De Syrische dokter Hanaa wil werk, maar hier geldt ‘eigen artsen eerst’
Vier vluchtelingen vertellen over hun moeizame zoektocht naar werk. In Syrië hadden ze goede banen, in Nederland komen ze voorlopig niet aan de bak.
Hanaa probeert in Nederland aan de slag te komen als laboratoriumonderzoeker, haar man Khaled als computeringenieur. Badreddin zoekt een paramedische functie bij hartoperaties. En Nour wil aan de slag bij de klantenservice van een internationaal bedrijf.
Deze vier nieuwkomers vertellen het verhaal van al die andere vluchtelingen met een verblijfsvergunning die snakken naar werk.
Dat breed gekoesterde verlangen kwam overduidelijk naar voren uit ons onderzoek onder 162 nieuwkomers. Van deze niet-representatieve groep hadden er 131 in het land van herkomst een baan of eigen bedrijf. Welgeteld drie vonden tot nu toe in Nederland betaald werk, van wie één voor minder dan twaalf uur per week. De weg naar de Nederlandse arbeidsmarkt is voor de meeste nieuwkomers lang en onoverzichtelijk.
Het verhaal van Hanaa en Khaled: hoe pak je je oude beroep weer op?
Tien jaar heeft ze in Syrië gestudeerd. Eerst zes jaar voor huisarts, daarna specialiseerde ze zich in laboratoriumonderzoek. Liever was ze vrouwenarts geworden, maar dat beroep viel niet te combineren met een gezin. In de zomer van 2013 opende ze haar eigen laboratorium in het bergdorp Jubaadeen, waar ze alleen ‘s ochtends werkte.
Maak kennis met Hanaa Subeh, 36 jaar. Vrouw van Khaled, 48. Moeder van vier kinderen: Salam (14), Hosam (11), Mariam (4) en Homam (1). Sinds anderhalf jaar wonen ze in Hoofddorp in dit rijtjeshuis in de wijk Graan voor Visch. Huisnummers lopen hier in de tienduizenden.
Haar man Khaled had altijd twee of drie banen, want ‘van de inkomsten van één baan kan een gezin in Syrië niet leven,’ legt hij uit. Zijn hoofdberoep was computerdocent aan de politieacademie. Bij een bouwproject hield hij de boekhouding bij. En dan deed hij af en toe ook nog wat technische reparaties. Waarom vraagt in Nederland niemand hem ooit naar zijn diploma’s? Op zijn certificaten staat: computeringenieur.
Hanaa en Khaled, allebei pakken ze hun vak in Nederland liefst zo snel mogelijk weer op. Ze snappen ook wel dat ze daarvoor de Nederlandse taal eerst moeten beheersen. Vier dagdelen zitten ze samen op Nederlandse les. ‘Ik ben de beste van ons tweeën,’ zegt Hanaa achter haar hand, alsof Khaled het niet mag horen. Khaled zit zich te verkneukelen op zijn stoel: ‘Zij is beter dan iedereen.’
Deze thee die wij drinken, betaalt de gemeente. Die moeten we terugbetalen
Ze oefenen Nederlandse woordjes en intussen verstrijkt hun kostbare tijd. Daar maken ze zich grote zorgen over. ‘Want de ontwikkelingen in onze vakgebieden gaan snel,’ zegt Hanaa. ‘En wij staan stil.’
Kon ze maar meelopen met Nederlandse collega’s, alleen observeren, om het vak bij te houden. Daarvoor heeft ze artsenfederatie KNMG om hulp en advies gevraagd. Dat deed ze vorig jaar september als afgevaardigde van Emdad, een Nederlandse vereniging van zo’n driehonderd Syrische artsen, tandartsen en apothekers. Nederland heeft al zoveel dokters, kreeg de afvaardiging volgens Hanaa te horen. Op het verzoek van Emdad heeft de KNMG nooit gereageerd. Eigen artsen eerst?
Misschien kan ze de hoop maar beter opgeven om als arts in Nederland nog ooit aan de slag te komen? Misschien moet ze eerst maar eens haar staatsexamen Nederlands halen en daarna een hbo-opleiding volgen voor een baan in een laboratorium?
Khaled koestert een rotsvast vertrouwen dat hij snel aan de slag komt, ook al is zijn Nederlands nog beperkt. Een baan is voor Khaled superbelangrijk. ‘Van jongs af aan heb ik geleerd dat je pas iemand bent als je werkt.’
Hun gezin staat in het krijt bij Nederland. Dat houdt hij zijn kinderen aanhoudend voor. Zijn kopje thee priemt hij demonstratief in de lucht. ‘Deze thee die wij drinken, betaalt de gemeente. Die moeten we terugbetalen. Als ik hier doodga, moeten mijn kinderen die schuld voldoen.’
In afwachting van werk helpt Khaled zijn landgenoten uit de omgeving goedkoop aan Arabisch brood. Op vrijdag neemt hij de bestellingen op. Op zaterdag rijdt hij met zijn auto naar een broodfabriek in Amsterdam en levert de gekochte waar bij zijn klanten. Voor 50 cent per plastic zak, 30 cent goedkoper dan in de Turkse winkel. Met vrienden overweegt hij een eigen fabriek op te zetten.
Hanaa heeft haar eigen vrijwilligerswerk. Met anderen begon ze vorig jaar in Hoofddorp een Syrische school. Ze huren drie schoollokalen waar zo’n veertig kinderen elke zondag drie uur les krijgen. Kinderen uit Syrië moeten in het Arabisch kunnen lezen en schrijven, vindt Hanaa. Om toegang te houden tot hun cultuur. En met het oog op een mogelijke terugkeer.
‘Als IS en Bashar weg zijn, gaan we onmiddellijk terug naar ons land,’ zegt Hanaa. ‘Daar hebben we geen aanmoediging van Nederland voor nodig.’
Het verhaal van Badreddin: slalom tussen hoop en wanhoop
Voor Badreddin Alali (36) beginnen de problemen met de naam van het beroep dat hij in Syrië heeft uitgeoefend. Wat is in hemelsnaam een perfusionist? Die term roept associaties op met muzikanten in een symfonieorkest, al is het een paramedische functie. Een perfusionist bespeelt de hart-longmachine bij hartoperaties.
Tien jaar lang - van 2004 tot 2013 - werkte Badreddin in het academisch ziekenhuis van Aleppo als perfusionist. Sinds april 2015 woont hij met vrouw en vier kinderen in Abcoude. Zijn hoop om in Nederland ooit aan de slag te komen in zijn vertrouwde beroep is al vaak de bodem ingeslagen, maar flakkert wonderbaarlijk telkens weer op.
Dat begon al in het asielzoekerscentrum waar Nederlanders hem verzekerden dat er in dit land toch geen werk voor hem was. Voor Nederlanders zelf waren er niet eens genoeg banen. Laat staan voor buitenlanders zoals hij.
Zo vermorste hij acht maanden in het AZC, terwijl hij in die tijd alvast Nederlands had willen leren. Maar dat mocht pas daarbuiten, zo gauw hij zijn verblijfsvergunning had.
Eenmaal gevestigd in Abcoude ging het Nederlands leren opnieuw trager dan hij hoopte. Badreddin wilde een intensieve taalcursus volgen aan de Vrije Universiteit (VU) van vier dagdelen in de week. Maar dat kon niet, beweerde de vrijwilliger van VluchtelingenWerk die hem begeleidde, vertelt Badreddin. Zijn vrouw moest ook een inburgeringscursus volgen. En als hij vier dagdelen op school zat, dan zou er één ochtend niemand thuis zijn om voor hun pasgeboren zoon Mahmoud te zorgen. Kinderopvang konden ze toch niet betalen.
Zo belandde hij op een minder intensieve, minder goede taalschool. Er was één docent voor vijf groepen leerlingen van sterk uiteenlopende niveaus. Elk kwartier wisselde hij van groep. Daarnaast studeerde Badreddin thuis aan de hand van boeken en websites. Als hij op straat een Nederlands woord hoorde dat hij niet kende, vroeg hij altijd wat het betekende. In de Nederlandse brieven die hij kreeg, onderstreepte hij onbekende woorden en zocht een passende vertaling op internet. Nog ging hij naar zijn smaak veel te traag vooruit.
Tot hij acht maanden later in gesprek kwam met het hoofd van de basisschool van zijn oudste drie kinderen. Dankzij haar kwam hij erachter dat de overheid in Nederland kinderopvang zwaar subsidieert en dat hij die voor zijn jongste makkelijk kon betalen. Kort daarop meldde hij zich alsnog voor die intensieve taalopleiding aan de VU. Volgende maand haalt hij naar verwachting zijn staatsexamen Nederlands.
Sinds zijn komst naar Nederland slalomde Badreddin voortdurend tussen hoop en wanhoop als hij dacht aan de toekomst. Zijn spectaculaire vooruitgang met Nederlands gaf hem moed en vertrouwen. Adviezen van een buurman en een docent van de VU haalden hem weer volledig onderuit.
Zij raadden hem aan om zijn beroep voorgoed uit het hoofd te zetten. Hij moest eens ophouden met fantaseren over een vervolgopleiding op universitair of hbo-niveau, al had hij in Damascus biologie en biochemie gestudeerd. Hij kon zich maar beter richten op een mbo-opleiding. Dat bood meer kans op werk.
Badreddin raakte compleet in de war. Wat moest hij doen? Daar wilde hij voorlopig niet aan denken. Hij was bang dat hij alle hoop zou verliezen. Al zijn aandacht richtte hij op het perfectioneren van zijn Nederlands.
En geleidelijk kreeg hij weer moed. Hij meldde zich aan op LinkedIn en zag een vacature bij het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. Als perfusionist. Een van de twee personen bij wie nadere informatie kon worden ingewonnen, had een Arabisch klinkende naam. Dat gaf hem het lef om te informeren. Blijkbaar was er in de Nederlandse ziekenhuizen wel plaats voor buitenlanders.
Al snel bleek dat hij voor die baan niet in aanmerking kwam. Maar geef je ambities niet op, zeiden de taalcoach van zijn vrouw en het Correspondentlid met wie hij contact heeft. Zij brachten hem in aanraking met een plaatselijke hartchirurg, die haarfijn uitlegde aan welke eisen hij moet voldoen om in Nederland te worden bijgeschoold als perfusionist. In oktober hoopt hij aan de praktijkopleiding te beginnen.
Intussen kan hij misschien in Mijdrecht parttime werken in het technisch laboratorium van de firma SC Johnson, bekend van WC-Eend. Een mbo-functie. ‘Geen probleem,’ zegt Badreddin. ‘Eindelijk werk. Het is een begin.’
Het verhaal van Nour die zich suf solliciteert
O, wat was hij naïef geweest. Hij had Engelse taal- en letterkunde gestudeerd in Aleppo. Hij had zo’n vijftien jaar ervaring in de verkoop. Zijn laatste drie jaar in Syrië bekleedde hij een verantwoordelijke positie bij de klantenservice van het telecommunicatiebedrijf Syriatel, in het Midden-Oosten een begrip.
Met die achtergrond kon het vinden van een vergelijkbare baan in Nederland geen probleem zijn. Het wemelde hier van de internationale bedrijven. En Engels gold als tweede taal.
Wat had hij zich verkeken. Nour Alnajjar (35), woonachtig in Schiedam. Getrouwd met Aya, vader van dochter Naya (4). Hij kan zich wel voor zijn kop slaan. Hij lacht een azijnzure lach.
Een uur per dag zoekt hij op internet naar vacatures. Hij kent alle websites met banen voor expats. Alle uitzendbureaus is hij langs geweest. Hij solliciteert alleen maar op banen waarvoor hij ruim gekwalificeerd is. Zeker één keer per week.
Waarom hij nooit is uitgenodigd? Hij gooit zijn armen in de lucht. Soms krijgt hij een e-mail: ‘Helaas is onze keuze niet op jou gevallen.’ Vaker hoort hij niets.
Hij neemt het die mensen van personeelszaken niet kwalijk. ‘Ze kennen de scholen niet die ik heb doorlopen,’ zegt Nour. ‘Van de bedrijven waarvoor ik werkte, hebben ze nooit gehoord. Dat is geen discriminatie. Dat is onwetendheid. Ze spelen op safe.’
Eén keer voelde hij zich wel gediscrimineerd. Dat was toen hij bij een bedrijf werd afgescheept met een smoesje terwijl hij aan alle vereisten voldeed. Zijn contactpersoon bleek uit Libanon afkomstig. Dat maakte zijn botte afwijzing voor Nour opeens begrijpelijk. ‘Libanezen hebben nu eenmaal een hekel aan Syriërs.’
In een jaar tijd nam twee keer een onderneming contact met hem op. Het eerste bedrijf liet hem uiteindelijk weten dat hij onvoldoende gekwalificeerd was. Zijn reactie: waarom benaderden jullie mij dan? Nooit iets op gehoord. Het andere bedrijf zei dat hij overgekwalificeerd was voor een baan in het magazijn. Het bood hem een betere functie aan bij de klantenservice. Hij reageerde geestdriftig. Wanneer kon hij komen praten? Daarna bleef het ijzingwekkend stil.
Zijn hooggestemde verwachtingen heeft hij inmiddels bijgesteld. ‘Als je zo weinig respons krijgt, moet je wel,’ zegt hij. ‘Kwestie van logica. Ik ben geen dromer.’
Misschien is Nour te direct, zegt hij zelf. Misschien stelt hij aan professionaliteit overdreven hoge eisen. En hij wil koste wat het kost voorkomen dat de ambtenaren die hem moeten helpen met het zoeken naar werk de pik op hem krijgen. Maar waarom weten ze zo weinig van de Nederlandse arbeidsmarkt? Waarom kunnen ze hem niet zeggen welke cursussen en trainingen hij moet volgen om een grotere kans op werk te maken?
‘Zulke mensen hebben we ook in Syrië,’ zegt hij. ‘Ze doen van alles om hun baas te overtuigen dat ze bezig zijn. Ze brengen intussen niks tot stand.’
Ambtenaren boden hem banen als postbesteller, magazijnmedewerker en bollenpeller. ‘Dat zijn geen banen,’ zegt Nour. Dat zijn valkuilen. ‘Komt er een eind aan zo’n tijdelijke baan, moet je maanden wachten voor je weer een uitkering krijgt. Waar leef je intussen van?’
Uiteindelijk sturen ze hem naar een fabriek, voorspelt Nour. Uiteindelijk stellen ze hem voor de keuze: je accepteert deze baan of je uitkering vervalt. Dan gaat hij overstag.
Totdat het zover komt, blijft hij solliciteren op passende banen bij klantenservices. Hij neemt genoegen met een nettoloon ter hoogte van zijn uitkering. Hij is bereid om alle mogelijke trainingen en cursussen te volgen. Ze mogen hem onmiddellijk ontslaan als hij niet voldoet.
Hartelijk dank aan drie leden van De Correspondent: Eline Gumbert, Bibi van Bussel en Thalia Verkade. Zij brachten me in contact met Hanaa, Khaled, Badreddin en Nour.
Dit verhaal is onderdeel van het initiatief Nieuw in Nederland. Zonder financiële bijdrage van Stichting Dioraphte was dat niet mogelijk geweest.