Willem Janssen moest voor wedstrijden kotsen van de zenuwen. Tot hij zijn gedachten leerde sturen
Jarenlang moest FC Utrecht-voetballer Willem Janssen vlak voor wedstrijden kokhalzen of overgeven - soms zelfs op het veld. Zenuwen, constante twijfel over zijn spel, het bleef hem regelmatig dwarszitten. Totdat hij zijn gedachten leerde te sturen en hij weer plezier kreeg in het voetbal.
Er is een tijd geweest, een periode van zo’n negen jaar, dat Willem Janssen regelmatig weinig tot geen zin had om te voetballen.
Niet permanent, want als het goed ging, dan had hij nergens last van. Maar als het niet goed ging, en Janssen vond en vindt nogal snel dat het niet goed gaat, dan vreesde hij de wedstrijddag.
Trainen, dat was mooi. Maandag, dinsdag, woensdag, dan voelde hij zich prima. Beter worden, lachen met je ploeggenoten, je grenzen verleggen, vermoeid in bed vallen, en de volgende dag weer.
Maar op donderdag voelde hij een soort koorts opkomen. Op vrijdag werd dat ongemak. En op de wedstrijddag escaleerde het.
Het was wachten op het moment.
Voelde hij het?
Was het er al?
Meestal duurde het tot na de bespreking van de trainer, vlak voor de wedstrijd. Dan snelde Willem Janssen naar het toilet. Zo nerveus was hij voor wedstrijden, dat hij ervan moest trillen, kokhalzen, en overgeven.
Maar het vertellen? Erover praten? Dat niet.
‘In de machowereld van het voetbal,’ zegt Janssen, ‘leek me dat niet verstandig. Ik denk zelfs dat het tegen me gewerkt zou hebben. Voor je het weet ben je een watje.’
Trucje: de wc op het juiste moment doortrekken
Vandaar ook dat hij zorgvuldig probeerde te voorkomen dat het uitkwam. Dat was niet makkelijk.
Bij Roda JC was er destijds één afgesloten wc. Die zocht hij dan ook telkens op. Maar soms was die wc bezet, en moest hij naar de open wc’s, zoals je die op vliegvelden hebt. Met van die wandjes die twintig centimeter boven de grond begonnen en twintig centimeter onder het plafond stopten.
Als er iemand naast je aan het plasssen was, dan hoorde je dat. En als er iemand naast je aan het kokhalzen of kotsen was, hoorde je dat ook.
Op een keer braakte Janssen zo veel, dat het niet meer op te ruimen was
Maar daar had Janssen wat op gevonden. Wachten tot het ultieme moment, trok dan door, en braakte dan in het wassende water.
Zeker een jaar ging dat goed. Totdat hij een keer zoveel braakte, dat het niet meer op te ruimen was. Althans, niet snel genoeg.
Het was de wedstrijd tegen de amateurs van VV Capelle. Het probleem had hij nooit als hij speelde tegen grote ploegen als Ajax en PSV. ‘Dan móchten we winnen. Als we konden winnen, of moesten winnen, dan had ik een probleem.’
Zoals tegen Capelle. Zijn ploeggenoten stonden al in de rij om het veld op te lopen, en in en om de wc-pot lag nog allemaal viezigheid. Zo snel als hij kon, maakte hij het schoon, en sloot hij aan bij zijn ploeggenoten, met trillende en zware benen.
Naast zijn nervositeit en de zware benen had hij er zo een derde zorg bij.
De wc, die vieze wc, zou iemand die ontdekken?
Lezen wat supporters vinden, dat kun je beter laten
De volgende dag riep trainer Raymond Atteveld hem bij zich. Of hij misschien had overgegeven, vlak voor de wedstrijd? Dat had Mark Luijpers, ex-Roda-speler en assistent-trainer, namelijk gezegd.
Janssen: ‘Ik zei: ‘Ja, trainer. Bijna elke wedstrijd.’ Er viel toen echt een last van me af.’
De andere assistent-trainer, Martin Koopman, verwees Janssen naar Joost Leenders, een ‘prestatiecoach’ die werkt bij het bedrijf De Talentenacademie en diverse voetbalspelers mentaal begeleidt.
Er zijn zoveel mensen die niet kunnen genieten van datgene waar ze juist zo goed in zijn
Leenders vertelde hem dat hij niet de enige was. Popsterren, CEO’s, veel voetballers, er zijn zoveel mensen die niet kunnen genieten van datgene waar ze juist zo goed in zijn.
Profvoetballers, beseft Janssen, hebben het misschien nog wel het lastigst. Want welke werknemers in Nederland doen hun werk zo in de openbaarheid als voetballers? En over welke werknemers hebben zo veel mensen een mening? Geen, maakte Leenders hem duidelijk.
Veel van die meningen kun je maar beter negeren. Janssen zocht ze juist op. Hij wilde weten wat er online over hem werd geschreven, op de supportersfora. En nee, daar ging hij niet beter van spelen. Coach Leenders leerde het hem snel af.
Janssen: ‘Een advies was: een kringetje samenstellen van mensen van wie ik de mening echt belangrijk vond. Familie, vrouw, trainers, enkele medespelers, vrienden. Verder niemand.’
Dat hielp hem. En voor de nervositeit had Leenders ook een advies. Janssen: ‘Ik zou voortaan voor elke wedstrijd specifieke doelen stellen. Drie passes om iemand in scoringskans te brengen, vijf passes waarmee ik een linie oversloeg, dat soort dingen. Heel gek, maar het hielp.’
Als ik zo goed ben, waarom speel ik dan bij VVV Venlo?
Hij moest van ver komen. Janssen zat al jaren gevangen tussen twee neigingen - enerzijds was hij een perfectionist, anderzijds ‘voelde ik me vaak minderwaardig aan andere spelers.’
Toen hij bij VVV Venlo als jonge speler het eerste elftal haalde, schrok hij van de grote volwassen mannen. ‘Ik dacht: zij zijn veel te sterk, te snel, te goed.’
Toen werd hij uitgenodigd voor het Nederlands elftal onder 19 jaar, als speler van het kleine VVV, tussen spelers van Ajax, Feyenoord en PSV. ‘Ik dacht: wat doe ik hier? Ik hoor hier niet. Als ik zo goed was, waarom speelde ik dan bij VVV?’
De trainers dachten dat ik het aankon. Ik dacht van niet
Toen hij in 2007 van VVV overstapte naar Roda - hij was namelijk te snel, sterk en goed voor VVV - dacht Janssen dat hij het niet zou redden. ‘Het tempo van de Eredivisie leek me veel te hoog. De trainers dachten dat ik het aankon. Ik dacht van niet.’
Hij kon het wél aan - met volle of lege maag - en groeide hij uit tot Roda’s beste speler. In 2011 leidde dat tot een transfer naar FC Twente, toen een topclub. Voor zijn eerste wedstrijd, uit tegen NAC, moest hij overgeven, op het veld zelfs. Maar het idee dat hij te min was, had hij bij Twente gek genoeg niet.
Althans, aanvankelijk.
Je telt pas mee als je vaak de bal hebt
Na enkele weken begon de twijfel erin te sluipen. Waar het precies door kwam, weet hij niet meer. Speelde hij slecht en begon hij te twijfelen? Of twijfelde hij en begon hij slecht te spelen, waardoor hij reserve werd?
Zeker is dat hij op een zeker moment zichzelf geen toevoeging meer vond aan de selectie. Spelers als Bryan Ruiz, Nacer Chadli, Leroy Fer, Luuk de Jong, ze konden allemaal dingen die hij niet kon. Zij waren technisch, konden trucjes - met de bal waren ze geweldig.
Hij was juist goed zonder bal - met zijn vrijlopen, het ruimte maken voor anderen, en met zijn simpele maar snelle passing was hij juist een aanvulling in de selectie. Sterker, daar was hij expliciet voor gekocht.
Lopen, hard werken, timen, dat kan toch iedereen?
Maar hij zag het niet meer, en vond het ook minder bijzonder. Lopen, hard werken, timen, dat zijn toch simpele dingen? Dat kan toch iedereen?
Hij kon zich er niet overheen zetten. Ook al was Co Adriaanse - op een moment na - vol lof. Ook al heette hij na de 6-2 winst tegen PSV ‘de middenvelder van de toekomst.’ Ook al weet hij dat je in het voetbal veel vaker de bal niet hebt dan dat je hem wel hebt - en dat goed vrijlopen dus belangrijker is dan trucjes.
‘Ik wist het allemaal,’ zegt Janssen, ‘maar ik voelde het niet meer. Ik zag vooral wat ik allemaal niet kon.’
Zozeer, dat Twente dat ook begon te zien. In 2014 verkocht de club hem aan FC Utrecht.
Ik? Centrale verdediger?
Voor de duidelijkheid: Janssen vertelt dit allemaal niet neerslachtig. Hij praat zelfverzekerd over de ‘negen jaar’ dat hij niet echt van het voetbal kon genieten. Dat hij blij kon zijn met een ‘blessuretje of schorsinkje zodat ik even niet hoefde.’
Hij kan inmiddels genieten van een voetbalwedstrijd. Nerveus is hij nog wel, maar niet meer tot kokhalzen toe. De laatste keer dat hij moest overgeven voor een wedstrijd, is drie jaar geleden. Doemdenken over zijn prestaties doet hij ook minder - bij Twente had hij geleerd hoe heilzaam het terugkijken van een wedstrijd is. Bijna altijd had hij veel minder fouten gemaakt dan hij dacht dat hij had gemaakt. En hij helpt andere spelers, bij wie hij dezelfde neigingen ziet die hij zelf had als jonge speler.
‘Maar een echt vrolijke voetballer ben ik nog steeds niet,’ zegt hij lachend.
Een ander verhaal illustreert dit. Utrecht-trainer Erik ten Hag schoot hem in de zomer van 2016 aan: zou je niet centraal in de verdediging willen spelen? Zijn eerste reactie was: natuurlijk, trainer. Zijn tweede reactie was: ik ga keihard aan mijn conditie werken.
‘Een echt vrolijke voetballer ben ik nog steeds niet,’ zegt hij lachend
Niet omdat hij die conditie nodig had als centrale verdediger. Centrale verdedigers maken minder meters dan middenvelders. Maar dat was nu precies waar hij zich zorgen over maakte. Janssen calculeerde in dat hij het niet zou redden als centrale verdediger. En ging juist daarom aan zijn conditie werken.
Janssen: ‘Want stel dat het zou mislukken, dan zou ik de conditie niet meer hebben om op het middenveld te spelen. En dan zou het lastig voor me worden.’
Hij zag Ten Hags verzoek als een plicht, als een bedreiging, en pas in derde instantie als een kans.
Willem Janssen, centrale verdediger!
Niettemin greep hij die kans. Met veel enthousiasme en leergierigheid maakte hij zich zijn nieuwe positie van centrale verdediger eigen. Zo ziet hij zichzelf nu ook - Willem Janssen, centrale verdediger.
Al zou Willem Janssen Willem Janssen niet zijn als hij al zijn fouten - ook al zijn het er maar een handjevol - niet kon opnoemen. Er zullen maar weinig spelers zijn in de Eredivisie die zo onvergeeflijk zijn naar zichzelf. Belangrijke fout of onbelangrijke fout, als er iets niet goed gaat, dan walgt hij van zichzelf. En iedereen kan dat zien, want de walging neemt de controle over zijn hele lichaam over.
Zou het niet veel makkelijker zijn als Van Maarel en hij zichzelf erg goede voetballers vonden?
18 februari, FC Utrecht - PEC Zwolle, 86ste minuut. Utrecht staat 3-0 voor. PEC valt aan, niet om de wedstrijd nog te winnen, maar omdat de wedstrijd nog vier minuten duurt. Utrecht verdedigt al even inspiratieloos, en geeft Zwolles middenvelder Ouasim Bouy te veel ruimte.
‘Ik zag het gebeuren,’ zegt Janssen. ‘Dat vond ik al irritant.’
Bouy passt op de Deense spits Nicolai Brock-Madsen. Janssen dekt hem iets te veraf, al komt dat ook omdat de hele verdediging niet goed staat. Wat ook niet helpt: Brock-Madsen neemt de bal per ongeluk perfect aan.
Wat Brock-Madsen daarna doet, is nog miraculeuzer. Hij raakt de bal met zijn scheen, verkeerd dus, maar ook dat is voor dat moment perfect, want Utrecht-keeper David Jensen staat op het verkeerde been: 3-1.
Een echte fout maakte hij niet. Het doelpunt doet er niet toe. En toch schreeuwt en stampvoet Janssen het uit van frustratie.
Janssen: ‘Geen perfecte wedstrijd, daar baal ik dan van.’
Kon ik maar denken dat ik de beste was
Heeft het nadenken en piekeren en doemdenken hem meer geholpen of meer dwarsgezeten in zijn carrière? Dat is een vraag waar hij - jawel - even over moet nadenken.
Het vak van verdediger heeft hij zich eigen gemaakt door na te denken. Tactiek had altijd al zijn interesse. Die interesse, en het meedenken erover, maakte dat trainers hem graag opstelden. Hij begreep wat zij van hem vroegen. ‘Dus wat dat betreft was het voordelig.’
Maar soms, of nee, váák zou hij willlen dat hij wat minder nadacht over het spel. Dat hij wat minder zou twijfelen.
Met Mark van der Maarel, een ploeggenoot en twijfelende lotgenoot, heeft hij het daar wel eens over. Zou het niet veel, veel makkelijker zijn als zij zichzelf erg goede voetballers vonden?
Opvallend veel spelers kunnen zo denken, zegt Janssen. ‘Dan komt de trainer naar ze toe en zegt: kijk, je moet dit en dit, en zus en zo. En dan zie je ze denken: waar hééft die man het over? Wat heerlijk moet dat zijn.’