Het terugkerende dilemma van gruwelijke beelden
Afgelopen week zwengelde David Van Reybrouck op De Correspondent de discussie aan hoe media moeten berichten over terroristische aanslagen. Want: ‘Geen enkele jihadist doodt zichzelf om vervolgens doodgezwegen te worden. [...] Als sommige vormen van berichtgeving terrorisme meer belonen dan andere, dan moeten we durven stilstaan bij de werkwijze van de pers.’
In reactie daarop schreef Rob Wijnberg: ‘Terroristen zijn, cynisch genoeg, misschien wel de beste pr-strategen van de moderne tijd.’
Beeld speelt hierin natuurlijk een heel belangrijke rol: zowel de foto’s die media kiezen om van terroristen te publiceren (zoals camerabeelden van de aanslagen en portretten van de daders), als de foto’s die IS zelf maakt om te verspreiden (zoals hun propaganda- en onthoofdingsfilmpjes).
De discussie om wel of niet gruwelijke beelden te publiceren, heb ik in mijn tien jaar als beeldredacteur - eerst bij nrc.next en nu bij De Correspondent - vaak gevoerd. Het is een heftige en emotionele discussie die altijd terugkeert na aanslagen.
Wat me daarbij opvalt, is dat meestal alle soorten gruwelijke beelden over één kam worden geschoren
Wat me daarbij opvalt, is dat meestal alle soorten gruwelijke beelden over één kam worden geschoren, terwijl er volgens mij vele soorten gruwelijke beelden bestaan. Dat heeft niet alleen te maken met de beelden zelf en hoeveel bloed er bijvoorbeeld op te zien is, maar ook met de intentie van de maker, de context die het beeld wordt gegeven, de heftigheid van de gebeurtenis en hoe kort of lang na de aanslag het beeld wordt getoond.
Als beeldredacteur sta ik vaak voor het dilemma een gruwelijk beeld wel of niet te publiceren. Meer nog dan naar het beeld zelf, kijk ik daarbij naar de intenties achter het beeld, zoals wie de maker is, wat de drager is en wie staat afgebeeld. Want die factoren zijn van grote invloed op de uiteindelijke heftigheid van het beeld.
Om die complexiteit van intenties en gevoeligheden verder te onderzoeken, schreef ik op De Correspondent drie jaar geleden een serie verhalen over gruwelijke beelden. Om die intenties uit elkaar te trekken en de dynamiek van gruwelijke beelden van dichterbij te analyseren.
Ik ben het eens met de oproep van David en Rob om terughoudend te zijn in het berichten over terroristische aanslagen. Maar het is makkelijker om te zeggen wat niet te doen, dan wat wel te doen. Want wat moeten media dan wél laten zien als ze niet de daders en aanslagen zelf in beeld mogen brengen?
Prachtige foto’s kunnen ook gruwelijk zijn
Er werd deze week ook een heel ander gesprek over gruwelijke beelden gevoerd op De Correspondent. Bij een verhaal over zelfdoding plaatsen we foto’s van zwevende mensen. Sommige leden vonden het prachtig, andere voelden zich gekwetst.
Van tevoren bespraken mijn beeldcollega Yara en ik de keuze voor deze foto’s en de connotaties die ze zouden kunnen oproepen. Bijvoorbeeld vanwege persoonlijke ervaringen met zelfdoding of door de associatie met The Falling Man (de foto van de man die uit het World Trade Centre springt op nine eleven).
De foto’s kunnen ook worden gelezen als een symbolische - en natuurlijk ook heftige - verbeelding van dit lastige onderwerp. Zoals een lezer in een bijdrage opmerkte:
‘Ik vond de foto’s mooi, ze verbeelden voor mij het "abstracte" gevoel van vallen, het contact met de wereld kwijt zijn, geen houvast meer vinden; het gevoel dat voor mij het begin was van de beslissing tot zelfmoord. Die ik uiteindelijk nooit genomen heb omdat ik wel houvast vond, maar het vallen op zich, de totale onmachtige eenzaamheid, die herinner ik me heel goed.’
Yara lichtte in een bijdrage de keuze voor de foto’s verder toe: ‘Het beeld bij dit stuk is niet bedoeld om te provoceren en zeker ook niet om te kwetsen. Het is een afweging geworden tussen hoe we beeld konden kiezen dat wél de lading van het stuk dekt, zonder het onderwerp compleet te abstraheren. Daar kwam de keuze voor deze geënsceneerde beelden van zwevende mensen uit voort.’
Prachtige foto’s kunnen ook gruwelijk zijn. Het doel was niet om te kwetsen, het doel was om ook in beeld het ingewikkelde gesprek over zelfdoding te voeren. Zo blijkt maar weer eens hoe krachtig beeld kan zijn.
Om met een vrolijke noot af te sluiten
De afgelopen weken bezocht ik verschillende eindexamenexposities op kunstacademies. Hierbij een paar fotografen met interessante afstudeerprojecten:
- Kevin Osepa (HKU) - Mester blousé
- Bas Lengemann (HKU) - ‘If you wan’t to go fast, go alone. If you wan’t to go far, go together’
- Felicity van Oort (HKU) - Either not dead or does not exist
- Lisa van Casand (KABK) - The Mushroom Club
- Eline Benjaminsen (KABK) - Where the money is made
- Annija Muižule (KABK) - The Harvest
- Gilleam Trapenberg (KABK) - Big Papy
- Jesse Huiskamp (AKV St Joost) - Jesses gids tot tijdreizen
- Vytautas Kumža (Rietveld) - No Title
Veruit het spectaculairst was The Physical Rhythm Machine van Philip Vermeulen (van de afdeling ArtScience op de KABK). Een enorme machine die op een ritmische manier tennisballen afschiet en weer opvangt.
En Henk Wildschut won deze week de Prix de Livre 2017op Les Rencontres de la Photographie in Arles met zijn boek Ville de Calais. Geweldig project, prachtig boek, terechte winnaar.
Dat was het weer voor deze week. Tot de volgende!