertenkamp verzorgen.
‘Dat was mijn redding. Mensen in Laren zagen mij elke dag en kregen belangstelling voor mij. De bakker vroeg: ‘Wie ben jij?’ De visboer vroeg of ik een haring wilde. Mijn collega’s nodigden me thuis uit. Ik kwam op borrels van de plantsoenendienst en het gemeentehuis. Ik leerde zelfs de burgemeester persoonlijk kennen. Ik voelde me sterker en sterker worden in Nederland.’
Marco, een vriend bij de plantsoenendienst, nam hem op een dag mee naar een oom en tante, Olaf en Zus Snelders. Het klikte zo goed, dat hij al snel een huissleutel kreeg van de familie Snelders. Zij werden voor hem een vader en moeder in Nederland. Hun contact verliep natuurlijk, net zoals jaren later tussen hem en de Eritrese jongens. ‘Nooit heb ik het gevoel gekregen Mek de arme asielzoeker te zijn. Olaf en Zus luisterden naar mij en ik naar hen. We aten en dronken samen. We lachten. Ze lieten mij zien hoe de dingen hier werken. Zij hebben mij gemaakt tot wie ik ben: Mek in Nederland.’
Toen hij een verblijfsvergunning kreeg en een huis in Amsterdam sprak hij vloeiend Nederlands en kende hij de Nederlandse cultuur zo goed dat hij binnen drie maanden slaagde voor de verplichte integratiecursus. Hij deed een ict-opleiding en kreeg een baan bij Stichting Global Start Foundation, die werkloze jongeren in Amsterdam Zuidoost aan een baan helpt. Hij werkte er acht jaar en volgde intussen cursussen jongerenbegeleiding.
Aan het einde van die periode had hij behoefte aan iets anders en met Annemarie begon hij hun restaurant Azmarino. Hij houdt van koken. ‘In Ethiopië was ik de beste vriend van mijn moeder, ik hielp haar altijd,’ zegt hij.
Eerst werkten ze er allebei nog naast om uit te proberen hoe het liep, maar al na anderhalf jaar konden ze zich zes dagen per week aan Azmarino wijden. In maart bestaat het restaurant tien jaar. Hij staat in de keuken, Annemarie serveert. Het is druk, maar dit leven bevalt goed.
En hoe Mekonnen Ykeallo nu nieuwkomers helpt een plek te vinden
Sinds kort is daar dus zijn bemoeienis met de Eritrese jongens bij gekomen. Hij vindt het mooi dat hij juist in contact is gekomen met deze groep, die in Nederland bekendstaat als in zichzelf gekeerd. Hij begrijpt Eritreeërs: Ethiopië en Eritrea zijn van oudsher nauw verwant, zijn ouders zijn allebei half Ethiopisch, half Eritrees. ‘Het klopt, Eritreeërs zijn gesloten,’ zegt hij. Ze komen uit een strikte maatschappij, waar de islam en de koptisch-orthodoxe kerk grote invloed hebben.
Maar er is nog iets. ‘Dat ze naar elkaar toetrekken, geeft ook een gevoel van bescherming. Ze hebben tijd nodig om te herstellen.’ De meesten hebben de hel achter zich gelaten, want het Eritrese regime is zeer repressief.* Vluchten is moeilijk, bij de grens wordt om het minste geschoten.
Is het gelukt een buurland te bereiken, dan lopen Eritreeërs alsnog de kans te worden mishandeld door mensensmokkelaars die extra geld willen aftroggelen. Sommige vrouwen worden verkracht. ‘Er zijn Eritreeërs die zelfmoord plegen na hun vlucht, omdat ze niet kunnen verdragen wat ze hebben meegemaakt.’
Dit is de reden dat hij zich zo voor ‘zijn’ Eritrese jongens inzet en speciaal voor hen een stichting heeft opgericht: ‘Als ze me vertellen wat ze hebben meegemaakt… Ik heb in Nederland alles. Als ik doorga met mijn leven en niks doe, ben ik geen mens. Ik wil allereerst proberen die jongens tot rust te brengen.’ Voetballen helpt. De bedoeling is: even bij elkaar zijn, het hoofd helder maken en intussen bespreken waar ze mee zitten.
Overigens zien de Eritreeërs zelf hun ‘geslotenheid’ anders. Zij vinden dat Nederlanders alleen aandacht hebben voor Syrische vluchtelingen en minder voor hén. ‘Zij zien er zeker beter uit dan wij,’ roepen sommige jongens. Ze doelen vooral op de lichte huidskleur van de Syriërs, aldus Ykeallo, waarvan ze denken dat Nederlanders die liever zien dan hun kleur. Hij legt ze uit dat het anders ligt. Nederlanders zien wekelijks op televisie dat er in Syrië bommen vallen. In Eritrea komen nauwelijks westerse tv-ploegen binnen en is het geweld minder zichtbaar. ‘Veel Nederlanders weten niet wat jullie hebben meegemaakt. Als jullie daarin verandering willen brengen, moeten jullie je openstellen.’
Alle jongens volgen de verplichte inburgeringscursus en een aantal werkt ernaast. Dat is te danken aan de gemeente Amsterdam, die nieuwkomers voortvarend aan werk helpt. Ykeallo prijst de gemeente om haar inburgeringsbeleid, maar ziet ook waar het fout gaat. Twee van de jongens willen liever studeren, maar hun gemeentelijke contactpersoon zegt: niks studeren, jij gaat vakkenvullen bij de Albert Heijn. ‘Ze doen wel wat hun wordt gezegd, maar mijn ervaring is dat ze zich na twee, drie maanden ziekmelden en dat kost de staat alleen maar geld. Ik hoor van de jongens niets anders dan dat ze zelf hun geld willen verdienen, maar ze zijn niet gemotiveerd om een heel leven vakken te vullen. Ze willen verder komen.’
Hij is nu bezig een gesprek te organiseren met ambtenaren over hun aanpak. ‘Er is beweging. Amsterdam doet zijn best, maar er mist kennis. De ambtenaren gaan uit van zichzelf. Ik zeg: probeer te begrijpen wat die ander wil, waar liggen de talenten. Als deze jonge mensen tevreden zijn, plukt de maatschappij daar de vruchten van. Datzelfde geldt voor de hele inburgering: vertel vluchtelingen niet hoe ze moeten leven, maar neem ze op in de gemeenschap zodat ze op een natuurlijke manier leren hoe alles in Nederland werkt.’
Kijk naar hoe hij zijn weg vond. Hij is tevreden. Maar hij zegt erbij dat hij zich niet altijd zo heeft gevoeld. Een jaar of vijf geleden begon hem iets dwars te zitten. Het was gek want hij had zijn leven goed voor elkaar, en toch voelde hij zich niet goed. ‘Misschien heb je Ethiopië nooit afgesloten en moet je terug,’ zei een vriend. Hij ging in 2012 en het was geweldig om oude vrienden te zien. Maar verder was alles vreemd. ‘Alles was daar veranderd en ik merkte ook hoe ik zelf was veranderd.’
Zijn vader is overleden. Zijn broers zijn net als hij uit het land vertrokken. Alleen zijn moeder woont nog in Ethiopië, maar vaak is ze bij een van haar zoons in het buitenland. Hij laat een foto zien van zijn lachende moeder tussen haar kinderen. ‘Weet je wat voor gevoel ik jaren heb gehad?,’ vraagt Ykeallo. ‘Dat ik van huis was en mezelf afvroeg: heb ik nou wel of niet de deur op slot gedaan? Sinds ik in Ethiopië bent geweest is dat weg. Ik heb rust gekregen.’
Dit verhaal is onderdeel van het initiatief Nieuw in Nederland. Zonder financiële bijdrage van Stichting Dioraphte was dat niet mogelijk geweest.