Ode aan de schoonheid
Af en toe bekijk ik dit filmpje. Het is van het schoonste dat ik ken. Reis mee, zie de verloren tijd, wacht op wat komt en proest het uit.
Ze dragen ruitjeshemden, gestreepte polo’s,
bouwvakkersblauw.
De een houdt een gitaar vast, de ander een glas.
In een borstzak steekt een balpen.
Ze zitten op een lange bank. Over de reling hangt volk.
Is dit een hotel? Het licht in de gang is blauw.
En toch is er gloed.
Iemand stapt op, een ander gaat zitten.
Improviseren, zegt een man met een bril.
Lacherig overleg. Slordige afspraken.
Hoe ging het ook weer? Mannen op zaterdagmiddag.
Een jonge vrouw kijkt toe. Handgebaren.
Stemmen stemmen. Haar wangen die stralen.
Iemand sluit de ogen, proeft een grondtoon.
De linker recht zijn kraag, dempt zijn oren.
En dan ontstaat het. Terwijl één man nog praat
en een zanger nog gebaart, rolt er klimop uit de mond
van de man met het jack. Nee, geen klimop,
maar abrikozenhout en riet. En met zijn ogen dicht
ziet hij grasland en paarden en oeroud verdriet.
Alle hunkering die hij ooit heeft gevoeld,
alle liefde die hij nooit heeft gehad
alle vaders die hij reeds verloor
vloeien aan de oevers van zijn vochtige lippen.
En zijn vrienden vinden eindelijk zijn toon.
Tentzeil dat wappert. Koren in oogst.
Moeders die wenen. Men verandert van akkoord.
De oudste van hen boetseert nu een trompet.
Zijn vuist is van koper, het lijkt een gebed.
Maar het zijn vingers die dansen
op het dorpsplein van weleer. Er is troost
en afscheid en vriendschap en brood.
En iemand wil zeggen: trek het je niet aan.
En een ander zegt dat het altijd zo zal gaan.
Het zijn mannen op zaterdagmiddag
op weg naar de dood.
En wij reizen mee en zien de verloren tijd
en wachten op wat komt en proesten het uit.
Met dank aan Ramsey Nasr die mij op dit filmpje attendeerde.