Wie bepaalt wat er in de geschiedenisboeken komt?

Anna Vossers
Eindredacteur
Foto's: Eline van Strien (voor De Correspondent)

De Correspondent organiseert met The Black Archives de Maand van de Verzwegen Geschiedenis. We publiceren over episodes uit de geschiedenis die de lesboeken nog niet hebben gehaald. In dit stuk: hoe veranderen de lesboeken?

Karel de Vijfde, Willem van Oranje en Anne Frank krijgen aandacht in elke geschiedenismethode. Maar Mansa Musa, Anton de Kom, Boni en Tula? Ken jij die?

Goede kans van niet.

Aan het einde van deze ken je ze hopelijk wel.

De Correspondent publiceert met verhalen over episodes uit de geschiedenis die onderbelicht zijn, maar wel aandacht verdienen om hedendaagse debatten over ongelijkheid, racisme en discriminatie beter te voeren. De maand kun je zien als een voorzet voor meer perspectieven in de geschiedenisles, maar ze is net zo goed een bijspijkercursus voor lezers van De Correspondent.

In deze explainer kijk ik specifiek naar schoolboeken. Want die kunnen volgens critici heel wat beter; van het taalgebruik tot de onderwerpkeuze

Wij hopen dat de onderwerpen waarover we deze maand publiceren in de klas terechtkomen. Daarom de vraag: hoe veranderen de lesmethodes?

1. Wie bepaalt de inhoud van de geschiedenisboeken?

Heel kort gezegd stelt het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap eens in de paar jaar een commissie van historici samen. Die buigt zich over grote wijzigingen van de inhoud van de geschiedenislessen van het basis- en middelbaar onderwijs.

De Tweede Kamer bespreekt het advies van die commissie, de onderwerpen worden door drie organisaties uitgewerkt in concrete en de uitgeverijen gaan aan de slag met het schrijven van nieuwe geschiedenisboeken.

En juist de samenstelling van de commissies die over de grote lijnen van het onderwijs gaan, daar heeft hoogleraar Caraïbische geschiedenis Alex van Stipriaan fundamentele kritiek op.

Hij legt uit hoe zoiets gaat: ‘Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wijst een voorzitter aan. Die kiest vervolgens, in overleg met het ministerie, voor een gemengde groep experts.’

Daarbij wordt volgens Van Stipriaan gelet of er experts van verschillende tijdvakken, maar ook conservatieve én progressieve types, mannen én vrouwen vertegenwoordigd zijn. Maar, stelde hij eerder al in die commissies zijn - hoe vakkundig ook -

2. Wat was het laatste advies over het geschiedenisonderwijs?

Het laatste advies dat specifiek over de grote lijnen van het vak geschiedenis ging, komt uit 2001. onder leiding van modernegeschiedenis-expert Piet de Rooy bepaalde dat leerlingen de geschiedenis moeten leren in tien tijdvakken. Op die manier krijgen ze meer besef van de grote lijnen van de geschiedenis, was het advies.

luisteren naar namen als ‘ontdekkers en hervormers (1500-1600),’ ‘pruiken en revoluties (1700-1800)’ en ‘burgers en stoommachines (1800-1900).’ Deze commissie vond ook dat het kader

onder leiding van Frits van Oostrom, een van de bekendste historici van Nederland. Die maakte een met vijftig belangrijke personen, voorwerpen en gebeurtenissen die volgens de samenstellers tot de basiskennis van iedereen in Nederland zouden

In 2010 werd die canon In die canon komen overigens wél een aantal onderwerpen voor die te maken hebben

3. Wat doen de uitgeverijen met zo’n advies?

Er zijn vier uitgeverijen die het gros van de geschiedenislesboeken maken: Thieme Meulenhoff, Noordhoff, Malmberg en Walburg Pers. Die herschrijven ongeveer elke vijf jaar hun methodes. Daarvoor zetten ze een of meerdere aan het werk, die bepalen wat er precies in het boek komt.

Vaak schrijven meerdere leraren samen zo’n boek. Of ze de stof goed kunnen overbrengen is belangrijker dan of ze de laatste academische kennis hebben, legt Falco Zwinkels, portfoliomanager van uitgeverij Malmberg, uit: ‘Het zijn eerder generalisten dan mensen die tot op de komma alles weten. Ze moeten didactisch iets in hun mars hebben.’

Het belangrijkst om te weten is dat de eisen vanuit de overheid redelijk algemeen zijn geformuleerd. Met name voor de onderbouw-lesstof hebben de auteurs veel vrijheid.

en geschiedenisleraar Jan-Wolter Smit is zo’n auteur. Hij vertelt dat hij veel vrijheid heeft de verplichte onderdelen te vertalen naar de lesboeken van de geschiedenismethode Feniks voor VMBO (Thieme Meulenhoff). Hij gebruikt de tien tijdvakken die in 2001 zijn bepaald. ‘Wat je moet behandelen is in maar daar kun je geen boek mee vullen.’

Voor de bovenbouw hebben de auteurs minder vrijheid. De eisen zijn strakker; toetsencollege CTvE, leerplanontwikkelaar SLO en examenmaker CITO stellen vrij precieze examenstofomschrijvingen vast.

Youtube plaatst cookies bij het bekijken van deze video Bekijk video op Youtube
Als je in twee minuten uitgelegd wil krijgen hoe deze redacties werken, dan is deze video van NOS op 3 een aanrader

4. En hoe houden auteurs rekening met maatschappelijke discussie?

Tussen het schrijven van een eerste versie, het voorleggen aan docenten, het redigeren en het daadwerkelijke verschijnen van het boek zit vaak een aantal jaar.

Jan-Wolter Smit werkte intussen mee aan twee edities van de methode Feniks: ‘Ik ben begonnen in 2007 met een eerste editie voor de onderbouw, en pas een jaar geleden was ik klaar met de tweede editie. Je moet dus iets opschrijven wat over vijf jaar ook nog klopt.’

Als je een nu actuele discussie in de geschiedenisles wilt behandelen - wat doen we met standbeelden van of of - is het papieren lesboek volgens hem niet de juiste plaats.

Smit: ‘Zo’n discussie over zeehelden is nu relevant, maar over twee jaar gaat dat misschien nergens meer over. Wat je vaak bij dit soort discussies ziet: ze komen in het werkboek of in het digitaal materiaal terecht.’

En: met een beetje geluk heb je een geschiedenisleraar die zich niet tot het boek beperkt.

5. Waar kan verandering beginnen?

Maar ook als je wel iets wilt veranderen aan de geschiedenislessen op school, zijn de methodes maar een begin. Elke docent afzonderlijk kan kiezen wat hij naast de verplichte kost nog meer overbrengt - en hoe hij dat doet. Geen bevlogen geschiedenisleraar zal zich beperken tot het lesboek.

Lesboekauteur en leraar Smit benadrukt: de rol van de docent is heel groot. ‘Die is de regisseur van het hele leerproces. Zijn belangrijkste taak is om een veilige situatie te creëren waar ruimte is voor gesprekken over lastige onderwerpen.’

Een beetje geïnteresseerde docent heeft opties genoeg, aldus Smit:

  • Van elke lesmethode bestaat een docentenhandleiding met literatuurtips.
  • De docentenvereniging heeft veel informatie.
  • De site staat vol met extra lesmateriaal.
  • heeft veel goede artikelen.

In hoeverre lastige onderwerpen naar voren komen, dat verschilt nogal. Uit een onderzoek naar hoe docenten het onderwerp slavernij behandelen, blijkt: de een besteedt er een lesuur aan, de ander wel tien. Sommigen gaan met hun klas naar het anderen laten een film zien, anderen

Als je de geschiedenislessen echt wilt veranderen, moet je eigenlijk zijn daar waar leraren leren, stelt Van Stipriaan. Dus op de pabo, de geschiedenisdocentenopleidingen, bijschooldagen

En gelukkig keren er wel dingen ten goede: de geschiedeniscanon biedt al meer ruimte voor een aantal van de onderwerpen die wij ook onder de aandacht brengen deze maand, zoals

En wie weet wat zal gaan veranderen aan de bladzijden die nu nog eufemistisch over ‘politionele acties’ gaan.

Dit verhaal is geschreven voor de Maand van de Verzwegen Geschiedenis van De Correspondent en The Black Archives.

Met dank aan Correspondentlid en geschiedenisdocent Marijn Luijten voor het nalopen van de geschiedenisboeken.

Meer lezen?