1 op de 7 Nederlanders heeft betaald werk, maar leeft altijd in onzekerheid
Het armste deel van werkend Nederland heeft van Troonrede en Miljoenennota vandaag weinig te verwachten. Ik zet die alledaagse helden het komend halfjaar in de schijnwerpers. Jij kunt meedoen.
Onze welvaartsstaat kent een aantal ongeschreven regels. Een van de belangrijkste: werken loont. Wie niet te beroerd is om de handen uit de mouwen te steken, kan van zijn inkomsten redelijk goed leven. Wie werkt, valt niet buiten de boot.
Dat is ook de worst die Nederlandse regeringen sinds het midden van de jaren negentig voorhouden aan burgers die in armoede leven. Wil je aan de armoede ontsnappen, zorg dan dat je een baan krijgt. Dat is de blijde boodschap: werk en alles komt goed.
Maar werk is geen wondermiddel tegen armoede. En werken loont allang niet meer voor iedereen.
Van de 1,2 miljoen Nederlanders die in armoede leven,* werkt bijna de helft in loondienst of als zzp’er.* Binnen de massa van armen vormen werkende armen verreweg de grootste groep, twee keer zo groot als arme bijstandsontvangers. Tussen 2007 en 2013 steeg het percentage werkenden onder de armoedegrens met bijna de helft: van 3,5 naar 5 procent. Eén op de twintig werkenden geldt inmiddels als arm.
Een van hen zou die jachtige vrouw kunnen zijn die elke ochtend en elke middag een krant bij mij bezorgt. Tussendoor brengt ze reclamefolders rond. De slager in de buurt behoort vermoedelijk ook tot die groep. Ik zie veel te zelden klanten in zijn zaak. En de illustrator van twee straten verder kan van zijn kunst onmogelijk leven. Daarom werkt hij ’s avonds als conciërge op een school.
Zomaar drie werkende armen in mijn directe omgeving. Het wemelt ervan.
Een onzichtbare bevolkingsgroep
Aan de zelfredzaamheid van veel huishoudens is het te danken dat het percentage werkende armen niet hoger ligt. Ze zijn gemiddeld meer uren gaan werken. De meeste huishoudens met twee volwassenen hebben inmiddels twee inkomens. Dat is voor veel gezinnen geen luxe maar bittere noodzaak.
Het aantal werknemers met twee of meer banen steeg tussen 2003 en 2013 van ruim 300.000 naar bijna een half miljoen.* ‘Stapelaars’ worden die verzamelaars van ‘stapelbanen’ al genoemd.
Aan de zelfredzaamheid van veel huishoudens is het te danken dat het percentage werkende armen niet hoger ligt
Het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) maakt zich grote zorgen over het traditionele kostwinnersgezin waar maar één ouder werkt. Het instituut spreekt over een ‘risicogroep’ die steeds meer moeite heeft om rond te komen met een modaal bruto jaarinkomen van 35.000 euro. Misschien moet de partner toch een bijbaantje nemen. Die vluchtmogelijkheid om aan de armoede te ontsnappen heeft een eenoudergezin niet.
Ondanks al die extra arbeidsuren is één op de twintig werkenden dus arm. Zij houden het hoofd niet boven water. Een grote groep andere werkenden lukt dat net wel. Maar één tegenslag en ook zij gaan kopje-onder. Als ze niet genoeg opdrachten krijgen. Als hun contract niet wordt verlengd.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) noemt ze mede daarom ‘onzekere werkenden.’ Hun inkomen en arbeidspositie zijn onzeker. Eén op de zeven Nederlanders, 14 procent van de bevolking, behoort tot die categorie.
Help mee deze bevolkingsgroep in beeld te brengen
Misschien hoor ik daar ook wel bij. Of kom ik er ooit in terecht. Ik ben zzp’er. Ik verdien dit jaar gemiddeld maandelijks minder dan het minimumloon. Alleen omdat mijn vrouw een vaste baan heeft, kunnen we met onze tienerzoon rondkomen. Maar als mijn vrouw overlijdt of besluit te scheiden, en ik geen extra werk binnenhaal? Dan duik ik ook onder de armoedegrens.
Vandaag, op Prinsjesdag, met een nieuwe regering in zicht, begin ik met mijn journalistiek onderzoek naar de kwetsbaarste laag van de beroepsbevolking, de groep die geen loon krijgt naar werken en meestal in de schaduw blijft. Daar betrek ik jullie, de leden, graag bij.
Lees hier hoe jij mee kunt doen aan het project Alledaagse helden.
Ik noem ze ‘alledaagse helden,’ die ‘werkende armen’ of ‘onzekere werkenden.’ Omdat ze er eer in stellen om te werken voor de kost, ook al is het voor een schijntje. Een aantal van die alledaagse helden laat ik de komende maanden uitgebreid aan het woord. Hoe redden ze zich? Waar lopen ze tegenaan? Wat hebben ze nodig? Zo hoop ik, mét jullie hulp, een beeld te geven van de groep als geheel.
Wat nu al bekend is over de alledaagse helden
Eind 2014 stelde het SCP vast dat de bevolking uiteenvalt in twee blokken en dat de kloof tussen die twee steeds groter wordt. Het SCP onderscheidt zes bevolkingsgroepen, naar totaalkapitaal gerangschikt. Daarbij kijkt het rapport Verschil in Nederland niet alleen naar economisch kapitaal, maar ook naar sociaal, cultureel en persoonlijk kapitaal.
Met vier van die groepen gaat het goed. Dat zijn de gevestigde bovenlaag, de jongere kansrijken, de werkende middengroep en de comfortabele gepensioneerden. Samen goed voor 71 procent van de bevolking.
Met de andere twee groepen gaat het slecht. Dat is allereerst het precariaat, de onderste groep die achterblijft met alle vormen van kapitaal. De tweede groep zijn de onzekere werkenden. Samen maken ze bijna één derde van de bevolking uit.
Eind 2014 stelde het SCP vast dat de bevolking uiteenvalt in twee blokken en dat de kloof tussen die twee steeds groter wordt
Deze twee groepen hebben alle reden om zich onzeker, ontevreden en achtergesteld te voelen, constateerde vorig jaar hoogleraar Cok Vrooman in zijn inaugurele rede Meedoen in onzekerheid. Vrooman leidde ook de studie Verschil in Nederland bij het SCP. Volgens Vrooman heeft de geleidelijke afkalving van de sociale zekerheid twee groepen het zwaarst getroffen. Zo daalde de ‘inkomenszekerheid’ sinds 1980 met ruim één derde, vooral door versobering van bijna alle sociale zekerheidsregelingen, met name sinds 2005.
Die terugloop van de inkomenszekerheid zou volgens Vrooman minder hard zijn aangekomen als de wettelijke bescherming voor mensen met betaald werk intact was gebleven. Maar de regering maakte dat vangnet juist grofmaziger. De werkzekerheid kromp tussen 1980 en 2015 met ruim een kwart. Het percentage werknemers met een vaste baan daalde tussen 2005 en 2015 van 83 naar 74. Het aantal zzp’ers steeg in diezelfde periode van minder dan 700.000 tot meer dan een miljoen. Een eigen zaak, een tijdelijk contract, een beperkt aantal arbeidsuren en het niet hebben van een werkende partner, dat zijn de belangrijkste risicofactoren die onzekere werkenden tot arme werkenden maken of tot mensen zonder werk.
Dat lot trof de afgelopen jaren een 36-jarige stadsgenoot van mij, eerst verkoper in een computerwinkel, later postbode bij mij in de buurt. Zijn verhaal vertel ik volgende week in de eerste aflevering van een serie portretten van alledaagse helden. Zijn deeltijdcontract loopt half oktober af.
Ook belangrijk: hier zit het maatschappelijk ongenoegen
Het water stijgt de onderste twee groepen tot de lippen: de ‘zwakken in de samenleving’ en de ‘onzekere werkenden’. Intussen neemt de afstand tot de andere vier groepen toe. De gevestigde bovenlaag heeft volgens hoogleraar Vrooman ‘een blinde vlek’ voor lage sociale groepen. ‘Als je het zelf goed hebt’, zei hij daarover in NRC Handelsblad, ‘is het lastig om te beseffen hoe het aan de onderkant werkt.’
Dat geldt in mindere mate ook voor de andere groepen die het goed gaat: de jongere kansrijken, de werkende middengroep en de comfortabele gepensioneerden. Zij wanen zich veilig. Voorlopig. Min of meer.
Want bij alle groepen neemt het maatschappelijk onbehagen toe, nog het minst bij de twee bovenste groepen, bij de middengroepen al wat meer. Ook de middengroepen voelen zich steeds kwetsbaarder, constateerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid deze zomer in het rapport De val van de middenklasse. Deze middengroep houdt het hoofd boven water. Dat vergt steeds meer moeite. Ze maakt zich groeiende zorgen over haar sociaal-economische positie, en vooral over die van haar kinderen.
Bij bijna een kwart van de Nederlanders is sprake van ‘groot maatschappelijk ongenoegen.’ Dat is de mate waarin de samenleving wordt beschouwd als wanordelijk, onvoorspelbaar en betekenisloos. De onvrede concentreert zich bij de groepen die het zwaarst getroffen zijn door de afbraak van sociale bescherming. Ze is het meest wijdverbreid bij de onderste twee groepen en richt zich tegen globalisering, Europa, migranten en de elite.
Zo ontvouwt zich wat het SCP ‘een zachte tweedeling’ noemt.* Tussen een blok van de bovenste vier groepen waarmee het goed gaat en een blok van de onderste twee groepen waarmee het slecht gaat en die op heel uiteenlopende manieren naar de samenleving kijken. Ze leven in toenemende mate langs elkaar heen in gescheiden werelden die naar binnen zijn gericht.
De onzekere werkenden nemen in die verdeelde samenleving een bijzondere positie in. Ze delen het onbehagen met de onderste groep die zichzelf financieel niet kan bedruipen. Maar economisch gaat het ze net iets beter. Ze zijn gemiddeld ook net iets hoger opgeleid, net iets gezonder en hebben net een iets groter netwerk. En ze hebben werk. Ze redden zich nog altijd zelf.
En toch is hun geluksniveau het laagste van alle groepen. Ze hebben het minste vertrouwen in andere mensen. Ze hebben gemiddeld het laagste ‘mentale kapitaal’: een negatief zelfbeeld, weinig zelfvertrouwen, zijn relatief vaker minimaal twee weken depressief geweest.
Dus: laten we eens naar de alledaagse helden kijken
Onzekere werkenden balanceren zo voortdurend op de rand van de afgrond. De vier groepen boven hen zorgen wel voor zichzelf. Voor de groep onder hen zijn er nog altijd sociale regelingen, al zijn die versoberd. Onzekere werkenden staan er dus alleen voor. Welke organisatie behartigt hun belangen? Welke partij springt voor hen in de bres? Voor een vergelijkbare groep in de Verenigde Staten nam de Amerikaanse hoogleraar Joan Williams het op.
In de Harvard Business Review beschrijft ze die harde werkers tegen de verdrukking in, waar de elite op neerkijkt. Ze verwijt de Democraten dat ze oog hadden voor allerlei mogelijke minderheden - zwarten, vrouwen, transgenders - maar niet voor deze grootste minderheid. ‘Wat nodig is,’ zei ze in De Groene Amsterdammer: ‘is niet praten over of praten tegen, maar praten mét.’
Dat is wat ik de komende maanden ga doen. Met jullie hulp. Te beginnen met volgende week.