Het eerste concert dat ik nooit meer vergeet. Of hoe muziek ons vormt
Minstens zo fascinerend als iemands weg naar de roem, is de val die vaak volgt. Ik mocht er talloze muzikanten over profileren en interviewen. Deze week komt het boek dat ik erover schreef uit: Plaatsvervangers. En deze voorpublicatie: over mijn magische eerste concert.
Zoals gebruikelijk zit mijn vader achter het stuur. Naar welke plaats we gaan, weet ik niet. Ik voel aan het bandje om mijn pols en probeer de straten om me heen te herkennen, maar ik ben te klein om veel te zien - enkel boomtoppen en zolderetages glijden voorbij. Mijn vader draait aan de zenderknop van zijn radio, vindt niet wat hij zoekt, duwt zachtjes vloekend een zelf samengesteld cassettebandje in de speler. We rijden Amsterdam uit, het is een zaterdagochtend midden in de zomer, stille straten, fel licht dat door de voorruit valt.
Mijn benen en handen trillen. Nooit eerder heb ik een concert bezocht. Ja, ik ben wel naar de Spice Girls geweest, in GelreDome. Maar toen was ik zo misselijk van opwinding dat ik na een paar minuten naar buiten moest. Bij de parkeerplaats kotste ik de auto van mijn moeder onder, vervolgens stond ik duizelig helemaal achter in de zaal, zo ver bij het podium vandaan dat ik alleen poppetjes zag, zelfs via de beeldschermen nauwelijks te herkennen – en vrijwel meteen wilde ik terug naar huis.
Vandaag krijg ik een herkansing. Skunk Anansie. Een jonge Britse rockgroep waarvan ik sinds vorige maand een album bezit, een van mijn eerste cd’s, gekregen voor mijn zevende verjaardag. Nu luister ik al weken nergens anders naar. Skunk Anansie is een van de hoofdacts op Lowlands. Mijn vader heeft via zijn werk bij de publieke omroep twee kaartjes gekregen. Mijn broer en ik hebben een compromis bereikt: hij is de eerste dag naar het festival gegaan, ik mag de tweede.
Met veel moeite heeft hij vanochtend het toegangsbandje van zijn pols gefriemeld en het om de mijne gedaan. ‘Het is daar heel druk,’ zei hij. Ik wist niet of het een aanbeveling of een waarschuwing was.
Rust boven uitzicht
Het festivalterrein is nog veel groter dan ik had verwacht. We parkeren op een weiland dat vol staat met auto’s, stuk voor stuk in de zon. Overal om ons heen: rumoer, geschreeuw, bewegende groepjes. Nooit eerder heb ik zo veel mensen bij elkaar gezien.
Gelukkig mogen we met onze polsbandjes backstage, we komen op een verlaten vlakte terecht. Mijn vader gaat moeizaam in het gras zitten, ik plof trillend naast hem neer. We drinken water en we wachten, en na een tijdje wijst mijn vader naar een leeg podium iets verderop: ‘Daar gaan ze straks optreden.’
Mijn vader gaat moeizaam in het gras zitten, ik plof trillend naast hem neer
Het duurt zeker nog een uur voor ze het podium betreden. Twee gitaristen, een drummer, en als middelpunt de enige vrouw: Skin, de zwarte, kale zangeres van de groep, die met haar zachte stem en verbeten uithalen de aandacht trekt.
De overdekte ruimte voor het podium is inmiddels volgestroomd, duizenden volwassen armen gaan bij de eerste gitaarnoten omhoog. Mijn vader en ik zitten nog steeds in het gras backstage. De zon brandt in onze nekken en we zien niets behalve schimmen in de verte, maar we doen geen poging om op te staan, we verkiezen rust boven goed zicht.
Leven aan de hand van muziek
Als ik nu terugdenk aan die middag, hoor ik als eerste de geluiden van toen. Die stem vanaf het podium, de klanken uit mijn vaders cassettespeler – pas daarna komen de bijbehorende geuren, de gezichten en de gesprekken.
Ik hoor The Beach Boys en herinner me tot in detail de zomerse autoritten naar Frankrijk, ik luister naar lome hiphopmuziek en denk aan de eentonige uren die ik doorbracht op mijn middelbare school.
Bij Weezer zie ik direct het meisje voor me met wie ik voor het eerst kuste, of nee, zij kuste mij, onhandig, met veel speeksel en botsende voortanden. Bij de eerste tonen van Lou Bega’s ‘Mambo No. 5’ kijk ik met mijn vroegere vrienden naar de beeldbuis-tv in mijn ouderlijk huis.
En zodra ik Skunk Anansie hoor zit ik weer op dat grasveld bij Lowlands, naast mijn vader en vol opwinding, in een wereld waarvan ik totaal geen weet heb, alles nog kan gebeuren.
Sommige mensen delen hun leven in aan de hand van geliefden, van werkgevers, van vriendengroepen. Ik doe het aan de hand van de artiesten naar wie ik in een bepaalde periode veel luister.
De verhalen achter de klanken
In 2013 schreef ik voor Vrij Nederland een verhaal over Stromae. De reden was eenvoudig: ik werd gegrepen door zijn muziek. Maar die invalshoek werd te particulier bevonden. Pas na veelvuldig heen-en-weer gemail met de dienstdoende redacteur en meerdere aangepaste versies werd mijn stuk gepubliceerd. De ondertitel luidde: ‘De stem van Europa.’
Wat betekende dat? Ik had geen idee. Ik betwijfel eerlijk gezegd of het een aanprijzing was. Waarom werd een artiest opeens relevant zodra hij Europa vertegenwoordigde, waarom volstaat het niet als iemand overtuigende muziek maakt? Dat iets op een bepaald moment gebeurt, betekent niet zomaar dat het typisch is voor die tijd.
Minstens zo fascinerend als iemands weg naar de roem, is de val die vaak vroeg of laat volgt
Muziek wordt interessant door wat er achter de klanken schuilgaat, de verhalen die uiteindelijk meer onthullen over mensen dan over muziek, de particuliere lotgevallen die niet in een grote tijdgeestduiding passen maar zich daar juist aan onttrekken.
Minstens zo fascinerend als iemands weg naar de roem, is de val die vaak vroeg of laat volgt. Ik voel sympathie voor de groepen die hun ene wereldhit de rest van hun loopbaan als last met zich meedragen, de zangers en zangeressen die even mogen meedraaien boven in de hitlijsten, als kinderen die via een opstapje over de schutting mogen loeren – en vervolgens rigoureus omlaagdenderen.
Wellicht komt het doordat in de muziekwereld, veel meer dan in de literatuur, de nadruk ligt op de jeugd. Het is een young man’s game – vergelijk de boekentoptwintig met de twintig best verkopende albums; de eerste lijst namen zouden qua leeftijd zo de ouders kunnen zijn van de tweede.
Soms betrap ik mezelf er bij iemands onvoorziene doorbraak al op dat ik voor me zie hoe de vervolgsingle zal floppen, welke onvoorziene en genadeloze kronkelingen een al uitgestippelde levensloop allemaal nog kan nemen.
Het magische optreden
De muziek op het podium klinkt steeds harder. Skunk Anansie speelt zonder terughoudendheid. De twee gitaristen lijken elkaar te willen overtroeven in volume, ze zijn veel luidruchtiger dan op de plaat. De drumsolo’s dreunen zelfs op deze afstand na in mijn oren en de zang van Skin heeft meer en meer weg van schreeuwen. Ik kan geen ritme ontdekken in de geluidsbrij, ook omdat ik de nummers niet herken. Zijn het bewerkte versies? Is deze muziek afkomstig van albums die ik helemaal niet in huis heb?
Toch doe ik mee. Eerst voorzichtig, geleidelijk losser. Ik applaudisseer na ieder nummer, ik neurie zodra ik een melodie meen te herkennen, en wanneer de zangeres daarom vraagt steek ik mijn handen in de lucht – net zoals de rest van het publiek, minstens tien meter bij me vandaan. Zoals ik denk dat het hoort.
Mijn vader doet niet mee. Hij zit onwennig in het gras, met roerloze ledematen en een ernstige blik. Zo nu en dan, als hij denkt dat ik niet kijk, fronst hij, en bij de hevigste gitaaruithalen gaan zijn mondhoeken kort omhoog, zoals wanneer hij zijn voet heeft gestoten.
Zonder mij was hij allang vertrokken, zou hij zelfs nooit hebben overwogen hiernaar te luisteren. En alsof ik zijn stilte moet compenseren, reageer ik steeds enthousiaster op de muziek. Halverwege kom ik overeind en begin ik, staand in het grasveld, mee te zingen. ‘Twisted.’ ‘Brazen.’ ‘Hedonism.’ Dit zijn de nummers die ik ken, de hits die ik al talloze keren op televisie heb gezien. Ik zing zo hard als ik kan, al heb ik geen idee wat de woorden betekenen. Er komen slechts vage, half-Engelse klanken uit mijn keel.
Wat doet het ertoe? Ik heb het idee dat ik opga in het moment, hier heb ik weken naartoe geleefd, het hele jaar misschien wel, en het optreden is alsnog veel meer dan ik ervan hoopte – het heeft iets magisch. Die vier muzikanten die bepalen wat duizenden mensen zingen en wanneer ze hun handen opsteken, ik heb nog nooit zoiets meegemaakt en wil dat het niet ophoudt, dat ik voor altijd met mijn vader op deze lege grasvlakte naast het podium mag blijven, onbestaande woorden zingend alsof mijn toekomst ervan afhangt.
De ontmoeting met Skunk Anansie
Dan is het voorbij. Geen toegift, Skunk Anansie bedankt het publiek en verlaat zonder omkijken het podium. De massa applaudisseert uitbundig, maar waaiert meteen daarna allerlei kanten uit, naar andere concerten, naar artiesten die ik niet ken en niet hoef te zien.
Wanneer vrijwel iedereen vertrokken is, kom ik ook in beweging. Mijn lichaam is vermoeid geraakt, misschien van de hitte, misschien van mijn zeldzame opgetogenheid. Ik help mijn vader overeind, veeg zweet van mijn voorhoofd, stop mijn T-shirt terug in mijn broek.
‘Vond je het leuk?’ vraagt mijn vader.
Ik knik. ‘Jij?’
‘Ja. Ja hoor, prima.’
Ik loop bij het podium vandaan, naar de parkeerplaats.
‘Wil je niet nog blijven?’
‘Ik hoef verder niemand te horen,’ zeg ik. ‘Dat was toch ook de afspraak? Omdat het zo’n groot festival is. We zouden niet lang blijven.’
‘Dat weet ik, maar wil je Skunk Anansie niet nog even zien?’
Hij wijst naar zijn polsbandje en dan pas begrijp ik wat hij bedoelt. Mijn vermoeidheid verdwijnt en maakt plaats voor hevige opwinding, nog heviger dan tijdens het concert. We lopen terug naar de backstage. Een kale beveiliger kijkt streng onze kant uit, maar laat ons wel door. We lopen over houten planken, langs metalen hekken die bedekt zijn met plastic hoezen, een soort opengeknipte boodschappentassen. Algauw loop ik niet meer naast mijn vader, maar een paar meter voor hem. We gaan een bocht om, en nog een. Uiteindelijk belanden we op een binnenplaatsje, een vierkante ruimte afgeschermd door hekken. Bij de ingang staat een doorzichtige koelkast, van onder tot boven gevuld met blikjes bier. Ik kijk naar een andere plek, een paar meter bij me vandaan, midden op de binnenplaats.
Daar staan ze. De hele groep. Op hooguit een paar meter afstand, de vier bezwete lichamen die net nog zo fanatiek op en neer sprongen. De drummer drinkt een fles water leeg, Skin dept haar glimmende voorhoofd met een servet, de gitaristen zijn bezig met het inpakken van hun gitaren.
Zwijgend kijk ik toe. Mij zien ze niet. Ik hoef maar een paar stappen te zetten en ik kan ze aanraken. Maar zolang ik hier sta, merken ze me niet op, worden ze volledig in beslag genomen door wat ze doen.
‘Wil je erheen?’ vraagt mijn vader, die achter me blijft staan. Ik kan hem niet zien, alleen horen.
Ik haal mijn schouders op. Zelfs al zou ik naar ze toe lopen, wat kan ik dan doen? Tegen klasgenoten durf ik doorgaans al niets te zeggen. Dus blijf ik staan. En neem alles zo goed mogelijk in me op, alsof ik hier later een toets over krijg waarbij ik elk detail moet kunnen reconstrueren. Hoe ze daar staan. Tevreden, zonder spoor van schaamte. Een viertal dat net duizenden mensen in beweging heeft gebracht. Dat op dit moment misschien al weet dat het zijn grootste hits al heeft behaald, dat ze dit niet de rest van hun leven kunnen doen, dat het hierna alleen maar minder wordt. Ik kijk toe hoe ze hun instrumenten opbergen. Op naar een volgend podium, een volgend festival, een volgend land. En ik blijf toekijken, tot ze vertrekken. Terwijl ze het festivalterrein verlaten, stel ik me voor dat ze nog een laatste keer omkijken en mijn blik beantwoorden. En ik vraag me af wat ze dan zouden zien.