Ode aan de transgender

David Van Reybrouck
Correspondent Revolutie in Indonesië
Illustratie: Tzenko (voor De Correspondent)

Tussen man en vrouw in zitten, tussen wit en zwart, tussen adolescent en volwassen. Hoe doet iemand dat? Van een transgender hoor ik het, boven onze pizza’s. Een lofzang op een vreemd verzoek.

Het mooiste stukje metro in Berlijn is dat tussen Bülowstrasse en Gleisdreieck, omdat daar U-Bahnlinie 2 even boven de grond moet om enkele treinsporen over te steken. Op een viaduct suist de metro dan boven de stad en maakt een grote bocht noordwaarts. Ineens verander je dan van een mol in een albatros, zeker op een besneeuwde winterdag als vandaag. De donkere, claustrofobische tunnelwanden maken plaats voor een vergezicht over glimmende rails, rangeerstations en door niemand betreden witte vlaktes. Even verderop verdwijnt de metro opnieuw onder de grond en kijkt iedereen weer op zijn smartphone.

Ik ben altijd offline als ik buitenshuis ben. Ik zie dat er een meisje naast mij is komen zitten, een slank meisje met een indrukwekkend afrokapsel. Eindeloos swipet ze heen en weer tussen haar zelfportretten. Ben ik nu voyeuristisch of is zij exhibitionistisch? Nu eens staat ze opgewekt op de plaatjes, dan weer flirterig. Nu eens met getuite lippen, dan weer met een krans van gele getekende vlindertjes om haar hoofd. Ze scrolt, ze swipet, ze browst, ze sharet.

Je zal tegenwoordig maar jezelf moeten zijn, denk ik.

Dan vallen mij haar forse vingers op. Vreemd voor zo’n rank, spichtig meisje. Ze draagt sleehakken met een gouden ritsje achterop. Ik blik nog eens. Een delicaat profiel. Dan zie ik de adamsappel.

Tussen man en vrouw in zitten, tussen wit en zwart, tussen adolescent en volwassen. Hoe doet iemand dat?

Plotseling stopt ze met vegen. Haar duim en wijsvinger sperren een foto groter. Ze staat erop met zwoele blik, frontaal in de camera kijkend, haar volle lippen een beetje uiteen. In haar mondhoek en op haar bovenlip en op haar wang en naast haar neus hangt wat sperma.

Ze sluit de foto, kijkt om zich heen en vangt mijn blik. Ze kijkt niet betrapt, niet beschaamd, niet eens besmuikt. Ze glimlacht flauwtjes, ietwat bedroefd zelfs, alsof we elkaar allang kennen. Bij de volgende halte stapt ze uit.

Enige maanden daarvoor was ik voor het eerst in Berlijn naar de kapper gegaan. Ze woelde door mijn haar, masseerde mijn hoofd, husselde ijzig water op mijn kruin en vertelde aldoor hoe dol ze was op dit werk, ondanks al die uren recht op haar hakken. Ze vroeg wat ik deed en flapte er na een halve zin uit dat ze ‘nog nooit een boek had gelezen.’

Transen uit de hele wereld kwamen hier zichzelf zijn

Ze kwam uit Servië, ging ze verder, uit een Romagezin. Ze was geadopteerd in Berlijn. Ze sprak Duits, Servisch, Spaans en Romani, geen Engels, nee, dat niet, en ze was ook nog eens transgender. Berlijn was ganz cool, vond ze, de mensen waren wel wat gewend. Transen uit de hele wereld kwamen hier zichzelf zijn, vertelde ze. Hormonen nam ze niet, borsten had ze niet, eine Muschi hoefde ze niet. Zo, ik was weer helemaal bij.

Maar een lief, dat wilde ze weleens meemaken. Ze was al zesentwintig, zei ze, zo oud. Ze had nog nooit de liefde gekend. Voor alle mannen tot nog toe was ze nur ein Experiment geweest.

Vorige week liet ik mij opnieuw door haar snoeien. Ik was de laatste klant van de dag en ze moest mij iets vragen. Had ik na afloop tijd iets met haar te gaan drinken?

‘Hoeveel kost het als jij iets voor een ander schrijft?’ zei ze, terwijl ze haar vingers over de lijst met pasta en pizzagerechten liet glijden. Ze koos voor een saltimbocca alla Romana.

Hangt ervan af, zei ik. Is het een familieroman van tweeduizend bladzijden of een haiku?

‘Je moet eerst je prijs zeggen,’ zei ze, ‘als het binnen mijn budget is, betaal ik je.’

Ik deed ook weleens iets voor niets, zei ik. Teksten voor cd-boekjes, cv’s van vrienden, bijdragen aan een jaarrapport.

‘Ja, zoiets is het.’

Zeg maar, zei ik.

‘Ik wil stoppen met werken bij die kapsalon.’

Ik knikte afwachtend.

‘Ik wil prostituee worden.’

Aan het tafeltje naast ons was een man in zijn eentje verwikkeld in een episch gevecht met een quattro stagioni.

‘Ik heb echt een heel goed tekstje nodig, voor op mijn website. Ik wil niet iedereen als klant. Enkel keurige, verzorgde mannen.’

Kindsoldaten heb ik geïnterviewd en krijgsheren. Verkrachte vrouwen en verminkte veteranen. Hoeveel honderden interviews heb ik niet afgenomen de voorbije jaren? En nu zit ik met een wondermooie transgender in een restaurant in Berlijn, die mij vraagt of ik haar seksuele diensten wil aanprijzen met alle literaire middelen die te mijner beschikking staan.

‘Hoe is je saltimbocca?’ vraag ik.

‘Overheerlijk.’

Ze werkt de berg voedsel weg met de appetijt van een dijkendelver.

‘Je verlangde toch naar een man?’

‘Ja natuurlijk, maar die komt niet. Iedereen dumpt mij telkens na een paar keer. Dan kan ik er net zo goed geld voor vragen.’

‘Als je ’t zo beziet.’

‘Feit is: ik tel niet mee. Iedereen zegt mij altijd maar af. Weet je dat ik met oud en nieuw alleen thuis zat, hier in Berlijn, terwijl iedereen feestte! De man met wie ik uit zou gaan, belde ’s middags af. Zo gaat het altijd bij mij. Ik word gestraft door mijn uiterlijk. Mannen zeggen altijd dat ik zo sexy ben, maar ze zijn beschaamd om met mij in het openbaar gezien te worden.’

De buurman heeft zijn vier seizoenen in een houdgreep en zaagt er het voorjaar af.

‘Maakt het jou dan niets uit hier met mij te zitten?’

‘Geen moer.’

‘Weet je hoelang het geleden is dat ik gewoon met een man in een restaurant ben geweest?’

Ik bestel nog een glas chardonnay, zij nog een fanta. Alcohol drinkt ze niet. Drugs neemt ze niet. Twee of drie jaar wil ze het doen, dat escortwerk.

‘Wordt je kans op een serieuze relatie nu groter of kleiner met deze… euh… carrièrewending?’

‘Kleiner, natuurlijk.’

‘Dan moet je het misschien toch niet doen.’

‘Juist wel. Met deze keuze leg ik me erbij neer. De liefde zal niet komen. In plaats van al dat wachten en hopen neem ik nu weer het heft in eigen hand. Ik geef de hoop op. Dat voelt goed.’

De buurman naast ons vraagt de rekening. Zijn bord is een slagveld van korsten, herfstbladeren, bloedstriemen.

‘Het zijn de laatste jaren dat ik nog mooi ben. En later kan ik altijd nog haarknippen.’

Natuurlijk heb ik dat tekstje geschreven. Ze was er ontzettend blij mee en beloofde me een gratis knipbeurt. Maar zelden vond ik een schrijfopdracht zo droevig. Zo vroeg al moeten berusten in het leven. Zo vroeg al de wanhoop moeten overwinnen.

Toen we na afloop buiten de pizzeria stonden zei ze: ‘Op oudejaarsnacht heb ik zelfmoord overwogen. Ik heb me nog nooit zo eenzaam gevoeld als toen.’

Bij het afscheid wreef ze door mijn haar, het door haar pas gekapte haar van mij.

Meer odes?