Moeten media anders berichten na aanslagen? Denk en praat mee
Aanslagen hebben als doel angst en chaos te zaaien. Media-aandacht is daarin cruciaal. Tijd dus voor een fundamentele discussie over de vraag: wat kunnen media doen om wel te informeren, maar aanslagplegers niet te geven wat ze willen?
Na de aanslagen in Manchester besloot de Zwitserse nationale omroep om geen extra nieuwsuitzending te brengen. Het klassieke tv-journaal had ruim aandacht besteed aan de feiten, de slachtoffers en de reacties, waarom dan eindeloos doorgaan met berichtgeven?
Hoofdredacteur Tristan Brenn lichtte toe: ‘De overkill in westerse media speelt de terroristen in de kaart. Via tv-beelden bereiken zij zonder meer hun doel om angst en paniek te verspreiden.’*
Dat klopt. Terroristen kunnen nog zoveel bommen plaatsen als ze willen, als de media er niet over berichten, is hun aanslag mislukt. Geen enkele jihadist doodt zichzelf om vervolgens doodgezwegen te worden. Als het is om genegeerd te worden, kan hij net zo goed blijven leven.
Maar in hoeverre moet de pers daarin meegaan? Na Manchester merkte Joris Luyendijk op: ‘Er is in onze samenlevingen de afgelopen jaren een informatie-infrastructuur ontstaan waarin journalisten en media aangemoedigd en financieel beloond worden om het spelletje van de terroristen te spelen.’* Hij heeft volkomen gelijk.
Hadden media dan Bataclan, London, Brussel en Nice moeten negeren? Nee, natuurlijk niet. Maar tussen krampachtig stilzwijgen en het ongeremde berichtgeven dat ons nu stelselmatig overstroomt, ligt een waaier aan mogelijkheden.
Is het bijvoorbeeld verstandig om telkens veel details prijs te geven over de dader? Wie een aanslag pleegt, weet dat zijn volledige naam en gezicht in bijna alle kranten, nieuwssites en tv-journaals over heel Europa zal verschijnen. Normaal is die eer enkel aan een zegevierende presidentskandidaat van een groot land voorbehouden. Willen we die bonus zomaar bieden?
Laten we het gesprek voeren over hoe wij, de media, beter met aanslagen om kunnen gaan.
Waarom dit debat hoognodig is
Toen Europa nog geteisterd werd door de aanslagen van het IRA in Noord-Ierland, de ETA in Spanje of de Rote Armee Fraktion in Duitsland, waren er intense debatten over hoe de media hierover moest berichten. Dat debat is vandaag meer dan ooit weer nodig.
Als sommige vormen van berichtgeving terrorisme meer belonen dan andere, dan moeten we durven stilstaan bij de werkwijze van de pers. Excessieve media-aandacht kan immers de angst verhogen, de terrorist een heldenstatus verlenen en anderen tot nieuwe aanslagen inspireren.
En wat in de mainstream media verschijnt, leeft verder op de sociale media waar potentiële terroristen vaak hun mosterd vandaan halen. Sensationele beelden doen het daar goed. Als er een norm komt, werkt die alvast richtinggevend. Zo ging het ook met gruwelvideo’s uit het kalifaat: toen grote nieuwssites en tv-stations ze weigerden, verloren ze een deel van hun waarde en stichtten ze minder angst.
Elders is het debat al in volle gang. Na de aanslag in Nice kwamen grote spelers van het Franse medialandschap — Le Monde, Radio France Internationale, France 24, Europe 1 en BFM-TV — overeen om niet langer foto’s van aanslagplegers te plaatsen.* Radiozender Europe 1 besloot om ook hun namen niet meer te delen. Zulke afspraken hebben ook wij nodig.
Terroristen vragen om hun heldenstatus
Het lijkt erop dat terroristen soms letterlijk vragen om bekend te worden. De doodrijders in Nice en Berlijn lieten hun papieren slingeren in de truck waarmee ze slachtoffers maakten. De zelfmoordterrorist in Manchester had zijn bankkaart op zak. Hetzelfde patroon zagen we bij Charlie Hebdo.
Was dat telkens zomaar vergetelheid? Bij minutieus voorbereide aanslagen waar ze soms zelfs over hun kleren en kapsel hebben nagedacht? Voor de opeisingen van IS hoeven ze het niet te doen: die geven geen namen en hebben het enkel over ‘een soldaat van het kalifaat.’ Nee, wij geven hen de aandacht waarnaar ze kennelijk hengelen. Wij bedienen hen op hun wenken.
En media gaan doorgaans nog veel verder. Wie een aanslag plant, mag er ook rustig van uitgaan dat de hele wereld zal schrijven over zijn afkomst, familie, schoolprestaties, liefdesleven, eventuele strafblad en wat de buren van hem vonden. Wij spitten zijn korte levensverhaal uit met een ijver en een belangstelling die hij bij leven nooit heeft gekend.
Je weet niet of die 72 maagden daadwerkelijk op je wachten in het paradijs, maar wel dat je met één druk op de knop 72 monumenten naar je hand zet
Bovendien beperkt het zich niet enkel tot journalistieke aandacht. Ook de overheden lijken niet altijd goed na te denken over de impact van hun handelen op zulke dramatische momenten. Moeten regeringsleiders of zelfs staatshoofden automatisch de bevolking toespreken? Moeten de Eiffeltoren, de Brandenburger Tor en andere iconische monumenten telkens anders oplichten? Is dat niet te veel eer?
Anno 2017 weet je als terrorist nog steeds niet of die 72 maagden daadwerkelijk op je liggen te wachten in het paradijs, maar je kunt er wel van uitgaan dat je met één druk op de knop 72 monumenten naar je hand zet.
De terrorist is dan ineens iets van internationaal belang geworden. Ineens telt hij mee. We maken het hem nogal gemakkelijk, eerlijk gezegd. We maken zijn zelfmoordaanslag het overwegen waard. Hij is een nobody die zo graag een somebody wil zijn, desnoods post-mortem, en wij, westerse media, helpen hem daar maar al te graag bij.
Dit zouden wij niet moeten doen. We zouden onszelf enige soberheid moeten aanleren als we over aanslagen berichten. Dat hoeft allerminst een beperking van de persvrijheid te betekenen. We kunnen ons laten inspireren door hoe de media in andere domeinen heeft leren omgaan met het verstrekken van delicate informatie. Het gaat daarbij om het juiste evenwicht tussen berichtgeven en erger voorkomen.
Media gaan bedachtzamer om met suïcide
In de meeste westerse landen bestaan er mediarichtlijnen voor het verantwoord berichten over zelfdoding. Uit onderzoek blijkt namelijk dat serenere berichtgeving voor significant minder copycats zorgt. Zo daalde het aantal gevallen van zelfdoding in de Weense metro met maar liefst 75 procent nadat het Oostenrijkse centrum voor zelfmoordpreventie een brochure met tips voor de pers* had uitgebracht.
Hierdoor geïnspireerd stelde de Wereldgezondheidsorganisatie een lijst van adviezen voor journalisten op: publiceer geen foto’s of afscheidsbrieven, geef geen details over de gebruikte methode, wees niet sensationeel, vermijd religieuze of culturele stereotiepen, vermeld hulplijnen.
Vele westerse landen zijn hiermee aan de slag gegaan. Na Oostenrijk volgden Duitsland,* Zwitserland, Nederland,* België,* Frankrijk,* het VK* en de VS.
Deze richtlijnen kunnen een voorbeeld zijn
Bij nagenoeg alle jihadistisch terrorisme in Europa kwamen de daders zelf om. Ze bliezen zichzelf op of wisten dat ze naar alle waarschijnlijkheid gedood zouden worden. We hebben hier te maken met wat preventiewerkers in andere contexten een suicide cluster hebben genoemd, een golf van vergelijkbare zelfdodingen begaan door mensen die zich door eerdere, sterk gemediatiseerde voorbeelden hebben laten inspireren.
Natuurlijk is er een bijzonder groot verschil tussen (zelfmoord)terroristen en mensen die uit het leven stappen. Aanslagplegers zijn meer gedreven uit woede dan uit wanhoop. Zij willen hun lijden niet beëindigen, maar zoveel mogelijk lijden veroorzaken. Hun doel is moord en angst. Ook al lijken aanslagen soms op verkapte zelfmoord, het heeft iets ongepasts om een aanslag tot zelfmoord te herleiden — dat is kwetsend voor de slachtoffers en pijnlijk voor wie met klassieke suïcide te maken heeft gehad.
Het punt is niet dat zelfmoordterroristen ons mededogen verdienen omdat ze met suïcidale gedachten worstelen. Het punt is dat de mediarichtlijnen voor het verantwoord berichten over zelfdoding werken. Moeten we dan niet iets gelijkaardigs hebben voor zelfmoordaanslagen?
Als je weet dat copycats meer voorkomen bij mannen dan bij vrouwen, bij jongeren dan bij ouderen, bij armen dan bij rijken, moet er een belletje afgaan. Ook zelfmoordterroristen in Europa zijn jongemannen hoofdzakelijk afkomstig uit de onderkant van de samenleving. Het gevaar voor suïcidale besmetting is dus zeer hoog. Moeten klassieke zelfmoordlijnen dan niet hun werking diversifiëren, om ook hier het gevaar op copycats tegen te gaan? Moeten er gerichte preventiecampagnes komen? Lastige vragen, maar ze worden niet eens gesteld. De demonisering laat het niet toe.
In elk geval is er dringend nood aan een richtlijn voor verantwoorde journalistiek rond aanslagen. Ook de pers kan levens redden.
Wat zou de pers kunnen doen en laten na aanslagen?
En speciaal voor aanslagen kun je denken aan:
(Afbeelding niet te zien? Hier vind je de tekst)
Het is niet aan mij om hier een finale richtlijn op te stellen. Dat moet in overleg gebeuren. Journalisten zouden zo snel mogelijk met preventiewerkers, terrorisme-experts en veiligheidsdiensten rond de tafel moeten gaan zitten om een instrument uit te dokteren.
Laten we vandaag en de komende dagen hier op De Correspondent met elkaar het gesprek aangaan. We zijn niet veroordeeld tot machteloosheid. Terrorismebestrijding is meer dan het werk van veiligheidsdiensten en justitie. Op vlak van media en preventiewerking laten we vandaag belangrijke kansen liggen. Nochtans ligt daar de sleutel tot een minder machteloze omgang met het fenomeen.
Met dank aan Beatrice de Graaf voor haar suggesties bij een eerdere versie.