Deze jeugdopleider kijkt radicaal anders naar voetbaltalent (en dat geeft hoop)

Michiel de Hoog
Correspondent Sport
Foto's: Jip Broeks (voor De Correspondent)

Zijn de beste jonge voetballers ook altijd de talentvolste? Nee, zegt de tegendraadse jeugdopleider Bastiaan Riemersma. Vanaf dit seizoen krijgt hij bij de jeugd van Willem II de vrije hand.

Een paar jaar geleden begon Bastiaan Riemersma, jeugdtrainer van PSV, vraagtekens te zetten bij zo’n beetje alles wat hij wist of dacht te weten over zijn vak.

Hij twijfelde bijvoorbeeld over het nut van scouting. Kon je van een achtjarig jongetje zeggen of hij een voetbaltalent was? Je kon van zo’n spelertje wel zeggen dat hij nú goed was, zeker. Maar zei dat niveau ook iets over zijn potentieel? Over hoe goed hij kon worden?

Lange tijd leek het Riemersma niet zo moeilijk. Als je veel teams van achtjarigen bekeek, daaruit de besten selecteerde, die weer tegen elkaar liet spelen, dan had je de beste achtjarigen wel gevonden. En zijn taak als trainer was hen vervolgens te ontwikkelen. Om wedstrijden te gaan winnen, met die jonge jongens.

Maar hoe meer hij zich was gaan verdiepen in ontwikkelingsleer, hoe meer hij aan dit hele proces was gaan twijfelen. Hij was aan het ‘ontgiften,’ zou hij later zeggen.

Was een achtjarige feitelijk een miniatuurversie van een volwassen profvoetballer, vroeg hij zich af. Was ‘de beste’ op een bepaald moment ook daadwerkelijk ‘de talentvolste’? Dat bleek enorm onzeker; de ontwikkeling van jonge voetballers, merkte Riemersma, verloopt zelden in een rechte lijn.

En dat leidde tot een andere vraag: had het dan überhaupt wel zin om zulke jonge elftallen te hebben? Om negenjarigen te selecteren, en hun leven (en dat van hun ouders) in het teken van het profvoetbal te zetten? En zo veel tijd en energie in ze te steken, als ze een jaar later zomaar weer konden afvallen (wat continu gebeurde)?

De scouts met wie hij werkte, had hij nooit echt kunnen interesseren voor die materie. Theoretisch, vonden ze. Altijd wezen ze op die op zijn negende naar PSV was gekomen en het eerste had gehaald. En ze wezen op Memphis Depay: die hadden de scouts toch maar mooi ontdekt, die had opgeleverd, die bewees dat ze het zo slecht niet zagen.

Dat van die 32 miljoen was niet te ontkennen. Het andere, daar twijfelde Riemersma over. Hij wilde in discussie, misschien analytischer kijken naar het proces. Maar de scouts hadden daar niet veel mee. Het werd een welles-nietes-discussie.

Foto: Jip Broeks (voor De Correspondent)

Scouten, zeiden de scouts, was een kwestie van gevoel.

Waarop Riemersma zei: ‘Als dat zo is, waarom breken er dan niet meer talenten door naar het eerste elftal?’

Waarop de scouts zeiden: ‘En Memphis dan?’

De jeugdopleiding die op geen andere moet lijken

Deze zomer - twee jaar later - besloot Riemersma om weg te gaan bij PSV.

Sinds 1 juli is hij de baas van de jeugdopleiding van Willem II. De opleiding van Willem II is weliswaar veel kleiner dan die van PSV - 6 ton budget versus 4 miljoen - maar Riemersma krijgt er de vrije hand om zijn ideeën over een goede jeugdopleiding door te voeren.

We kunnen een veel beter voetballand worden als we een paar simpele impulsen onderdrukken

Die ideeën komen bij elkaar opgeteld neer op een aardig tegendraadse manier van denken. Het idee dat winnen belangrijk is, het idee dat een winnaarsmentaliteit bestaat, het idee dat je de besten tegen de besten moet laten spelen, het idee dat je van jonge spelers überhaupt kunt weten wie ‘de beste’ is - Riemersma zet vraagtekens bij alles.

En niet in de laatste plaats bij zichzelf. Het idee dat hij het voetbal vooruithelpt, ook dat is verre van zeker. ‘Ik heb een paar ideeën,’ zegt hij, ‘maar het zou zomaar kunnen dat ik ernaast zit. De ontwikkeling van jonge spelers is ongelooflijk complex.’

Hij houdt dus wat slagen om de arm. Maar als je goed naar Riemersma luistert, met zijn mengeling van overtuiging, passie, en zelfrelativering, dan zie je tussen je oogharen door iets glinsteren: Nederland, herrezen leidend voetballand (naast het gevoel dat Willem II een interessante jeugdopleiding zal krijgen).

‘We laten echt ontzettend veel talent liggen,’ zegt Riemersma. ‘Ik denk dat we een veel beter voetballand kunnen worden, als we een paar impulsen onderdrukken.’

Dit zijn de vraagtekens van Riemersma.

1. Moet je spelertjes zo vroeg mogelijk selecteren?

Het grote manco van het Nederlandse voetbal, zegt Riemersma, is dat kinderen veel te snel - al op zevenjarige leeftijd - worden bestempeld als ‘talentvol’ en ‘niet talentvol.’

Foto’s: Jip Broeks (voor De Correspondent)

In het onderwijs gebeurt het ook, weet hij, informeel en formeel. Kinderen krijgen te horen dat ze ergens wel of niet goed in zijn, en ontwikkelen zich volgens die verwachtingen. Kinderen worden in groep 8 van de basisschool als wel of niet academisch begaafd, met self-fulfilling

Maar nergens gaat het zo snel als in het voetbal - zowel bij de profs als bij de amateurs. ‘De beste jongetjes, althans, de jongetjes die we zien als de beste, gaan naar de waar ze de beste trainers krijgen, op de beste velden trainen, en veel aandacht krijgen.’

‘Al die andere kinderen, die als ‘niet talentvol’ worden ingeschaald, die komen zeg maar in de F9 en de E6, en modderen maar wat aan. Met op zijn best een goedbedoelende vader als trainer, of een schreeuwlelijk die maar wat doet. Niet zo gek als die kinderen ermee ophouden, of niet beter worden.’

Die vroege selectie is vermoedelijk zinloos, zegt Riemersma. Op zo’n jonge leeftijd weet je niet of nauwelijks wie wel of niet talent heeft. Daarvoor is voetbal een te complexe sport. Natuurlijk, sommige van die spelers die je vroeg inschaalt als ‘talentvol’ zullen goede spelers worden. Riemersma: ‘Alles wat je water geeft, groeit.’

Maar, zegt hij, dat weegt vermoedelijk niet op tegen het verlies van de enorme groep potentiële talenten die je al op jonge leeftijd op achterstand zet - of zelfs definitief buitenspel.

2. Moeten profclubs wel van die jonge jeugdteams hebben?

Het voorgaande roept een vraag op: heeft het wel zin dat professionele voetbalclubs elftallen hebben van spelertjes van 8, 9, 10, 11 jaar - de zogenoemde ‘onderbouw’?

Riemersma betwijfelt dat. Maar de trend is juist dat clubs steeds jongere teams hebben. Er is nu zelfs een landelijke Onder 9-competitie: jongetjes van acht jaar reizen straks het hele land door om tegen elkaar te spelen.

Laten we een Onder 6 beginnen. Dan zijn we de eerste van allemaal

Waanzin, vindt Riemersma. De kans dat een van die spelers het maakt, is toch al klein. ‘De enige reden dat wij als profclubs die elftallen hebben, is dat we bang zijn dat een andere club die speler inlijft. En dat we dan verliezen van die andere club.’

Zo ook bij zijn nieuwe club. ‘Een paar mensen kwamen naar me toe en zeiden: ‘Ik hoop dat jij snel een Onder 9 [een team voor jongens onder de negen jaar, MdH] gaat beginnen, want we raken nu al die spelers kwijt aan PSV.’ Dan ga ik ze toch teleurstellen.’

‘En bij PSV hoorde ik weleens mensen zeggen dat we een Onder 8 moesten beginnen. Dat leek me weinig zinvol. ‘Weet je wat we moeten doen?’ zei ik daarom toen eens. ‘Laten we een Onder 6 beginnen. Dan zijn we de eerste van allemaal. Zijn we iedereen voor.’ Toen keken ze me pissig aan.’

Riemersma wil een discussie starten. Zouden clubs de tijd en energie die ze nu steken in een klein plukje piepjonge spelers, niet beter kunnen uitsmeren over een veel grotere groep spelers?

‘Je moet denk ik als opleider erkennen dat je niet weet wie het tot de profs schopt, en wie niet, en dus je netten breder uitgooien. En pas daarna die jongens opnemen in de profopleiding.’

Riemersma draait het gebruikelijke proces dus om: Eerst opleiden, dan pas scouten.

Foto: Jip Broeks (voor De Correspondent)

3. Heeft het zin als je alleen de beste spelers van het moment scout?

De vroege selectie door profclubs zou niet zo erg zijn als clubs wisten hoe ze een voetbaltalent kunnen herkennen. Riemersma: ‘Het punt is: dat weten we niet. En ik denk dat het ook simpelweg niet kan.’

Scouts kiezen - niet alleen bij PSV, - consequent voor de jeugdspelers die nu het beste zijn. Terwijl die spelers vaak het beste zijn doordat ze de oudsten zijn, of iets eerder in de groeispurt zitten.

Dat is niet in het langetermijnbelang van de club - veel van de vroegrijpe spelers raken op termijn hun voordeel kwijt. Maar trainers klagen zelden, beweert Riemersma, want zij winnen nu wedstrijden met deze spelers. En het nu winnen van wedstrijden, dát telt bij een voetbalclub - zeker bij gebrek aan andere manieren om de ontwikkeling van spelers te meten.

En dat is op zichzelf weer een prikkel om vooral vroegrijpe spelers te scouten. ‘Dat kan jouw moeder ook, de meest opvallende speler uit een jeugdteam scouten,’ zegt Riemersma. ‘Wat zeg ik: mijn moeder kan dat zelfs.’

Bij Willem II overweegt Riemersma de scouting behoorlijk anders te doen. Al was het maar omdat ze tóch achter het net vissen als ze letten op dezelfde soort spelers als grotere clubs. ‘Die spelers met onvoorstelbaar motorisch talent, die supersnel zijn, of een fantastische techniek hebben, die kiezen toch niet voor ons.’

Wat hij wel kan doen: inzetten op een heel ander type speler. Spelers die hij ‘cognitietalenten’ noemt. Die spelers zijn leergierig, hebben discipline, kunnen plannen, en zien de bedoeling van een oefening snel. Ze zijn, in het wetenschappelijk jargon,

Veel onderzoek wijst erop dat dit soort eigenschappen veel voorspellender zijn voor later succes, dan of een speler nu de beste is. Riemersma vermoedt niettemin dat zulke zelf-regulerende spelers in Nederland te weinig worden gescout.

Een voorbeeld is (20), nu bijna basisspeler van Ajax. Willem II scoutte hem vroeg, en hield jarenlang aan hem vast, wat volgens Riemersma een andere manier is om te zeggen dat grotere clubs hem jarenlang over het hoofd hebben gezien. ‘En waarom? Omdat hij niet meteen indrukwekkend is. Omdat hij typisch zo’n cognitietalent is.’

Een andere groep waar Riemersma zich op wil richten: spelers die in november of december geboren zijn, de laatrijpers. ‘Of beter nog: spelers die beide hebben,’ zegt Riemersma. ‘Cognitie én de ‘verkeerde’ maand. Daar let niemand op.’

Foto: Jip Broeks (voor De Correspondent)

4. Is verliezen wel zo erg?

Stel dat hij deze zienswijze doortrekt bij Willem II. Dat kan het - nee, zal het - betekenen dat de elftallen van Willem II vaker zullen verliezen dan voorheen. En misschien zullen sommige jeugdteams wel degraderen.

Hij beseft dat dat tegen de intuïtie van sommigen in zal gaan. ‘Dat neem ik op de koop toe,’ zegt Riemersma. ‘Het gaat erom wat er aan het einde uitkomt. En dan is het echt niet zo erg als je een jaartje lager speelt.’

Het idee dat je goede spelers kweekt door de besten tegen de besten te laten spelen, is ook iets waar hij vraagtekens bij zet. ‘Soms moet je een jeugdspeler ook gewoon laten doen waar hij goed in is. Als je hem meteen tegen grotere en sterkere tegenstanders zet, dan kan hij dat goede punt helemaal niet ontwikkelen.’

5. Focussen we niet te veel op de uitkomst?

Een goede jeugdopleiding doet aan uitgestelde behoeftebevrediging. Het doel is niet om nu te winnen, maar pas over vijf, zes, zeven jaar. Dat principe wil Riemersma in de scouting tot uitdrukking brengen, door op ‘cognitietalenten’ te letten.

Maar het is ook dagelijkse praktijk in de training. Aanjager daarvan zal worden, een hbo-docent marketing met een passie voor jeugdvoetbal. Riemersma heeft hem bij Willem II aangesteld als assistent-trainer van de Onder 17.

Van de Vinne heeft zijn voetbalvisie nauwkeurig uitgewerkt in ‘procesdoelen’ en ‘principes,’ die afgestemd zijn op de leeftijd van spelers. Eén zo’n procesdoel van de Onder 17: voorkomen dat spelers van de tegenstander in de ‘hot zone’ met hun gezicht naar de goal in balbezit komen. (Dus: dat tegenstanders in het gebied vlak voor het strafschopgebied (‘hot zone’) de mogelijkheid hebben naar voren te passen of te schieten (‘gezicht naar de goal’).)

Een ander procesdoel: als dat toch gebeurt, de bal zo snel mogelijk afpakken en dan binnen tien seconden zelf tot een doelpoging komen. Riemersma: ‘Of het meteen lukt, is niet belangrijk, en of we de wedstrijd winnen, ook niet echt. Het gaat erom dat we beter worden in deze doelen. En dat is meetbaar.’

Door procesdoelen na te streven, leren de spelers het spel. Tegelijkertijd leren de trainers iets over de spelers. Namelijk wie, in Riemersma’s trainersjargon, responders zijn - spelers die dus reageren op aanwijzingen en die kunnen verwerken. Dat is volgens hem een teken van talent.

Foto: Jip Broeks (voor De Correspondent)

6. Wat kan de KNVB doen om het jeugdvoetbal te verbeteren?

De concurrentie tussen clubs is zo heftig, dat zij niet echt op de lange termijn kunnen denken. Ze willen nu winnen, en vestigen daarom hun aandacht vooral op een klein plukje vroegrijpers.

Hoe dat te doorbreken? Het goede voorbeeld geeft volgens Riemersma de Duitse voetbalbond DFB. Die zette twintig jaar geleden door het hele land 366 zogeheten steunpunten op, met een scout en een coach. Zij richtten zich op jongens die nog niet waren gescout door een profclub, maar die wel gemotiveerd waren, en gaven die jongens vervolgens training.

‘Dat heeft goed gewerkt voor de Duitsers,’ zegt Riemersma. ‘Als we dat hier ook zouden proberen, zou dat zo’n impuls geven aan het Nederlandse voetbal. Als je die niet-gescoute kinderen ook kunt enthousiasmeren, hun talent laat ontdekken, en tot bloei brengt... De vijver aan talent waaruit je dan put, wordt zo veel groter.’

Pas over een jaar of acht kan ik zien of ik een beetje gelijk heb

Dit is het laatste interview dat Riemersma voorlopig geeft. Hij wil niet meer praten over verandering, maar dingen veranderen.

Hij heeft bij Willem II een contract van drie jaar, met de intentie om er acht jaar te blijven. Pas dan zal duidelijk worden of zijn aanpak zinvol is, of hij ertoe doet. Of er spelers naar het eerste van Willem II door zijn gestoten, of naar grotere clubs, en of hij het bij het juiste eind had met zijn aanpak.

Riemersma heeft voor zichzelf een lijstje gemaakt van spelers in de jeugdopleiding van wie hij vermoedt dat ze het gaan redden. Zeg maar het type ‘cognitietalent.’ ‘Aan het einde van de rit, over zo’n acht jaar, dan kan ik zien of ik een beetje gelijk heb, met alles wat ik nu beweer.’

En zo niet?

‘Dan stop ik ermee,’ zegt hij gedecideerd. ‘Dan is het blijkbaar gewoon een grote loterij, wie het wel maakt, en wie het niet maakt. In elk geval snap ik het dan niet. En dan heb ik die mooie clubjas, en krijg ik een salaris, zonder dat ik iets bijdraag. Dat wil ik niet.’

Foto: Jip Broeks (voor De Correspondent)

Meer lezen?