‘Niet voor Surinamers.’ Amsterdam sloot complete wijken voor niet-witte Nederlanders
Hoewel Surinamers in de jaren zeventig Nederlandse staatsburgers waren, konden ze niet wonen waar ze wilden. Ze werden uit sommige wijken in Amsterdam geweerd en kwamen en masse in de Bijlmer terecht.
Mijn ouders mochten in de jaren zeventig niet in de Van der Pekstraat in Amsterdam-Noord wonen. Niet rond de Meeuwenlaan, even verderop. De buurt rond Admiraal de Ruyterweg in West was ook niet beschikbaar. Evenmin de Vlietstraat, de Baarsstraat in Zuid, de Tellegenbuurt in de Pijp en delen van de Transvaalbuurt en de Indische Buurt in Oost.
De reden? Amsterdam had wijken, buurten, straten en portieken aangewezen waar Surinaamse Nederlanders niet meer welkom waren, ook al waren ze gewoon staatsburgers met de Nederlandse nationaliteit.
Hetzelfde gebeurde in Rotterdam. En de landelijke overheid probeerde Surinamers, die met name vlak voor de onafhankelijkheid in 1975 migreerden, over heel Nederland te ‘spreiden.’
Ik ben geboren en opgegroeid in Amsterdam, maar kende deze geschiedenis van mijn eigen stad en land niet. Ik leerde pas meer over dit discriminerende beleid toen ik het ‘Zwartboek Gesloten Wijken’ las. Dat werd in 1978 uitgegeven door de ‘Overleggroep Pensions’ en is onderdeel van de collectie van The Black Archives, een archief met duizenden boeken, documenten en andere archiefstukken rondom de geschiedenis van zwarte Nederlanders, dat ik in 2015 samen met Mitchell Esajas, Jessica de Abreu en Thiemo Heilbron heb opgericht.
Apartheid is geen term die ik associeerde met het ‘rode’ Amsterdam van de jaren zeventig. Toch prijkt het woord op de voorkant van het zwartboek van de activisten. Het zwartboek leerde mij het perspectief van net aangekomen Surinamers. Net als gesprekken die ik voerde met Andre Reeder, die een film maakte over slechte woonomstandigheden van Surinamers. Daarnaast sprak ik met oud-ambtenaar en activist Huib de Vet en las ik beleidsstukken van destijds.
Surinamers worden staatsburgers
Het perspectief op de recente geschiedenis dat ik zo verkreeg kunnen jullie lezen in dit verhaal. Laat ik beginnen met geschiedenis die ik al beter kende en die belangrijk is om de kille ontvangst van Surinamers in het Nederland van de jaren zeventig in context te plaatsen.
Vandaag behoort Nederland tot de welvarendste landen in de wereld. De basis voor die welvaart ligt voor een deel in de ‘Gouden Eeuw.’ In deze periode werden de VOC en de West-Indische Compagnie (WIC) opgericht.
In diezelfde tijd raakte de Nederlandse geschiedenis verweven met die van Suriname. Suriname werd vanaf 1650 gekoloniseerd, eerst door Engelsen en vervolgens door Nederlanders. In 1683 werd de ‘Sociëteit van Suriname’ opgericht, een onderneming voor het beheer van de kolonie Suriname. Aanvankelijk was de stad Amsterdam voor 33 procent aandeelhouder in deze onderneming (net als de West-Indische Compagnie en de rijke familie Van Aerssen van Sommelsdijck), en van 1791 tot 1795 was Suriname zelfs exclusief eigendom van de stad Amsterdam.
Na 1795 kwamen de onderneming en de kolonie in handen van de Nederlandse staat. In twee eeuwen verscheepte Nederland zo’n 550.000 tot slaaf gemaakte Afrikanen naar de Amerika’s, waar ze op koffie-, suiker- en katoenplantages dwangarbeid moesten verrichten.
Van de formele afschaffing van de slavernij in 1863 tot 1940 verscheepte Nederland zo’n 74.000 ‘contractarbeiders’ naar Suriname. Zij kwamen voornamelijk uit toenmalig Brits-Indië (‘Hindoestanen’) en toenmalig Nederlands-Indië (‘Javanen’). Vanaf 1954 werden de inwoners van het Surinaamse deel van het Koninkrijk Nederlandse staatsburgers, waardoor ze vrij naar het Nederlandse deel van het Koninkrijk konden reizen. In 1970 woonden in Nederland zo’n 42.500 in Suriname en de Antillen geboren mensen.
Het kabinet onderzocht een immigratiestop
In 1970 publiceerde de Nederlandse regering het beleidsstuk ‘Nota Buitenlandse Werknemers,’ het eerste in een lange reeks over dit onderwerp. Hierin werd klip en klaar gesteld: ‘Nederland is geen immigratieland en mag dit ook niet worden.’
De Nederlandse regering beschouwde Surinamers kennelijk niet als Nederlandse staatsburgers, maar ook als buitenlandse (arbeids-)migranten. In 1972 stelde het Nederlandse kabinet-Biesheuvel namelijk de ‘Commissie-Mok’ aan. Die moest onderzoeken hoe de instroom van Surinamers in Nederland beperkt kon worden. Het rapport van deze commissie is uiteindelijk nooit gepubliceerd, maar uit een reconstructie die NRC in 1995 publiceerde* blijkt dat een compleet voorontwerp van een wet is opgesteld die zo’n ‘beperking’ mogelijk moest maken.
In de reconstructie van NRC zegt een voormalig lid van de commissie-Mok: ‘We maakten ons destijds minder zorgen over het gelijkheidsbeginsel (…) Nu staat dat beginsel in artikel 1 van de grondwet. Ik zou aan een minister nu nooit meer een dergelijk advies als in het rapport-Mok geven.’
Beleidsnota: ‘Nederland is geen immigratieland en mag dit ook niet worden’
Ironisch genoeg kwam na het instellen van deze onderzoekscommissie juist een massale volksverhuizing op gang. Surinamers wilden voorkomen dat ze niet meer vanuit de armere kolonie naar het rijke Nederlandse deel van het koninkrijk konden verhuizen.
Niet alleen probeerde de landelijke overheid de toestroom van Surinamers te beperken. Ook gemeenten als Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Amsterdam voerden beleid voor etnische minderheden.
Na de verkiezingen van 1972 in Nederland stelde het progressieve kabinet-Den Uyl in zijn regeerakkoord dat Suriname onafhankelijk moest worden. Een artikel uit De Telegraaf* uit 1974 geeft een beeld van de paniek die zich rond deze jaren bij de Nederlandse regering ontwikkelde. ‘Plan van Den Uyl om volksverhuizing in te dammen: Suriname al 1 juli ‘75 onafhankelijk. Iedere maand “meegenomen”,’ staat boven het stuk.
Uiteindelijk verhuisden tussen 1970 en 1980 zo’n 140.000 mensen van Suriname naar Nederland, bijna de helft van de Surinaamse bevolking.
Waar moesten al deze mensen heen?
De meeste Surinamers die in de jaren zeventig naar Nederland kwamen wilden zich in de grootste Nederlandse steden vestigen: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag. Vanwege de werkgelegenheid, maar vaak ook om dicht bij familie en bekenden te zijn, dicht bij Surinaamse winkels en andere voorzieningen.
Dit was de periode dat ook activist en filmmaker Andre Reeder naar Nederland kwam. Hij vertelt, terugdenkend aan deze tijd: ‘Ik voelde me in het begin zo verloren, alsof ik op een andere planeet terecht was gekomen. Witte mensen die je voortdurend aankijken, je racistisch benaderen enzovoorts. Je zocht elkaar op.’
‘Op papier, volgens de wet, hadden Surinamers in Nederland toegang tot alles en dezelfde rechten als ‘autochtone’ Nederlanders,’ zegt Andre Reeder. ‘We waren ook Nederlandse staatsburgers. Maar de praktijk was heel anders, veel werd geweigerd omdat je zwart was.’
Een van de meest problematische zaken was huisvesting: ‘Als je een huis wilde huren, waren de huizen als je aan de deur kwam ineens bezet en bleken daarna voor anderen weer vrij, of je moest ineens exorbitant hoge huur betalen.’
Veel Surinamers kwamen daarom in ‘pensions’ terecht.
Hutjemutje slapen tussen de kakkerlakken
In de jaren vijftig en zestig ontstonden door heel Nederland pensions bij fabrieken en op andere plekken waar ‘gastarbeiders’ zwaar werk deden. Na de onafhankelijkheid van Indonesië werden ook Indo’s en Molukkers in pensions geplaatst. Bij de Surinamers zouden pensions uiteindelijk een door de overheid gesubsidieerde opvang worden.
In Amsterdam was de huisvestingssituatie van buitenlandse werknemers in 1971 zeer slecht. Een onderzoeksrapport stelde destijds dat er ‘op vele plaatsen werkelijk beestachtige situaties bestaan, die zich nauwelijks laten beschrijven.’*
Twee jaar later werd er in de Amsterdamse gemeenteraad gesproken van een ‘noodtoestand’ rondom pensions gevuld met Surinamers. Amsterdamse raadsleden noemden de pensions ‘mensenopbergplaatsen met jammerlijke toestanden.’*
In 1982 maakte Andre Reeder de film Onderneming Onderdak over pensions in Amsterdam. Pensionbewoner Ruud vertelt over de brandgevaarlijke situatie in het pension waar hij woont met twintig volwassenen en kinderen. Het is een kleine ruimte zonder nooduitgang, er lopen ratten in het plafond, elektriciteitsdraden hangen er gevaarlijk bij. Toch haalt Ruud zijn recht niet, omdat hij nergens naartoe kan als hij de huidige woning moet verlaten.
Scholier Michael vertelt in de film dat hij zich schaamt voor zijn woonsituatie, met acht personen op één kamer. Hij durft geen vriendjes mee te nemen en kan er ook geen schoolwerk maken. Ook vertelt hij dat er regelmatig gif wordt gespoten en er elke dag weer dode kakkerlakken opduiken. Rioleringsbuizen zijn verstopt en de afvoer van een wasbak loopt via de wc-vloer.
Dan maar kraken
Voor dit stuk sprak ik uitgebreid met Andre Reeder, die inmiddels 63 is. In 1971 kwam hij als zeventienjarige vanuit Suriname naar Nederland om te studeren. Net als veel andere Surinamers trok hij begin jaren zeventig naar de Bijlmer, de nieuwe wijk die niet bleek aan te slaan bij Nederlandse woningzoekenden. Veel flats stonden er leeg, terwijl veel Surinamers niet konden wachten om weg te gaan uit de pensions en in de Bijlmer wel een aantrekkelijke optie zagen.
Het hielp dat sommige woningbouwverenigingen in de Bijlmer de deuren openden voor Surinamers. Eén ervan wierf rond 1971 zelfs actief met de slogan ‘Wij discrimineren niet.’ Binnen een paar jaar had hun flat, Gliphoeve-I , 2.100 bewoners. 2.100 bewoners. Bijna 90 procent van deze bewoners was van Surinaamse afkomst, waar de woningbouwvereniging bij nader inzien van schrok.
Rond 1972 werd besloten alleen nog maar flats aan witte Nederlanders toe te laten, maar dit lukte al niet meer: die waren inmiddels niet meer geïnteresseerd en leegstand was het gevolg.
In 1973 was de leegstand in de flat Gliphoeve-I opgelopen tot zestig procent. In 1974 nam een groep Surinaamse woningzoekenden (veel vanuit pensions) daarom het heft in eigen hand: tachtig van de honderd leegstaande woningen werden gekraakt.
Op het Museumplein in Amsterdam werd in 1974 een grote solidariteitsdemonstratie georganiseerd, onder andere door LOSON, de organisatie waar Andre Reeder actief was. De Bijlmerkrakers werden ondersteund door de Amsterdamse kraakbeweging, die op dat moment onder andere in de Nieuwmarktbuurt in Amsterdam protesteerde tegen de sloop van woningen voor de nieuwe metrolijn.
Uit krantenberichten van destijds wordt duidelijk hoeveel protesten er rondom de Bijlmerkraakactie zijn georganiseerd. Surinamers scandeerden bij een Amsterdamse gemeenteraadsvergadering ‘Geen ontruiming, geen ontruiming,’ totdat de burgemeester een vergadering schorste. Honderd Surinamers uit de Gliphoeve bezetten gedurende anderhalf uur het Amsterdamse stadhuis om een gesprek met PvdA-burgemeester Ivo Samkalden te eisen.
Uiteindelijk werd van de Gliphoeve een ‘sociaal huisvestingsproject’ gemaakt. Alle krakers die langer dan een jaar in Nederland woonden kregen een huurcontract. Hiermee zette de gemeente Amsterdam de laatste stappen in een weg die al was ingeslagen: de flat werd bijna volledig bewoond door Surinamers.
Helaas raakte Gliphoeve in een neerwaartse spiraal. De flat raakte snel overbevolkt. Er was grote werkloosheid, vandalisme, huurachterstanden. Vuilnismannen, postbezorgers en zelfs politieagenten voelden zich onveilig. Post werd niet meer bezorgd, vuil werd maar één keer in de week opgehaald. Criminaliteit en drugsgebruik stegen.
Gliphoeve werd nationaal een schrikbeeld van ‘gettovorming.’ Door politici en beleidsmakers die ‘spreidingsbeleid’ propageerden werd dit schrikbeeld gebruikt om hun argumenten kracht bij te zetten. Dit was wat er kon gebeuren, zei men, als Surinamers in grote groepen ‘geconcentreerd’ bij elkaar gingen wonen.
Amsterdam trekt aan de bel
In 1974, het jaar van de Bijlmerkraakactie, woonden er zo’n 70.000 Surinamers in Nederland. Na de Bijlmerkraakactie zei de Amsterdamse burgemeester op nationale televisie dat in zijn stad grote problemen ontstonden met ‘25.000 à 30.000 Surinamers.’ ‘De situatie is zorgwekkend, omdat de spanningen tussen bevolkingsgroepen toenemen,’ gaf hij aan. Hij riep op tot een ‘nationaal plan.’
In Den Haag voorspelde PvdA-minister van Onderwijs Jos van Kemenade een ‘sociale ramp’ door de immigratie van grote groepen Surinamers naar Nederland. Minister van Justitie Dries van Agt (KVP) opperde opnieuw een ‘strikte toelatingsregeling’ om een ‘sociale catastrofe’ te voorkomen, met ‘onvermijdelijk huidskleur’ als criterium, wat hij kwalificeerde als een ‘hele nare ontwikkeling,’ maar ‘juridisch mogelijk’ en ‘ethisch niet bezwaarlijk.’ Minister Ruud Lubbers van Economische Zaken (KVP) stelde voor uitkeringen voor Surinamers te verlagen, ook al kwam dat neer ‘op een bepaalde vorm van discriminatie.’
Wijken en straten worden gesloten
Het bleef niet alleen bij woorden en waarschuwingen van het kabinet. In de jaren zeventig hebben door heel Nederland verschillende vormen van formeel en informeel beleid bestaan om Surinamers en andere etnische minderheden te spreiden en te scheiden.
In 1974 begon de Nederlandse overheid met een nationaal ‘spreidingsbeleid,’ op papier op basis van vrijwilligheid. In Den Haag werd het ‘Centraal Bureau Uitvoering Vestigingsbeleid Rijksgenoten’ opgericht, dat immigranten uit het Surinaamse deel van het koninkrijk zoveel mogelijk over heel Nederland moest verspreiden. De eerste opvang vond hierbij veelal plaats in pensions.
Van 1974 tot en met 1979 werd ook in Amsterdam een spreidingsbeleid gevoerd. Per portiek mocht niet meer dan één gezin van een ‘etnische minderheid’ wonen. Dit gold zowel voor Surinamers als voor gastarbeiders. Huisvesten van meer dan één gezin per portiek zou leiden kunnen leiden tot overlast en een ‘Gliphoeve-effect,’ aldus de beleidsstukken.
Maar het gemeentebestuur ging nog verder. In sommige wijken en straten werden Surinamers volledig geweerd.
Surinamers komen in verzet
Surinaamse organisaties en de Overleggroep Pensions spraken schande van de ‘gesloten wijken,’ en ook media pikten het op. In verschillende artikelen van destijds wordt er onder meer op gewezen dat de sluiting van wijken voor etnische minderheden discriminerend en ongrondwettelijk was, en ook juist meer concentraties in plaats van de gewenste ‘spreiding’ in de hand werkte.
Het beleid had namelijk alleen betrekking op buurten met veel woningen in bezit van woningbouwcorporaties en de gemeente, waarbij de Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting huurders kon toewijzen.
Er waren andere wijken waar de ‘concentratie’ etnische minderheden nog hoger was, maar met veel particulier woningbezit, waar de gemeente weinig greep op de toewijzing had. Deze wijken zouden door de maatregel echter meer etnische minderheden gaan aantrekken.
Waar de meeste Surinamers en andere minderheden woonden, werd voor een groot deel bepaald door de ligging van de pensions in Amsterdam. Veelal werden die verhuurd door particulieren in de slechtste delen van de stad, vooral in de negentiende-eeuwse wijken rond het centrum.
De acties van de Overleggroep Pensions en anderen waren effectief. Begin 1978 zei de verantwoordelijke Amsterdamse wethouder Louis Kuijpers in een interview in Het Parool over het spreidingsbeleid: ‘Dat is een werkafspraak geweest met de woningbouwverenigingen en het gemeentelijk woningbedrijf. Van die afspraak moeten we af. Het is een vorm van discriminatie.’
Ook nationaal deden de Amsterdamse gesloten wijken en het Amsterdamse spreidingsbeleid veel stof opwaaien, er werden Kamervragen gesteld waarna de ministers van Volkshuisvesting en Justitie het Amsterdamse beleid veroordeelden als in strijd met internationale verdragen rondom rassendiscriminatie.
De Amsterdamse woningbouwverenigingen leken echter voet bij stuk te houden. In een brief aan de Amsterdamse gemeenteraad uit 1978 schrijft de Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties: ‘De autochtone Amsterdammers blijken zich te midden van een groot aantal leden van etnische minderheidsgroeperingen vaak bedreigd te voelen. (…) De vraag of dat gevoel van bedreigingen al dan niet terecht is, doet weinig ter zake. Het feit is er, en wij achten het onze plicht om er rekening mee te houden. Van een sociale huisvester mag immers worden geëist dat hij ook de belangen van de zittende bewoners zo goed mogelijk behartigt.’
In 1979 werd het spreidingsbeleid in Amsterdam formeel afgeschaft.
De gemeente liet het uit de hand lopen
Voor dit verhaal sprak ik onder meer met Huib de Vet, een van de opstellers van het ‘Zwartboek Gesloten Wijken.’ In de jaren zeventig werd hij opbouwwerker en startte met anderen de ‘Overleggroep Pensions,’ die actie voerde en ageerde tegen het gemeentelijk beleid rondom pensions. En vervolgens ging hij zelf bij de gemeente Amsterdam werken, onder meer als coördinator van het gemeentelijk Gliphoeveproject in de Bijlmer.
Hij denkt dat het ‘Gliphoeveprobleem’ nooit was ontstaan als de gemeente Amsterdam de woningmarkt had geopend voor Surinamers. Hij vindt dat woningbouwcorporaties, opgericht om de zwakkeren in de samenleving te helpen, het hebben laten afweten bij mensen die een andere huidskleur hadden.
Ook nuanceert hij het schrikbeeld van de Gliphoeve als getto. ‘Er werd een hoop zooi gemaakt en slecht gewoond en er was ook veel geweld en herrie, maar dit was voor een groot gedeelte het gevolg van het ongeremd toelaten van zoveel mensen in zo’n korte periode in één flat. En bedenk, de hier geplaatste Surinamers waren het überhaupt niet gewend in flats te wonen.’
Terugkijkend constateert De Vet dat men bij Gliphoeve heeft gekozen de situatie ‘gecontroleerd uit de hand laten te lopen.’ De gemeente wilde ervoor zorgen dat de golf Surinamers zich niet over de hele Bijlmer verspreidde, maar creëerde zo juist de concentratie die ze vervolgens veroordeelde.
Terugkijkend is hij milder dan destijds. Hij vindt nog steeds dat verschillende overheidsorganisaties en corporaties rare en kwalijke dingen hebben gedaan. Maar vaak is er ook gewoonweg omdat men maar wat improviseerde niet adequaat gehandeld. ‘Niemand dacht na, iedereen deed maar wat, corporaties, de overheid, gemeenten.’ De ene niet-werkende kortetermijnoplossing werd gelapt met de andere.
Ook heeft De Vet inmiddels meer begrip voor de reactie vanuit Amsterdam. ‘Er was al gigantische woningnood in de jaren zeventig, en daar kwamen ineens nog heel veel mensen bij die om goede redenen ook een woning nodig hadden. Dat levert spanningen op, bij bewoners en politici, dat kan ik me best voorstellen.’ Terugkijkend is hij vooral blij dat de situatie van Surinamers en andere minderheden vandaag een stuk beter is dan destijds.
Het racisme blijft, het activisme ook
Filmmaker Andre Reeder heeft meer kritiek op het overheidsoptreden in de jaren zeventig. ‘De onafhankelijkheid van Suriname was niet goed voorbereid, er is nooit echt in Suriname geïnvesteerd. Na honderden jaren exploitatie was de kolonie niet meer winstgevend en wilde Nederland van haar kolonie af. De mensen in de kolonie vluchtten naar Nederland en werden vervolgens afgeschilderd als ‘profiteurs.’ Net zoals hoe tegenwoordig met vluchtelingen wordt omgegaan. En wij waren zelfs Nederlandse staatsburgers, verbonden via honderden jaren kolonialisme.’
Reeder vond het schokkend dat de witte burgers er kennelijk geen benul van hadden dat de Nederlandse welvaart mede tot stand is gekomen dankzij vierhonderd jaar slavernij. ‘Nederlanders waren geïndoctrineerd dat wit Nederland goed was, dat Nederland goed deed voor de wereld, enzovoorts. Je mocht mensen niet aanspreken op het feit dat ze racistisch waren.’
De overheid creëerde met het spreidingsbeleid volgens hem het beeld dat Surinamers een probleem waren. ‘Ook door kranten als De Telegraaf werd een sfeer geschapen dat Surinamers profiteurs waren, messentrekkers, mensen die je baan kwamen jatten. Vergelijkbaar met hoe nu vluchtelingen worden weggezet.’
Er is veel veranderd, maar nog steeds is er volgens Reeder sprake van structureel racisme op vele gebieden. Maar hij ziet ook positieve ontwikkelingen: ‘Bij de situatie van Surinamers vandaag zie je in vergelijking met toen veel vooruitgang: maatschappelijk, sociaal, cultureel. Het meest trots ben ik op de jonge zwarte generatie van nu. Ik vind het zo inspirerend te zien wat zij doen. Een nieuwe generatie zwarte activisten is opgestaan.’
Voor dit stuk heb ik gesproken met Andre Reeder, Huib de Vet en Klaas Breunissen en naast de genoemde bronnen ook gebruik gemaakt van de overzichten in De Minderheden - 600.000 vreemdelingen in Nederland van Peter Schumacher en het BijlmerMuseumblog.
Dit verhaal is geschreven voor de Maand van de Verzwegen Geschiedenis van De Correspondent en The Black Archives.