Het wonderlijke verhaal van de stotteraar die stadsdichter werd

We hebben meer spoken word nodig, dus stel ik graag een aantal artiesten aan je voor. De eerste: Derek Otte. Populair op straat en op Instagram en sinds eind januari stadsdichter van Rotterdam.
‘Het water op,’ schreef Derek Otte (29) toen ik hem vroeg waar hij wilde afspreken. Dit doet hij van jongs af aan met zijn vader en opa, het geeft hem rust en inspiratie. Dus namen we de Spido, een rondvaart door de havens van de stad. Aan boord worden we steeds in de rede gevallen door een mechanische stem die veel te luid en in vier talen vertelt over het drankassortiment en wat er aan de oevers te zien is - of te zien is geweest. Otte lacht: ‘Als mijn vader Duitsers in de stad ziet, zegt hij altijd: ‘Schön geworden, nicht?’
Zijn benoeming als stadsdichter van Rotterdam eind januari ziet Otte als erkenning voor het genre: ‘Spoken word wordt vaak niet als echte poëzie gezien. De poëziewereld is best wel oud, wit en ontoegankelijk. Vorig jaar werd ik op een poëziefestival nog van een stoel geweerd omdat die voor de ‘echte dichters’ was. En dat is op dezelfde avond dat de pizzabezorger vraagt of hij een selfie met me mag maken.’
De felicitaties op zijn stadsdichterschap kwamen uit alle lagen van de samenleving, zegt hij: ‘Arm of rijk, de wijk of niet de wijk, de havenmeester, de gemeentesecretaris; iedereen zei: ‘Jij moet de verbinding tot stand gaan brengen tussen al die verschillende werelden.’ Daar ben ik heel stil van geworden. Op het moment dat mensen jou als bruggenbouwer gaan zien, bestaat de kans op teleurstelling of verkeerd begrepen worden.’
Zoeken naar woorden, om een spraakangst te overwinnen
Ooit was het ondenkbaar dat Otte als spreker op een podium zou staan. Doordat hij stottert, had hij een spreekangst ontwikkeld toen hij jong was. Maar: ‘Er zijn in mijn middelbareschoolperiode best veel mensen in mijn omgeving kort achter elkaar overleden. Als je mensen plotseling verliest, ga je echt wel over dat soort dingen nadenken. Het was een nu-of-nooitgevoel.’
Otte móést gaan spreken van zichzelf. ‘Synoniemen leren, vocabulaire opbouwen, andere manieren bedenken om me uit te drukken. Constant andere straatjes inlopen dan het straatje dat je wilt nemen.’
Ik kan trouwens nog steeds mijn voornaam niet uitspreken
En het is nog steeds een obsessie. ‘Vorige week was ik aan het sterfbed van mijn opa naar woorden aan het zoeken. Ik zat daar in eerste instantie niet als mens, maar als schrijver. Het moment willen vangen in plaats van voelen. Ik moet me er soms echt toe zetten om als mens iets mee te maken.’
‘Ik kan trouwens nog steeds mijn voornaam niet uitspreken. Op de middelbare school heb ik daar wat op bedacht. Mijn naam begint met een D en als je verkouden bent, wordt N een D. Dus als ik ‘Ik ben Nerek’ zeg, dan kom ik daar wel doorheen. De K-klank aan het begin is ook zoiets. Ik heb zó vaak sinas gedronken terwijl ik eigenlijk cola wilde.’
Als je niet kunt spreken, staan woorden in de weg. ‘Maar ik heb nooit geaccepteerd dat ik daar stil door moest worden. Wat er allemaal binnenkomt, inspireert. Als ik dat niet kan uiten, dan word ik niet goed. Doe mij maar een lege tafel met pen en papier en dan ben ik helemaal gelukkig. Het is liefde geworden, maar uit nood geboren.’
Lesgeven aan de opleiding, waar hij zelf ooit mee stopte
‘Mijn schrijfstijl is ook uit nood geboren: ik stopte de moeilijke woorden, de tongbrekers, in het midden van de zin en begon met de woorden die makkelijk voor me waren. Een goed voorbeeld daarvan is het stuk Vroeger is dood. Ik gebruik hier veel binnenrijm om zinnen aan elkaar te plakken, zodat er meer in één adem past.’
Deze manier van rijmen zien we ook vaak terug in rap. Neem het nummer ‘Geendagsvlieg’ van Osdorp Posse: niet alleen aan het einde van de regel maar ook in het midden van de regel zit klankovereenkomst.
Terug naar het stuk van Otte: De beeldspraak wordt nergens écht abstract, maar de tekst staat bol van de woordspelingen. Daardoor is het stuk - ook voor een wat minder geoefend lezer of luisteraar - goed te volgen, zonder dat het saai wordt.
‘Pas later ben ik gaan kijken hoe je zo veel mogelijk kunt zeggen met zo min mogelijk woorden. Ik ben gelukkig vroeg in aanraking gekomen met Hollandse helden als Toon Hermans en Bram Vermeulen, maar ook met rappers als 2Pac en Eminem.’
Dat past hij duidelijk toe in het gedicht ‘In naam van Rotterdam.’ Dat is een eerbetoon aan de mensen die hebben bijgedragen aan de wederopbouw van de stad: ‘Zij die van handen naar de hemel naar klauwen uit de mouwen gingen. Die van afgrijzen naar oprijzen en van rouwen naar bouwen gingen.’
In bijbehorende video zie je - zij het ietwat archetypisch - de diversiteit van de bevolking van de stad en de strijdvaardigheid die zij gemeen hebben. Je zou het kunnen vertalen naar het leven van Otte zelf: om te komen waar hij nu is, moest hij enkele obstakels overwinnen.
Toen hij na zijn propedeuse rechten op de universiteit een hbo-studie communicatie begon, kon hij het namelijk al snel niet meer opbrengen om naar school te gaan. ‘Op zondagavond sta je in een zaal voor vijfhonderd mensen en op maandagochtend ben je gewoon de lul die zijn huiswerk niet op tijd af heeft. Ik trok dat slecht en ging recalcitrant doen. Dan volgt er onherroepelijk een gesprek en toen ben ik ermee gestopt. Toen ben ik voor de kunsten gegaan. Met horten en stoten, na een halfjaar zat ik weer in een callcenter. Als jij de enige bent die de muziek hoort, kijken mensen heel raar als je staat te dansen. Ik heb wel heel lang als enige de muziek gehoord. Ook in mijn omgeving, waar wat jongens zich zorgen maakten om me.’
Inmiddels geeft hij het keuzevak Spoken Word aan diezelfde communicatie-opleiding. ‘Mijn vak verandert de wereld niet. Maar hoe klein het ook is, het vak verandert de wereld van de mensen die het volgen. Die worden gehoord. Ik zie ze rechterop naar buiten lopen na acht weken dan dat ze het lokaal binnenkwamen. Taal is zo machtig.’
Het onderwijs hervormen, om creativiteit een grotere rol te geven
Die creatieve kant heeft Otte op zijn eigen school- en studententijd gemist: ‘Na school bleef de gymzaal weleens wat langer open voor een zaalvoetbaltoernooi, maar om te schrijven was er niets. Ik was graag gestimuleerd om daar óók mee aan de slag te gaan. Dingen die je leuk vindt, moeten de basis zijn.’
Ik hoef geen dingen te doen die ik niet leuk vind, maar zoveel mensen bereiken dat punt niet. Of dat nou schrijvers of dansers zijn, vormgevers of fotografen
Het zou in zijn geval de keuze voor een passende vervolgopleiding ook makkelijker hebben gemaakt, al vindt hij achttien een te jonge leeftijd om levensbepalende keuzes te maken: ‘Hoe ga je dingen vinden van de wereld als je jezelf niet eens kent?’
Toch vond Otte uiteindelijk de juiste richting. Hij werd stadsdichter en spoken word krijgt nu de ruimte op de hogeschool. Maar we zijn er nog niet, vindt hij: ‘Ik hoef geen dingen te doen die ik niet leuk vind, maar zoveel mensen bereiken dat punt niet. Of dat nou schrijvers of dansers zijn, vormgevers of fotografen; het systeem werkt, maar is meedogenloos voor mensen die er niet in passen.’
Weer schalt die mechanische stem door de speakers. ‘Aan uw rechterhand ziet u het strandje waar in 1934 op een geïsoleerde plek in Rotterdam de quarantaine-inrichting werd geopend. Het complex was bedoeld voor het in afzondering huisvesten van mensen met ernstige besmettelijke ziekten. Sinds 1980 is het complex in gebruik als atelierruimte voor kunstenaars.’ Otte lacht: ‘Ja, dat is eigenlijk hetzelfde.’