In een hoek van zijn huiskamer, boven de blauwe bank, naast het wandkleed met een Korantekst, hangt een boeket van memovelletjes in vier kleuren: geel, groen, oranje en blauw. Op de gele, groene en oranje blaadjes staan enkele woorden: werkwoorden, bijwoorden, zelfstandig naamwoorden. Zoals de reeks ‘koken, keuken, kuiken.’ Met daaronder de Arabische vertaling.

Het waren dit soort Nederlandse woorden die Farid Hattab voor het eerst weifelend gebruikte toen wij elkaar leerden kennen. Meestal spraken we Engels. Het was eind 2015, het jaar dat 43.000 vluchtelingen in Nederland asiel vroegen. Ik was vrijwilliger bij VluchtelingenWerk en begeleidde nieuwkomers in de eerste drie maanden nadat ze zich als burger van de gemeente Dordrecht hadden ingeschreven. Farid was ‘cliënt,’ zoals ze bij VluchtelingenWerk een nieuwkomer noemen. Maar hij was geen cliënt van mij.

Ik sprak hem aan voor het kantoor van VluchtelingenWerk, omdat hij al een tijdje buiten stond te dralen en zo verloren uit zijn ogen keek. Binnen had hij te horen gekregen dat er een ‘foutje’ was gemaakt. Hij was niet al drie maanden geleden aangemeld voor een taalcursus, zoals hem was verzekerd. Er was zelfs nog geen lening aangevraagd om die cursus te bekostigen. Hij moest dus nog even geduld hebben voordat hij aan de slag kon gaan.

Geduld? Even geduld? Al maanden werd hij gek van de verveling. ‘s Nachts sliep hij nooit langer dan vier uur. Overdag fietste hij eindeloos door onbekende straten om maar in beweging te blijven en vooral niet na te denken.

Waarvoor zou hij in leven blijven? Hij wist het niet meer. Dat vertelde hij mij pas later, veel later.

Iemand gouden bergen beloven

Door nieuwkomers als Farid, kwam ik op Het nieuws overvoerde Nederland met verhalen over mensen ergens in Europa op de vlucht en over vluchtelingen in Nederlandse asielzoekerscentra.

Maar Wat waren hun kleine of grotere triomfen? Waar liepen ze tegenaan? En als ze na een paar maanden niet meer intensief begeleid werden door een vrijwilliger, hoe redden ze zich dan?

Als hij mij bij een verhuizing helpt en ik hem vastgrijp bij de deur omdat het opeens begint te regenen, verrast hij mij: ‘Ik ben niet van suiker’

Bij Farid kon ik dat op afstand wel volgen. Maar hoe verging het al die andere nieuwkomers overal in het land? Daar kwam ik alleen maar achter als honderden leden van De Correspondent zich bereid toonden om gedurende langere tijd contact te onderhouden met een vluchteling in hun woonplaats.

Intussen gaat het met Farid naar omstandigheden goed. We spreken tegenwoordig Nederlands met elkaar. Dat lukt hem steeds beter. Als hij mij bij een verhuizing helpt en ik hem vastgrijp bij de deur omdat het opeens begint te regenen, ontroert hij mij met zijn reactie: ‘Ik ben niet van suiker.’ Dat zegt hij met een brede grijns. De zenuwtrekjes in zijn gezicht vertonen zich nog zelden.

De blauwe memoblaadjes die in de hoek van zijn huiskamer hangen, illustreren de vooruitgang die Farid het afgelopen jaar heeft geboekt. Op elk papiertje staat een Nederlandse uitdrukking, met Arabische vertaling of omschrijving. Aan de hand van die uitdrukkingen beschrijf ik hoe het Farid en het initiatief bij De Correspondent is vergaan.

Iemand gouden bergen beloven. Foto: Annegien van Doorn (voor De Correspondent)

Met vallen en opstaan

Vraag gedurende een halfjaar elke maand aan honderden nieuwkomers hoe het staat met het opbouwen van hun nieuwe bestaan. Doe dat aan de hand van thema’s die zich tijdens het gewenningsproces onvermijdelijk opdringen. Zoals: Zoals: en

Het idee is simpel, de uitvoering een stuk lastiger. Allereerst: hoe kom je aan geld voor zo’n intensief langetermijnproject? Daarnaast: hoe mobiliseer je honderden leden van De Correspondent? Vanaf het begin is duidelijk dat Greta Riemersma en ik het initiatief gaan leiden en

Maar dat lukt ons alleen als leden uit het hele land massaal contact met nieuwkomers leggen en ons van basale informatie en verhalen voorzien. Dat blijkt organisatorisch een gigantische klus. Zeker omdat we ons verplicht voelen de anonimiteit van nieuwkomers te waarborgen en te garanderen dat hun informatie bij ons veilig is.

In de aanloop zakt de moed ons regelmatig in de schoenen. Als duidelijk wordt dat geen enkele organisatie ons aan contactgegevens van nieuwkomers zal helpen. Hoe konden we zo naïef zijn? Als het eindelijk tot ons doordringt dat leden zelf naar nieuwkomers moeten zoeken en dat wij ze alleen de weg kunnen wijzen. Krijgen we dit project wel ooit van de grond? Gigantisch was onze opluchting toen in oktober vorig jaar bijna driehonderd koppels van leden en nieuwkomers zich meldden. Het begin was gemaakt.

Iets dergelijks gold voor Farid. Hij slaagde erin zijn vrouw Safaa Voor het eerst hoorde ik hem grapjes maken. Zij was het licht in zijn ogen, dat is een Arabische uitdrukking. Zij werd ook het licht in zijn huis. Een maand voor zijn verjaardag versierde ze de kamer al met slingers en ballonnen. Omdat ze zin in feesten had.

Een hart van steen hebben

Hoe richt je in Nederland een nieuw bestaan in als je hart nog elders verwijlt?

Ik heb veel nieuwkomers zien worstelen met die verscheurdheid. Ook Farid. Zeker toen in december vorig jaar de strijd om Aleppo werd beslecht. Nauwelijks wakker greep hij onmiddellijk naar zijn smartphone. Hij maakte zich grote zorgen, vooral om zijn vader, zijn moeder en zijn jongere broer, maar ook om andere verwanten, vrienden en buren. De godganse dag, zeker een keer per uur, checkte hij het laatste nieuws.

Totdat hij op een dag tot het inzicht kwam dat hij zo niet kon leven. ‘Wees hier met heel je lijf en heel je geest.’ Dat mantra prentte hij zich in. ‘Anders red je het niet.’ Steeds vaker lukt het hem naar dat motto te leven.

‘Wees hier met heel je lijf en heel je geest.’ Dat mantra prentte hij zich in. ‘Anders red je het niet’

En soms even niet. Zoals wanneer hem vanuit Syrië, Turkije of Griekenland via Facebook het bericht bereikt dat een van zijn dierbaren ziek of dood of buiten zinnen is. Dan bloedt zijn hart. Maar de volgende ochtend is zijn hart weer van steen. Omdat hij weet dat hij daar niks kan doen en dat hier zijn toekomst ligt.

In de beginperiode van ons project zagen Greta Riemersma en ik ons ook gedwongen onze harten te pantseren. De toevloed aan e-mails met persoonlijke verhalen was zo groot, dat we in die zee van informatie en emotie ten onder dreigden te gaan. Zes dagen in de week waren we vele uren bezig. Ver na middernacht stuurde Greta me nog apps.

Gezien de beperkte tijd en mankracht moesten we ons beperken en strenge keuzes maken. Ik schreef een reportage over Een verbluffend succesverhaal. Maar aan die Syrische kapper in Haaksbergen maakten we geen woord meer vuil. Ook aan zijn collega in Dokkum besteedden we geen aandacht.

Foto: Annegien van Doorn (voor De Correspondent)

Een olifantenhuid hebben

We konden onmogelijk al die individuele verhalen vertellen. We waren niet in staat om al die wederwaardigheden van leden en nieuwkomers te volgen. Al ging dat ons vaak aan het hart.

Ik denk aan het verhaal over Omar dat ik nooit heb geschreven. Er waren zoveel andere verhalen die om voorrang schreeuwden. Toch vergat ik Omar nooit.

In de noodopvang in Den Bosch had hij gastvrije Nederlanders leren kennen. Twee Brabantse gezinnen die zich over hem ontfermden toen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) eiste dat hij naar Maastricht zou verkassen, waar hij niemand kende. Zonder aarzeling namen de families hem in huis. De ene helft van de week het ene gezin. De andere helft van de week de andere familie.

Ook al wisten ze dat zijn verblijf in een Syrische gevangenis hem zwaar had beschadigd en dat hij ‘s nachts nooit sliep omdat het in zijn hoofd nog steeds spookte. Ze waren verknocht geraakt aan die zachtaardige man die zo heerlijk kon koken en altijd snoepjes meebracht als hij op vrijdag naar de moskee was geweest. Vanzelfsprekend hielpen ze hem om zijn vrouw en drie kinderen naar Nederland te halen. De woning die Omar kreeg toegewezen, knapten ze met zijn allen op. En natuurlijk waren ze erbij toen hij op Schiphol met zijn gezin werd herenigd. Niemand hield het droog.

Ik treur om al die verhalen die we lieten liggen. Over levens waar we wel een glimp van opvingen, maar waar we ons nooit verder in verdiepten. Verhalen waar ons hart van opsprong. Ik denk aan die Syrische vrouw in Kockengen die haar moeder zo gruwelijk miste omdat ze moest bevallen en dan moederziel alleen zou zijn. Een Nederlandse buurvrouw bood zich aan als plaatsvervangende moeder. En ze bezwoer die hoogzwangere vrouw dat ze tijdens de bevalling geen moment van haar zijde zou wijken. Een Correspondentlid liet ons weten: zelden voelden twee vreemden zich zo verbonden als toen het kind geboren werd.

Onvermijdelijk stuitten we ook op verhalen waar ons hart van ineenkromp. Die 34-jarige man uit IJmuiden zal ik niet licht vergeten, hoewel ik vrijwel niks van hem weet. Ik weet alleen wat een lid van De Correspondent over hem schreef: dat hij in Syrië systeembouwer was geweest. Verantwoordelijk voor het computernetwerk van een bank met 59 vestigingen in het hele land. Hier in Nederland kwijnde hij weg zonder werk. ‘Mijn ziel sterft,’ zei hij tegen het lid van De Correspondent.

Op rozen zitten

In de loop van het initiatief kregen we ruim zicht op het beste en slechtste wat Nederland vluchtelingen te bieden heeft. We kwamen in aanraking met zoveel goedwillende mensen, zoveel prachtige initiatieven, zoveel grootmoedige woorden en gebaren dat we er week van werden.

We zagen ook hoeveel er misging, hoeveel obstakels nieuwkomers moesten overwinnen bij het opbouwen van een nieuw bestaan, hoeveel kostbare tijd er verloren ging, zoals En we ontdekten hoeveel instanties en organisaties, hoeveel lokale en landelijke bestuurders, gloeiend hun best deden om opvang en integratie te versnellen en te verbeteren.

Op rozen zitten. Foto: Annegien van Doorn (voor De Correspondent)

Nederland was in 2015 slecht op de massale toevloed van vluchtelingen voorbereid, ook al stond de hogedrukpan Syrië al jaren op springen. Kennis en ervaring die in de jaren negentig bij de opvang van eerdere grote groepen vluchtelingen waren opgebouwd, bleken nooit goed gedocumenteerd. Dus was het een kwestie van improviseren. Pappen en nathouden. Op hoop van zegen. Pas toen de toestroom vorig jaar afnam, kon de aanpak worden verfijnd.

Sindsdien is bij de opvang en integratie op tal van terreinen grote vooruitgang geboekt. Ten eerste: de asielprocedure is versneld. Er wordt tegenwoordig onderscheid gemaakt tussen kansrijk en kansarme asielzoekers. Kansrijk zijn vluchtelingen die vrijwel zeker een verblijfsvergunning krijgen, zoals Syriërs en Eritreeërs.

Bij de opvang en integratie is op tal van terreinen grote vooruitgang geboekt

Kansrijke asielzoekers hoeven niet meer met het leren van Nederlands te wachten tot ze eindelijk een verblijfsvergunning krijgen. Kinderen en partner naar Nederland halen is voor hen relatief simpel. Bij hun plaatsing in een gemeente wordt rekening gehouden met hun vooruitzichten daar op werk.

Ook het huisvesten van nieuwkomers in gemeenten is versneld. Al zaten op 13 maart van dit jaar nog altijd bijna 10.000 vluchtelingen met een verblijfsvergunning in een asielzoekerscentrum op woonruimte te wachten, het aantal daalt.

En gemeenten hebben het afgelopen jaar alsnog een rol gekregen nadat ze eerder bij de invoering van de Wet inburgering in 2014 buitenspel waren gezet. Zij kunnen nieuwkomers dus weer op weg helpen. De privatisering van het inburgeringsonderwijs die tot een sterke daling leidde van het percentage nieuwkomers dat binnen drie jaar voor het inburgeringsexamen slaagt, is weliswaar niet teruggedraaid. Maar er komt toezicht op de kwaliteit van de scholingsinstituten, heeft de Rijksoverheid beloofd.

Er geen gras over laten groeien

Dat is pure winst, maar het blijft onvoldoende zolang de Wet inburgering van kracht blijft. Die wet legt de verantwoordelijkheid voor inburgering eenzijdig bij de vluchteling zonder hem hulp te bieden. Het inburgeringsbeleid werkt niet,

Advies aan een nieuw kabinet: zet de bijl in de Wet inburgering. En geef integratie weer de emancipatoire betekenis die het eind jaren tachtig had: iedereen de kans geven om volwaardig mee te doen. Nu moet een nieuwkomer zijn plaats in Nederland eerst verdienen. Integratie is geen zaak meer van de samenleving als geheel, integratie is de plicht van de vluchteling.

Er geen gras over laten groeien. Foto: Annegien van Doorn (voor De Correspondent)

Open kaart spelen

Mijn vriend Farid stuurde me vorige week een mail. Hij was voor de zoveelste taaltest geslaagd. Hij had nu een paar weken vrij. Waarom deden ze in Nederland toch zo vaak aan vakanties? Of ik nog vrijwilligerswerk voor hem wist? Hij verveelt zich nog steeds.

Als het aan hem lag, werkte hij al lang ergens in Nederland als programmeur. Twee cursussen heeft hij gevolgd, elk van drie maanden. Het niveau vond hij bedroevend laag. In een vlaag van frustratie vertrouwde hij mij toe: ‘Ik maak me grote zorgen over de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs.’

En nog steeds maakt hij zich zorgen over thuis, over zijn ouders en zijn jongere broer, ook al wordt er in Aleppo niet meer gevochten, ook al komt er weer water uit de kraan en is er soms zelfs een paar uur elektriciteit. Het ambtenarenloontje van zijn vader is niet genoeg om van te leven, zijn broertje springt bij. Wat als zijn broertje straks wordt opgeroepen voor het leger? De Turkse grens is gesloten. Vluchten kan niet meer.

‘Ik maak me grote zorgen over de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs’

En dan herinnert hij zich weer zijn mantra: ‘Wees hier met heel je lijf en heel je geest.’ Een nieuw bestaan opbouwen vergt jaren. Daar is hij inmiddels wel achter. Daar legt hij zich meestal bij neer. Als zijn onrust hem niet weer eens opjaagt. Hij wordt dertig dit jaar.

Met ons project hebben we nieuwkomers een halfjaar gevolgd. Een periode die te kort is om vergaande conclusies te trekken. Wel is het ons gelukt een rijk geschakeerd beeld te geven van wat er allemaal komt kijken bij het opbouwen van

Vier grote Europese kranten traden afgelopen maand in ons voetspoor: The Guardian, Le Monde, Der Spiegel en El País. Samen lanceerden zij het langetermijnproject dat vijfhonderd dagen lang 25 nieuwkomers volgt in vier landen. ‘Wat missen ze?’ ‘Hoe passen zij zich aan?’ Dat zijn wat vragen waarop ze antwoorden hopen te geven. Hetzelfde soort vragen als die wij het afgelopen halfjaar stelden aan honderden nieuwkomers: 272 aan het begin van ons project, 128 aan het einde.

Wij danken alle nieuwkomers die ons vertrouwden en hun verhalen met ons deelden. Wij danken alle Correspondentleden die als tussenpersoon en vertrouweling fungeerden.

Ons initiatief is bijna voorbij. Maar we blijven hen op afstand graag volgen.

Greta Riemersma zorgt volgende week voor het slotakkoord.

Dit verhaal is onderdeel van het initiatief Nieuw in Nederland. Zonder financiële bijdrage van was dat niet mogelijk geweest.​

Lees ook:

Hoe contact tussen Nederlanders en vluchtelingen vooroordelen en wantrouwen wegnam Honderden Correspondentleden interviewden vluchtelingen het afgelopen halfjaar over hun nieuwe bestaan in Nederland. Veel mensen blijven contact houden: ze vertellen dat het de integratie bevordert en zo de samenleving vooruithelpt. Lees het verhaal hier terug Kijken: Vijf vluchtelingen met een belangrijke boodschap aan alle Nederlanders Wat moeten Nederlanders weten om te begrijpen hoe vluchtelingen zich voelen in hun land? Vijf nieuwkomers hebben een persoonlijke boodschap voor jou. Bekijk het filmpje hier Hier verzamelen we alle verhalen én vertalingen van het initiatief Nieuw in Nederland Ruim driehonderd Correspondentleden interviewen vluchtelingen over hun nieuwe bestaan in Nederland. Hun verhalen vormen de basis voor de stukken binnen het initiatief Nieuw in Nederland. Hier zetten we al die verhalen én vertalingen op een rij. Lees alle verhalen hier terug