We mogen ons nog veel ongemakkelijker voelen over Zwarte Piet
Jaren geleden - ik studeerde nog - speelde ik een middag voor Zwarte Piet. Ik deed dat op uitnodiging van de voedselbank, die een Sinterklaasviering organiseerde voor gezinnen die daar thuis vanwege geldgebrek niet aan toekwamen. Met een groepje andere vrijwilligers schminkte ik me zwart, zette een pruik met kroeshaar op waar de Pietsmuts al aan vastzat, en stiftte mijn lippen rood.
Ik herinner me de opwinding van de kinderen en hun bijdehandheid, want ze waren extreem goed op de hoogte van het Sinterklaasjournaal en stelden lastige vragen (‘Als jij Spelletjespiet bent, waarom heb je dan geen geel pak aan?’). Maar ik herinner me ook dat ene zwarte jongetje dat met grote ogen stil aan de rand van de zaal stond. De lastigste vraag kwam van hém, maar die bleef onuitgesproken, en ik stelde mezelf die vraag niet.
Had ik het gevoel dat ik iets verkeerds deed? Dat ik racistisch bezig was? Integendeel, ik dacht dat ik me inzette voor een goed doel. Zwarte Piet had voor mij positieve connotaties. Een held die álles kon, álles zag en hoorde, op daken klom en op onmogelijke plekken pakjes achterliet: ik was zo onder de indruk dat ik als kind een tijdlang ambieerde naar de Pietenacademie te gaan waarover ik op datzelfde Sinterklaasjournaal gehoord had. Mijn kleine zusje belde zelfs naar de nummerinformatielijn om te vragen wat het nummer was van Sinterklaas, zodat ze zich alvast kon opgeven.
Die positieve associatie kon ik hebben, denk ik nu, omdat ik wit ben. Was ik zwart geweest, had mijn familie een slavernijverleden gehad, dan had ik heus niet zo snel over bepaalde details heen gekeken, zoals de ijzeren banden met gebroken ketenen die Piet in het liedjesboek waar wij thuis uit zongen nog om zijn enkels droeg. En dan had ik wellicht ook wat minder argeloos meegezongen met teksten als ‘ook al ben ik zwart als roet, ‘k meen het toch goed.’
Er zit toch een smet op mijn witte onschuld
Na die middag bij de voedselbank, toen alle kinderen weer weg waren, probeerde ik de verf van mijn gezicht te wassen. Hij bleef hardnekkig zitten in wimpers, wenkbrauwen en neusgaten, maar nog hardnekkiger was de zwarte rand die de verf op mijn witte T-shirt achterliet.
Dat witte T-shirt met het grauwe randje spookt nu al jaren in mijn kledingkast, en maakt me steeds een stukje ongemakkelijker. Er zit toch een smet op mijn witte onschuld. Als ik de foto’s van die middag terugzie, van mij als grijnzende blackface, word ik ongemakkelijk.
Ik, racistisch? Ja. Niet opzettelijk. Maar er is een verschil tussen het ideaal en de praktijk.
Mij werd dat pas echt duidelijk toen ik - jaren na mijn optreden als Piet - in gesprek kwam met een politieagent met Antilliaanse wortels, die elke winter als hij in uniform op straat staat wel een paar keer door een klein kind, achterop een passerende fiets, wordt aangewezen met de woorden: ‘Kijk papa, Zwarte Piet!’ - waarmee hij plotsklaps van autoriteitsfiguur tot karikatuur verwordt.
Bedoelt dat kind het kwaad? Nee, het laat alleen argeloos zien wat het geleerd heeft. Doet zo’n opmerking desalniettemin pijn? Ja, omdat het gebeurt in de context van een structurele, continue ervaring van racisme. De agent vertelde dat ook volwassen Nederlanders hem vaak genoeg laten merken dat ze hem niet herkennen als ‘politie’ maar toch vooral als ‘zwart.’
Ik begrijp heus wel dat veel mensen steigeren wanneer ze voor het eerst dat woord racisme in verband gebracht zien met zichzelf en met een figuur die zij als immens knuffelbaar beschouwen. Ze willen niet racistisch zijn. Maar ‘onopzettelijk’ en ‘onschadelijk’ zijn niet hetzelfde. Wie verbeten vasthoudt aan de kleur van Piet, verwart het ideaal van Nederlandse tolerantie dat hij of zij blijkbaar koestert met de praktijk. In de praktijk is het huidige stereotiepe uiterlijk van Zwarte Piet pijnlijk voor heel veel Nederlanders, en wel degelijk racistisch.
Misschien is het een beetje ongemakkelijk om toe te geven dat je dat aanvankelijk niet doorhad. Maar van zulk ongemak mogen we veel meer hebben. Voortschrijdend inzicht dat een beetje schuurt is niets vergeleken bij het voortdurend afzien van landgenoten van kleur.
Het hoopgevende aan de Pietendiscussie is dat beide kampen het wel érgens over eens zijn: niemand wil ‘Piet’ met ‘racisme’ verbonden zien. Maar in plaats van tegen alle signalen in te blijven schreeuwen dat Piet niet racistisch is, kunnen we ook een niet-racistische Piet bedenken. Zolang we geen komaf maken met Zwarte Piet, hoeven we niet te verwachten onze vuile was ooit schoon te krijgen.
En laten we ook stoppen om onze verantwoordelijkheid af te schuiven op onze kleine kinderen. Als je een kind kunt doen geloven, zoals ik geloofde, dat Piet zich door verwarmingsbuizen wurmt om pakjes te bezorgen en daar zwart van wordt, dan gelooft een kind heus ook elke mogelijke andere verklaring (blauw wegens zuurstofgebrek; bleek wegens die nachtelijke werkuren) voor alle Pietenkleuren van de regenboog.