Scouts kiezen te vaak voor voetballers geboren aan het begin van het jaar. Hier zijn oplossingen voor
Kinderen geboren in de laatste maanden van het jaar hebben minder kans op succes in de topsport dan kinderen geboren in het begin van het jaar. De reden: scouts en trainers verwarren het verschil in rijpheid met een verschil in talent. Ik verdiep me de komende tijd in deze kansenongelijkheid en verkwisting van talent.
Wat is er te doen aan het geboortemaandeffect - het verschijnsel dat kinderen die vroeg in het jaar zijn geboren, meer kans op succes hebben in de sport dan kinderen die later in het jaar zijn geboren?
De komende weken en maanden ga ik me verdiepen in dit onderwerp, en meer in het algemeen in talentidentificatie. Wie wordt gezien als talentvol en krijgt kansen om zich te ontwikkelen - en wie niet? En waarom - wat is dat eigenlijk, voetbaltalent?
De sport in het algemeen en het voetbal in het bijzonder blijft worstelen met het vraagstuk, en weinig illustreert dat zo goed als het geboortemaandeffect.
Dat zit zo in elkaar: scouts geven structureel de voorkeur aan kinderen die in het begin van het jaar zijn geboren. Dat is het resultaat van een denkfout - die kinderen zijn niet beter doordat ze meer talent hebben, maar doordat ze ouder zijn. Ze hebben simpelweg meer ervaring met het spel, ze zijn cognitief iets verder in hun ontwikkeling, en lijken dus talentvoller - maar zijn het in werkelijkheid niet.
De beoordelingsfout heeft blijvende gevolgen. Vroeggeboren kinderen komen in hogere teams, hebben betere trainers en krijgen meer zelfvertrouwen - wat hen ook daadwerkelijk helpt in hun ontwikkeling. Dit alles gaat ten koste van meer getalenteerde, maar nooit ontdekte laatgeborenen.
Met andere woorden: veel talentvolle spelers blijven onontdekt.
Het curieuze is: terwijl de literatuur over het onderwerp groeit, terwijl de kennis bij clubs en bonden toeneemt, terwijl de onrechtvaardigheid en inefficiëntie dus duidelijker is geworden, blijft het effect bestaan - neemt het volgens sommige onderzoeken zelfs toe.
Waarom laten clubs zo veel talent liggen?
Een illustratie daarvan is wat er twee jaar geleden gebeurde toen een ambitieuze student bewegingswetenschappen dacht een manier te hebben om het effect tegen te gaan.
Het afstudeeronderzoek van Pleun van Ginneken begon met verbazing. ‘Waarom,’ vroeg ze zich af, ‘laten clubs zo veel talent liggen? Waarom kijken ze niet naar die laatgeboren kinderen? Ze doen niet alleen die kinderen tekort, maar ook zichzelf.’
Waarom laten clubs zo veel talent liggen?
Het probleem leek haar bovendien deels oplosbaar. Van Ginneken en haar scriptiebegeleider David Mann hadden een manier bedacht om de scouts te helpen bij hun denkfouten.
Als spelers rugnummers droegen op volgorde van leeftijd - nummer 1 is de oudste, nummer 2 de een-na-oudste, et cetera - dan konden de scouts beter rekening houden met de leeftijden, was het idee. En dus een betere kans maken de daadwerkelijk talentvolle spelertjes te kiezen.
Van Ginneken benaderde de club van wie ze wist dat er een sterk geboortemaandeffect in de jeugdopleiding was om het idee te testen. Dat kon: PSV heette hen welkom.
Een simpel experiment
Van Ginneken en Mann filmden twee wedstrijden van jeugdploegen en deelden de scouts onder in drie groepen.
- Een groep die zonder hulp naar de spelers keek.
- Een groep die de geboortedata van de spelers wist.
- Een groep waarbij de spelers nummers op hun rug kregen, van 1 voor de oudste en 8 voor de jongste, en de scouts wisten dat dit op hun leeftijd sloeg.
De vraag aan de scouts was om de spelers te rangschikken naar talent. De uitkomsten waren verrassend. De scouts uit groep 1 kozen vrijwel zonder uitzondering voor de oudste kinderen. De scouts uit groep 2, die de geboortedata hadden, verrasten het meeste: ondanks de kennis over de geboortedatum, kozen ook zij vrij consequent voor de oudste spelers.
En de scouts uit groep 3, die naar de genummerde spelers keken? Die hadden geen voorkeur voor de oudsten, noch voor de jongsten, zo schreven Van Ginneken en haar begeleider David Mann in het artikel voor Journal of Sports Sciences dat ze van het experiment maakten. ‘De selectie-vooroordelen [...] kunnen worden verminderd als de informatie over leeftijd passend wordt aangereikt.’
Kortom: Van Ginneken leek iets in handen te hebben, een mogelijk middel tegen het decennia oude probleem.
Waarom doen clubs hier niets mee?
Maar tot haar verbazing was de reactie van de scouts van PSV nogal lauw, toen zij en Mann de resultaten van het onderzoek presenteerden.
Niet alleen voor de mogelijke oplossing, met de genummerde shirts. Dat kon ze nog wel begrijpen - dit was één studie, dat zegt weinig. En je kunt als scout moeilijk shirts gaan uitdelen met rugnummers, aan de teams die je scout.
Ik kreeg als reactie: interessant, maar ik weet niet of we er veel mee kunnen
Nee - de lauwe reactie betrof het geboortemaandprobleem als geheel. Ze had twijfel verwacht, gealarmeerdheid zelfs, maar geen gelatenheid. ‘Ik kreeg daar als reactie: interessant, maar ik weet niet of we er veel mee kunnen.’
Van Ginneken verliet de presentatie teleurgesteld. Ze wist wel dat het voetbal geen progressieve sport is. Maar dat scouts nauwelijks interesse tonen als je ze wijst op een denkfout die rechtstreeks ingaat tegen hun eigenbelang - dat verraste haar toch wel.
Want dit speelt overal - niet alleen bij PSV
PSV’s prestatieanalist Ruud van Elk kan zich de presentatie nog goed herinneren. Hij en zijn baas Luc van Agt kenden het geboortemaandeffect en vonden het experiment een goede manier om scouts er bewust van te maken.
Van Elk weet ook waarom het toch niet bij ze aankwam. Hij zegt dat de meeste jeugdscouts - net als bij de meeste andere profclubs - gepensioneerde voetballiefhebbers zijn die het werk tegen een onkostenvergoeding doen.
‘Voor hen is zo’n geboortemaandeffect nogal abstract,’ zegt Van Elk. ‘Je krijgt dan zo’n reactie als: ‘Hoezo, we zoeken toch gewoon de beste?’ Het is heel lastig om die denkwijze aan te passen, om de complexiteit uit te leggen, als je het al jarenlang op dezelfde manier doet.’
Helaas, vindt Van Elk, want het geboortemaandeffect is nog steeds volop aanwezig in PSV’s jeugdopleiding. Ongeveer de helft van alle kinderen komt uit het eerste kwartaal, ongeveer 70 procent komt uit de eerste helft van het jaar, blijkt uit zijn cijfers.
Voor de helderheid: het geboortemaandeffect is niet een specifiek probleem van PSV. Vrijwel alle Nederlandse profclubs lijden er in meer of mindere mate aan, zoals de site Tussen de Linies al eens uitzocht. Sterker, het is Europabreed. Ondanks de toegenomen kennis over het geboortemaandeffect, zo concludeerden de auteurs van een overzichtsstudie licht verbaasd, blijft het bestaan.
Dus, ligt het probleem bij de amateurclubs...
Ook Van Elk zegt dat het probleem dieper ligt. Het begint al bij de amateurverenigingen.
De jeugdscouts van profclubs scouten met name bij de hoogste teams van de amateurs. En die hoogste teams zitten vol met kinderen uit de eerste maanden van het jaar - want ook de amateurteams vinden het lastig om talent en leeftijd van elkaar te scheiden.
Je zou dan denken: laat de scouts van PSV dan vaker naar de tweede, derde en vierde elftallen kijken - daar moeten de talentvolle oktober-, november-, en decemberkinderen haast wel rondlopen. PSV is immers op zoek naar het ware talent.
‘Dat zou ik graag willen,’ zegt Van Elk, ‘maar dat gaat heel veel geld kosten. Dan heb je drie, vier keer zoveel scouts nodig.’
Het klinkt om moedeloos van te worden. Toch verwacht Van Elk bij PSV verbetering. Enkele oudere scouts, die de problematiek niet konden of wilden begrijpen, zijn vervangen door jongere scouts die de problematiek beter begrijpen.
Verder gaat PSV werken met een beslissingsmodel dat het geboortemaandeffect moet tegengaan. Bij de definitieve keuze uit spelers die de club interessant vindt, gaat de club de geboortemaand meenemen als een van de factoren.
Met het model is geëxperimenteerd in één jaargang van de jeugdopleiding, de huidige Onder 11 - en toeval of niet, het is de enige lichting waarin de spelers uit het eerste kwartaal niet in de meerderheid zijn.
...of bij het systeem?
Van Elk noemt nog een ander probleem - een probleem dat ook jeugdopleider Bastiaan Riemersma aankaartte in een interview dat ik met hem had. Is het wel nuttig dat profclubs Onder 8-, Onder 9- of Onder 10-teams hebben? Werkt dat een verkeerde scouting niet in de hand?
Want hoe jonger de spelers, hoe groter de verschillen in rijping. En dus hoe groter de kans dat scouts kiezen voor de vroegrijpe kinderen, ten koste van jongere, talentvollere kinderen.
Van alle spelers die we op die leeftijd hebben gescout, is de afgelopen jaren alleen Jorrit Hendrix doorgebroken
En kun je van zulke jonge spelers überhaupt wel weten of ze talentvol zijn? Van Elk weet: ‘Van alle spelers die we op die leeftijd hebben gescout, is de afgelopen jaren alleen Jorrit Hendrix doorgebroken. Dat is niet veel.’
Waarom dus niet pas later scouten, zoals een veel geciteerd overzichtsartikel over het geboortemaandeffect uit Sports Medicine suggereert? Van Elk is vóór - maar het kan alleen werken, zegt hij, als álle clubs afzien van die jonge elftallen.
Want als één club toch een Onder 8 of een Onder 9 heeft, en daarvoor spelers gaat scouten, zullen de anderen volgen, uit angst spelers kwijt te raken.
Meer experimenten zijn nodig
De komende tijd verdiep ik me in de problematiek van het geboortemaandeffect, verschillen in rijpheid en de kansongelijkheid en talentverkwisting die daarvan het resultaat is.
En in de bredere vraag die eronder ligt - wat is talent? En kun je het al bij jonge spelers herkennen?
Want als clubs talent beter zouden herkennen, zou er helemaal geen geboortemaandeffect zijn. Er is immers geen reden om aan te nemen dat talent onevenredig over het jaar is verdeeld.
Mann en Van Ginneken zijn intussen benieuwd naar vervolgexperimenten met de genummerde shirts. De vraag is: herhalen de resultaten van de PSV-scouts zich bij andere clubs? Engelse en Duitse onderzoekers hebben al belangstelling getoond.
En - zo vraagt Mann zich af - zou het niet ook tijdens de opleiding zinnig zijn? Want niet alleen scouten scouts vaker vroegrijpe kinderen, trainers blijken hen vervolgens ook positiever te benaderen dan de laatrijpe kinderen. Door de trainers continu te confronteren met de relatieve leeftijd, kan dit mogelijk worden voorkomen.
Van Ginneken, die inmiddels werkt bij NAC als sportpsycholoog, weet het wel. ‘Als je weet dat er zulke grote fouten worden gemaakt in de scouting en de opleiding, dan probeer je dat toch op zijn minst uit?’