Afgelopen maandagavond zat ik op een podium te Amsterdam om uit te leggen waarom de niet-menselijke wereld boeit. Ik zei dat het, los van dat al dat leven razend interessant is, raar is om te denken dat je problemen in de wereld kunt oplossen als je een groot deel van de realiteit – die niet-menselijke – straal negeert.

Neem de die verbonden zijn met honger, armoede, slavernij, piraterij, migraties en miljarden euro’s verlies. Of de die eenmaal dood niet langer kraamkamers vormen voor veel vis en ook geen kustlijnen meer beschermen tegen tsunami’s.

Foto: Joany Beer

Maar die avond – waar ik een mini-onderdeel van was – stond in het teken van filosoof Eva Meijer. Zij is net cum laude gepromoveerd op opdat dieren niet langer louter aan het ontvangende einde staan van een voor hen structureel nadelig uitpakkende mens-dier-relatie.

Zoals de ganzen bij Schiphol.

Om beesten een stem te geven hoef je eigenlijk alleen maar naar ze te ‘luisteren,’ meent Meijer, want dieren geven heus wel vanalles aan. En de hoofdmoot van haar vertoog gaat over de wondere wereld van die dierentaal waarin ze dat dan doen.

Een passage uit de essayvariant van Meijers proefschrift, De soldaat was een dolfijn:

Kippen geven bijvoorbeeld de mensen namen, octopussen om door het riool terug naar zee te zwemmen en raven hacken experimenten door andere raven te leren wat de bedoeling is en vervolgens een eigen oplossing te creëren.

Biologentaal

De dierwetenschappers wier onderzoek ze aanhaalt, reppen zelf alleen nooit van ‘taal.’ Want taal zou iets uniek menselijks zijn en hangt van ultracomplexe eigenschappen aan elkaar. Dus als een papegaaionderzoeker durft te stellen dat zijn vogel misschien ook ‘taal’ gebruikt, heeft hij dan bewijs voor – ik noem maar iets – de aanwezigheid van ‘recursie?’

Zo zijn er wel meer doodnormale woorden in ons vocabulair die biologen angstvallig mijden. Taal bespreken ze in termen van ‘vocaal leren’ of ‘communicatie.’ Onderzoek naar intelligentie gaat over ‘cognitie.’ Onderzoek naar pijn houdt het op ‘nociceptie’ of ‘nociceptoren.’

Meijer breekt dat open en zegt: waarom onderzoeken we niet welke soorten communicatie beesten zoal voeren en laten we dáárvan afhangen hoe we ‘taal’ zien?

Want doordat dieren zich niet uitdrukken in die zeer menselijk gedefinieerde vorm van taal, gaan we ervan uit dat ze dus ook nergens over nadenken – dat doe je immers in taal – en nemen we hun eventuele wensen al helemaal niet serieus.

Op eenzelfde manier is ook pijn bij dieren veelal En mensen die daar onderzoek naar doen hoor je er niet over, die spreken immers ‘neutrale (lees: conflictmijdende) wetenschapstaal.’ Dus oké, goed punt. Taal kan meer zijn dan de enge taal die we kennen.

Maar daarna wordt Meijers verhaal voor mij toch ingewikkeld. Want:

  • Meijer heeft ‘taal’ geïdentificeerd als gatekeeper tot ‘ertoe doen’ en zegt dat taal eigenlijk alles wel kan zijn. Niet alleen klank, maar ook gekke kleurpatronen op de huid van een pijlinktvis. Vraag haar niet om definities.
  • Meijer zegt ook dat ‘er geen harde grens te trekken is tussen mensen en andere dieren.’ Wat te zeggen is van élke grens. Alle grenzen zijn arbitrair of contingent.

Aan de andere kant lijkt ‘complexiteit’ wel van belang voor Meijer. Graag overtuigt zij haar toehoorders dat ‘niet-menselijke dieren veel complexer zijn dan we dachten.’ Hoe complex is dan complex genoeg?

Plantentaal

Maar bovenal: hoe zit het dan met die grens tussen dier en plant? Is die dan wel hard? Planten communiceren immers ook vanalles. Bijvoorbeeld: dat ze beslist niet gegeten willen worden. Denk aan de huis-tuin-en-keukenui die tegen ons inzet. De ui krijgt elk kokend mens wel aan het janken – wat je in Meijertermen zou kunnen zien als ‘een verzetsdaad.’

Dan hebben planten ook nog een ondergronds wortelnetwerk voor informatie- en voedseluitwisseling en zijn ze ook zeker véél complexer dan altijd gedacht. Bekijk maar eens deze TEDtalk van de bevlogen Italiaanse botanicus Stefano Mancuso:

Youtube plaatst cookies bij het bekijken van deze video Bekijk video op Youtube
Hier de TED Talk van Stefano Mancuso

Dus, planten. Wat moeten we ermee?

Meijer doet de zaak af door in haar proefschrift te stellen dat planten en schimmels buiten de scope van het onderzoek vallen. (Ook al doet ze in een voetnoot van haar essay de oproep toch vooral planten te eten door de – volgens mij onbewezen – stelling te poneren dat ‘veganistisch eten net zo gezond is als niet-veganistisch eten.’)

Het gaat mij hier ook niet echt om die planten, maar om wat nu het fundamentele probleem is. Niet: wat is taal, wat kan taal allemaal zijn, wie vinden we dat taal heeft...

...maar eerder: aan de hand van welke criteria willen we welke waarde toekennen aan welke vormen van leven? Of dat nu wormen, prairiehonden of zandraketten zijn. Dan kunnen we daarna weer overal taal in zien, of niet.

Want in het woud van tegenstrijdige belangen die onze leefomgeving nu eenmaal is, zul je vaker wel dan niet de afweging moeten maken: wiens belang gaat voor? Aan welke belangen hechten we de meeste waarde?

En in het denken over die hamvraag helpt Meijer mij niks verder.