De biotechnologie gaat ons leven ingrijpend veranderen, maar niemand snapt hoe. Tijd voor een stoomcursus
Op dit moment vinden er allerlei verregaande ontwikkelingen plaats in de biotechnologie, waar we het amper over hebben. Want ze vereisen veel voorkennis. Daarom: een korte inleiding tot enkele van de belangrijkste morele en wetenschappelijke vraagstukken van onze tijd.
We worden steeds wakker in realiteiten waarvan we ons afvragen hoe we er kwamen.
Opeens is er dan een bankencrisis met veel te machtige financiële instanties, een bio-industrie met eindeloos veel leed, een surveillancestaat zonder privacy of is de zee een zoutwaterwoestijn vol plastic.
Die situaties ontstaan nooit van de ene op de andere dag. Ze zijn het gevolg van hele reeksen geleidelijke miniveranderingen die zich veelal buiten zicht voltrekken, veelal aangestuurd worden door experts en vaak alleen voor experts echt een beetje te volgen zijn.
Want wat moet de penningmeester van de lokale voetbalclub ook met credit default swaps op de mezzanine finances van een collateralized debt obligation? Een leek verheugt zich over goedkope leningen.
Nu doen zich allerlei geleidelijke miniveranderingen voor in een sector die niet zomaar ‘een domein’ van het bestaan – zeg de economie – naar eigen hand kan zetten, maar niets minder dan het leven zelf.
Geheten: de biotechnologie. Sinds kort hebben we mens-varken-hybrides, embryo’s uit huidcellen en staan er serieuze projecten op touw om de harige mammoet terug te brengen uit de dood.
De biotechnoloog ziet organismes als machines en het DNA als programmeertaal. Laten we hem zijn gang gaan, dan blijft geen grens aan het fröbelen met leven overeind. En zolang we geen publiek debat voeren over wat we precies met biotech willen, heeft hij vrij spel.
De discussie die gevoerd moet worden
Dus hier een aanzet tot debat. Maar eerst wil ik het belang daarvan verder uiteen zetten. En wel aan de hand van de geleidelijke miniveranderingen in het biotechdomein waar de gemoederen nog het hoogst over oplopen: het onderzoek met menselijke embryo’s.
De afgelopen maanden sprak ik politici, ethici, juristen en biotechneuten en ik constateer totale verwarring over welke waarde ongeboren menselijk leven heeft en wat dat betekent. En dat is een probleem. Want in grenzendiscussies met de biotechnoloog staan we dan altijd met lege handen.
Aan de hand van het embryo wil ik laten zien:
- Wat biotechnologen allemaal willen met embryo’s en met welke argumenten ze die wensen verkopen.
- Hoe de biotechnologie onze grenzen van het toelaatbare bepaalt en verlegt, omdat we geen moreel kader hebben dat we ertegenover stellen.
- Waarom het belangrijk is dat morele kader nú te ontwikkelen, om niet achteraf voor voldongen feiten te staan (zoals de banken ook gered moesten worden, omdat we daarvoor nooit spraken over de risico’s die ze namen).
En over dat morele kader gaan we allemaal, dus tot slot de vraag aan jullie: mensenembryo’s – waarom kennen we ze welke waarde toe? En wat houdt dat in? Of, anders geformuleerd: waarom heeft een embryo recht op leven? En wat voor leven moet dat zijn?
Wat willen biotechnologen en hoe verkopen ze dat?
De embryodromen van biotechnologen zijn groots. Ze willen bijvoorbeeld:
- Genetische ziekten uit het DNA van embryo’s schrappen;
- Mens- en varkensembryo’s fuseren opdat het donorentekort opgevangen wordt door mensorganen gekweekt in varkens;
- Kunstmatige mensembryo’s klussen uit losse stamcellen om te zien hoe die embryonale ontwikkeling werkt en waarom dat soms misgaat.
In Nederland staan wet- en regelgeving deze dromen in de weg. Zo is het hier vooralsnog verboden om:
- Het DNA van embryo’s of ei- en spermacellen te herschrijven – ook wel ‘kiembaanmodificatie.’
- Menselijke embryo’s te maken puur voor wetenschappelijk onderzoek: ‘techno-embryo’s’ – wat natuurlijk wel mag voor reageerbuisbevruchting (ivf).
- Of de ivf-restembryo’s die gedoneerd zijn aan de wetenschap, langer in leven te houden dan veertien dagen.
In berichtgeving over dit soort ontwikkelingen lees je dan vragen als: ‘Mag alles wat kan?’ of nog erger: ‘Moeten we dit willen?’ Als me iets duidelijk werd de afgelopen tijd, is het wel dat de wetenschap grossiert in goed klinkende argumentatie om een grens wél te verleggen.
Je wilt graag van nare genetische ziekten af? Dan moeten we het herschrijven van embryo-DNA toestaan. Wetenschappers moeten toch wel eerst oefenen met die techniek? Dan moeten we de maak van oefenembryo’s toestaan. Je wilt toch gezond kroost? Genoeg donorharten? Nou dan moeten wij X, Y, Z.
Ik noem dit de ‘we cure cancer’-redenaties. Je kunt er gewoon niet tegen zijn.
Dé vraag die we ons moeten stellen in dit kader is: Wat zouden redenen kunnen zijn om iets niet te doen? Zijn er grenzen te trekken waar we niet overheen willen?
Zo experimenteerden we niet zo gek lang geleden nog op zwarte gevangenen. Vinden we inmiddels niet kunnen. Ongeacht de baten. En we gaan binnenkort vast ook niet experimenteren op foetussen van 24 weken oud. Ook al worden ze tot die leeftijd wel geaborteerd.
Kortom, we moeten moreel leren denken over biotechnologie
Wanneer doet een mens ertoe?
Als onze eerste cel een feit is – vlak na bevruchting – hebben we nog lang geen mensenrechten. Ongeboren menselijk leven heeft in Nederland alleen ‘progressieve rechtsbescherming,’ wat zoveel inhoudt als: hoe meer weken je erop hebt zitten, hoe meer bescherming je geniet.
Een belangrijke grens daarbij is de levensvatbaarheidsgrens. Een vrouw mag haar ongeboren foetus aborteren totdat die – met behulp van geavanceerde couveuses – buiten de baarmoeder in leven kan blijven.
Deze grens is dus in eerste instantie puur technologisch, want: afhankelijk van wat er technisch gezien mogelijk is bij het in leven houden van te vroeg geboren baby’s.
De grenzen tussen mens- en mindermensheid van het ongeboren menselijk leven staan niet vast. Ze verschuiven door technologische ontwikkelingen
Eerder lag deze grens op 28 weken, nu op 24 en hij kan door recente ontwikkelingen misschien zelfs naar 22 weken. Maar dat wil demissionair zorgminister Edith Schippers niet, tot frustratie van de ChristenUnie.
Je kunt je voorstellen dat die situatie onhoudbaar wordt wanneer de artificiële baarmoeders (te-vroeg-geboren-kinderopvang) nóg beter worden. Straks overleven baby’s van achttien weken al. Mag abortus dan nog maar tot achttien weken?
Dat is een discussie voor een andere keer, maar dit ter illustratie dat die grenzen tussen mens- en mindermensheid van het ongeboren menselijk leven niet vaststaan. Ze verschuiven door technologische ontwikkelingen.
Nu valt mij op dat door biotechnologische ontwikkelingen een embryo in die eerste weken van het bestaan, juist steeds meer een ding wordt. Eerst mocht je geen embryo’s creëren puur voor wetenschappelijk onderzoek, binnenkort mag dat waarschijnlijk wel. Eerst mocht je niks met het embryo-DNA uitrichten, dat mag straks ook.
En zoetjesaan begint vanuit de biotechwereld discussie op te komen over de volgende doorn in het oog: die veertiendagengrens. Dit is het aantal dagen dat de wetenschap een menselijk embryo in leven mag houden in een lab. Die grens wil de biotech verlegd zien naar achtentwintig dagen.
Waarom? Hoe kwam de oorspronkelijke grens tot stand en waarom moet deze nu opgerekt? Nog een voorbeeld van biotech-gestuurde grensverlegging in de praktijk.
Want er zijn altijd redenen om een grens te trekken...
De veertiendagengrens dateert uit 1978. De reageerbuisbevruchting (ivf) was in opkomst en er moest een grens bedacht worden tot waar je menselijke embryo’s in labs in leven mag houden. Ivf maakte het publiek onrustig en grenzen stellen helpt. Politiek en wetenschap kozen voor de grens van veertien dagen.
Het embryo van veertien dagen oud is iets heel primitiefs. Het is een klein, plat, rond schijfje – een muntje van een paar honderd cellen groot. En rond dag veertien verschijnt een magisch streepje op dat schijfje: de primitiefstreep. Dit streepje bepaalt de assen van het lichaam. Het geeft aan waar straks het hoofd komt en waar de anus, wat je linkerkant wordt en wat je rechter. Cellen organiseren zich langs deze lijn en beginnen aan de bouw van die metropool van 30 biljoen cellen die een volwassen mens uiteindelijk is. (Waar dan nog zo’n 40 biljoen bacteriën bij intrekken.)
Veruit de meeste cellen die een embryo bouwt tot en met de veertiende dag – zo’n 95 procent – gaan niet in het weefsel zitten dat later mens wordt, maar in de placenta en de dooierzak: het weefsel dat de groei van het embryo ondersteunt. Het embryo is dan slechts een laagje cellen dat alle kanten op kan: ongedifferentieerd. Zo kan het zich nog in twee splitsen, waarna een eeneiige tweeling ontstaat.
Die splitsing is - als je het proces naar een petrischaaltje overbrengt - de zuiverste vorm van klonen denkbaar. In 1902 creëerde Hans Spemann op eenzelfde manier ‘s werelds eerste mensgemaakte salamanderkloon, door met een haar van zijn pasgeboren kind de eerste twee cellen van een salamanderembryo van elkaar te scheiden. (Een menselijke kloon is dus even ‘eng’ als een eeneiige tweeling.)
Als de primitiefstreep eenmaal verschijnt en cellen zich verder differentiëren – zo gaat de redenering – kan er geen tweeling meer ontstaan. Dus is dat het begin van ‘het individu.’ En op individuen experimenteer je niet. Toch?
...óf een grens te verleggen...
Die veertiendagengrens was vijfentwintig jaar lang vooral een theoretische grens: niemand wist hoe je een menselijk embryo in een petrischaal langer dan vijf à zes dagen in leven hield. Biotechnologen zijn dan ook zeer enthousiast over die veertiendagengrens: ze stond geen belangrijk wetenschappelijk onderzoek in de weg.
Totdat het twee onderzoeksgroepen vorig jaar lukte om zo’n embryo tot de dertiende dag in leven te houden. Daarna braken ze de experimenten maar af, want ja: veertiendagengrens. Zonde eigenlijk, vonden wetenschappers.
De geschiedenis leert ook dat we altijd weer over grenzen heen gaan
Kort daarop hielden ze conferenties* en debatten rond de vraag: is die veertiendagengrens niet heel arbitrair? Moeten we die niet verleggen naar achtentwintig dagen? Met veertien dagen extra snappen we beter hoe organen ontstaan! Hoe miskramen te voorkomen zijn! Waar aangeboren afwijkingen door komen! En zo zijn er nog wel 1.001 ontwikkelingsbiologische vragen waar embryologen graag een antwoord op hebben.
Want pas vanaf een dag of twintig – het embryo is dan zo’n anderhalve millimeter groot en heeft een kloppend hartje – gaat de embryobouw pas echt los. En op dag achtentwintig is het een soort kidneyboon van vier millimeter lang. Het heeft dan een groot hart met vier kamers, een lever, longen in wording, hele primitieve nieren, ogen in aanleg en zenuwen in aanleg. (Er zit alleen nog geen beweging in bij gebrek aan spieren.)
Boeiend dus. Maar als de grens toch niet bij veertien dagen ligt, waarom dan wél bij achtentwintig? Een korte bloemlezing uit reacties van experts:
Embryoloog Sjoerd Repping: ‘Er is geen grens. Er is geen biologisch punt waarvan je kunt zeggen: o nu is het zover, daar heb je het dan. Nu is het een mens.’
Ethicus en D66-senator Annelien Bredenoord: ‘De geschiedenis leert ook dat we altijd weer over grenzen heen gaan. Dan ga jij zeggen: ja maar dat is dan toch een hellend vlak. Je kunt ook zeggen: dat is voortschrijdend inzicht.’
Rechtsfilosoof Britta van Beers: ‘Geen idee. Maar, wat heb je aan het stellen van grenzen, als je er toch overheen gaat du moment dat mogelijk is?’
En dan is er nog het christelijk perspectief. ChristenUnie-politica Carla Dik-Faber: ‘Als je vindt, zoals ik, dat een mens vanaf het prilste begin beschermd moet worden, kun je sowieso niet verdedigen waarom wel onderzoek tot veertien dagen en daarna niet meer.’
Zo komen we er dus niet uit.
Wat wil het embryo zelf?
Maar er is nog een ander pad van positiebepaling. Want wie of wat willen we beschermen met embryowetten? De belangen van de wetenschapper? De kaders van juristen? De gevoeligheden van gelovigen?
Wat mij betreft beschermen wet- en regelgeving het embryo zelf. De vraag is dan: waartegen? Tegen pijn? Stress? Iets anders? Daar moeten we beslissingen over nemen. En zijn we daar eenmaal uit, dan kunnen we onderzoeken vanaf wanneer een embryo of foetus die ervaringen waarschijnlijk heeft. En dan leggen we de grenzen daar.
Die eerste vraag – wat is het beschermen waard – laat zich niet beantwoorden door louter wetenschappers. De wetenschap produceert immers feiten, geen waardes. En waarde staat niet gecodeerd in DNA, die ken je toe. Maar dat moet je dan wel doen. Anders is alles waardeloos.
De komende weken spreek ik experts uit allerlei disciplines over hun ideeën omtrent welk menselijk leven van waarde is en wat dat concreet betekent voor onze omgang ermee. Voor nu wil ik de lezer vragen: hoe zie jij het embryovraagstuk?
Het antwoord kan leidend zijn in de vele grensdiscussies waar er alleen maar meer van op ons af gaan komen. Dus, iedereen aan de bio-ethiek! Opdat we straks niet wakker worden in een bankencrisis-op-z’n-biotechs.