Europa heeft haar lageropgeleiden uitgesloten

David Van Reybrouck
Correspondent Revolutie in Indonesië
Mannen vormen een muur om de rij mensen die staat te wachten op het gratis voedsel. Foto: Konstantinos Tsakalidis/Hollandse Hoogte

Op 22 mei gaan we naar de stembus voor het Europese Parlement. De opkomst zal laag zijn en het vertrouwen in Brussel is gedaald. Hoe komt dit? Naast onvrede over de financiële crisis en de euro, is er nog een onderbelichte reden: de kloof tussen hoger- en lageropgeleiden is veel te groot geworden. Een analyse én twee mogelijke oplossingen.

Sinds deze week leven we in een nieuw Europa. Sinds maandagavond 21 uur, om precies te zijn. Toen vond in Maastricht voor het eerst in de geschiedenis een Europees kopstukkendebat plaats. Vier politici, allen kandidaat om José Manuel Barroso op te volgen als machtigste man van Europa, kruisten de degens en Euronews

Wat had ik graag dat anderhalf uur durende debat in goed gezelschap bekeken. Ik beeld me zo in dat, in plaats van in mijn eentje de beelden te herbekijken op YouTube, ik samen op de bank gezeten zou hebben met twee heren van stand uit de Franse jaren vijftig: en Ik zou de vaders van de Europese Unie iets te drinken hebben gegeven. Een kopje thee? Een blikje bier? Ah, liever een Château Mouton Rothschild. Uit 1948, uiteraard. Een asbak? Oei, ik weet niet of ik die nog heb. En een sigarenschaartje, zei u?

Na een korte uitleg van het fenomeen afstandsbediening zouden we samen op mijn bank achterover hebben geleund. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken en de commissaris voor het Economisch Herstel hadden er duidelijk zin in.

‘Maar,’ zou de vrome Schuman na enkele minuten gestameld hebben, ‘het is in het Engels!’

‘Eh ja,’ zou ik verontschuldigend gesproken hebben. ‘Jullie Europese Gemeenschap van Kolen en Staal moest na de oorlog Frankrijk met Duitsland verzoenen, maar inmiddels spreken de meeste jonge Europeanen toch vooral een mondje Engels.’

‘Het Engels is toch niet de Europese taal geworden,’ prevelde Jean Monnet op zijn beurt.

‘Nee nee, maakt u zich geen zorgen, alle talen zijn officiële talen in Europa. Er is geen opgelegde eenheidstaal, maar in de praktijk is het Engels nou eenmaal…’

Peu importe,’ zou Monnet antwoorden, terugdenkend aan zijn oorlogsjaren in Engeland en de VS. ‘Het is nu al mooi. Een Europees debat op een Europese zender over Europese onderwerpen. Man toch, wij moesten het met Le Figaro stellen.’

Voilà, ça commence!’ glunderde Schuman. Zelden zagen we de eeuwige celibatair zo opgetogen. ‘Wie is die man?’

‘Dat is Jean-Claude Juncker, de kandidaat van de christendemocraten. Hij komt uit Luxemburg, uw geboortestad, niet? En dat is Martin Schulz, een socialist uit Duitsland. Hij groeide op bij het drielandenpunt met Nederland en België. Dat daar is Guy Verhofstadt, een landgenoot van mij, hij is kandidaat voor de liberalen. En die jongedame is Ska Keller, ook een Duitse, zij is boegbeeld van de Groenen.’

‘En wat doen al die jongelui?’

Een parlement, een commissie, een raad. Jean, had je dat voor mogelijk gehouden toen wij aan het mierenneuken waren over steenkool en staal?

Ik zou mijn gasten vertellen dat Juncker voorzitter van de eurozone was geweest, dat Schulz voorzitter van het Europees parlement was, en Verhofstadt van de liberale fractie in dat parlement. Ik zou hen vertellen dat ze allen ambieerden voorzitter van de Europese Commissie te worden. En dat ze daarvoor de stem van de burger nodig hadden, dus van het Europees Parlement, maar ook het akkoord van de Europese Raad.

Ik zou hen vertellen dat in Europa de macht verdeeld was over die drie instellingen, parlement, commissie en raad; dat we zo een evenwicht zochten tussen het Europa van de burgers en het Europa van de lidstaten. Het parlement stond voor de burgers, de raad voor de lidstaten en de commissie zat ergens halverwege. Ze zouden hun oren niet geloven.

‘Maar dat is fantastisch! Maar jullie hebben onze Europese droom gerealiseerd! In onze oprichtingstekst van 1950 schreven wij dat het eenmaken van die Franse en Duitse staal- en wapenindustrie slechts een eerste stap was, une première étape de la Fédération européenne.’

‘Ja, ik ken die tekst,’ zou ik me haasten te zeggen. ‘Zaterdag is het precies 64 jaar geleden dat u hem uitsprak, Monsieur Schuman.’

‘Meneer Van Reybrouck, ik ben diep ontroerd – en dat komt niet alleen door die uitstekende Chateau Mouton-Rothschild van u. Een parlement, een commissie, een raad. Jean, had je dat voor mogelijk gehouden toen wij aan het mierenneuken waren over steenkool en staal?’

‘Nee, Robert, echt niet. Prachtig. En zijn alle zes stichtende landen nog steeds lid? Doen Italië, Nederland en Frankrijk ook nog steeds mee?’

‘Ja, natuurlijk, meneer Monnet, onverminderd. Goed, in Nederland en Frankrijk is er soms wel wat twijfel de laatste tijd, maar we zijn inmiddels toch al met zijn 28-en.’

Avec vingt-huit? Hoor ik dat goed? Mais c’est incroyable!’

Mais oui. De Europese Unie strekt zich vandaag uit van het westelijkste puntje van Ierland tot aan de Zwarte Zee, en van de Canarische Eilanden waar ik in januari mijn sleutelbeen brak tot aan het topje van Finland, ver boven de poolcirkel. Er wonen een half miljard mensen.’

In-cro-ya-ble, in-cro-ya-ble.’

Gratis voedsel wordt uitgedeeld aan de armsten in Griekenland. Foto: Konstantinos Tsakalidis/Hollandse Hoogte

De monetaire en de democratische crisis

Het vuur in hun sigaren zou oplichten. Een tijdlang zouden we niets anders gehoord hebben dan het zachte smeulen van dure tabak in het schemerduister van mijn woonkamer. Tot een van hen het nodig vond op te merken: ‘En er was zelfs een munt, zei u. U sprak over de ‘eurozone’.’

Op dat moment zou ik de volumeknop van mijn tv op ‘stil’ zetten. ‘De euro…’ zou ik zuchten. ‘Monsieur Schuman, monsieur Monnet, het spijt mij het u te moeten zeggen, maar niet alles is hoop en glorie in Europa.’

Hun verbouwereerde blikken zou ik als volgt beantwoorden: Europa, geachte heren, is vandaag ten prooi gevallen aan twee zeer ernstige crises. Een monetaire crisis en een democratische. Die monetaire crisis is het dringendst, de democratische het belangrijkst. Dat zit zo.

Naast steenkool en staal ging het nu ook over steunzolen en stracciatella-ijs. Grenzen gingen open en douanekantoortjes mochten verkrotten

Jullie waren begonnen met de zware industrie van Duitsland en Frankrijk te versmelten. Toen al spraken jullie over la fusion des marchés. Dat werk hebben wij voortgezet. Naast steenkool en staal ging het nu ook over steunzolen en stracciatella-ijs. Grenzen gingen open en douanekantoortjes mochten verkrotten. Maar omdat het lastig winkelen was op een marktplein waar in elke kraam een andere munt gold, hebben we maar een eenheidsmunt bedacht.

Een goed idee, maar het had één groot nadeel. Vroeger kon een groenteboer die niet goed verkocht een slimme truc uithalen: zijn eigen munt goedkoper maken dan die van zijn buren. Meteen stond er weer volk aan zijn kraam. Zulke mooie aubergines en courgettes hadden de mensen nog nooit eerder gezien, voor die prijs! Maar met die eenheidsmunt werkte dat niet meer. De burgemeester riep dat alle marktkramers veel beter op hun inkomsten en uitgaven moesten letten.

Ja, makkelijker gezegd dan gedaan. De arme boer kon zijn prijzen enkel nog laten zakken, maar hij kon toch niet met verlies gaan verkopen. Hoe moest-ie dan zijn lening afbetalen? Lenen deed iedere marktkramer, maar hoe slechter hij verkocht, hoe duurder de lening. De bankier zuchtte als hij weer eens aan kwam kloppen. De groenteboer zuchtte nog dieper. Hoe kon hij ooit zijn teelt verbeteren als vers geld zo duur was? Dan nog maar even verder met die oude ploeg en die oude kar. Maar niet investeren leidde tot een slechtere oogst, en dus nog minder kopers. Het water stond hem aan de lippen. De spanningen op de markt werden onhoudbaar. De eenheidsmunt was echt in gevaar.

‘Wij móesten de euro redden,’ zei Herman Van Rompuy vorige week nog, ‘want het einde van de euro zou het einde van Europa betekend hebben.’ mijne heren, is de voorzitter van de Europese Raad van Regeringsleiders. Om die monetaire crisis het hoofd te kunnen bieden, moesten hij en zijn collega’s snel en doortastend optreden. Dat betekende: zonder al te veel overleg met de onderdaan, op nachtelijke vergaderingen, tijdens spoedberaad. Op een drafje moesten regeringsleiders, nationale en Europese bankiers en topeconomen knopen doorhakken.

Gratis voedsel voor de armsten in Griekenland. Foto: Konstantinos Tsakalidis/Hollandse Hoogte

En toen werd er nog minder geluisterd

En hier lag de tragiek van die dubbele crisis: door die onvermijdelijk flukse aanpak van de monetaire crisis werd de democratische crisis alleen maar groter. Europa leek ineens nog minder naar de burger te luisteren. De Unie kwam in een stroomversnelling waar niemand om gevraagd had.

De invoering van de euro in 2002 zorgde voor gemor: alles zou duurder worden. De uitbreiding met tien nieuwe lidstaten in 2004, precies tien jaar geleden, zorgde voor gemor: de Poolse loodgieter zou iedereen overbodig maken, tot de oogchirurg aan toe. De Europese grondwet in 2005 zorgde voor gemor: Frankrijk en Nederland stemden tegen, Ierland trok zijn staart in. En toen moest de crisis van 2009 nog beginnen. Nog voordat de euro wankelde, wankelde al het vertrouwen in het Europese project. Was dit nog wel een project van burgers of een dienst voor bedrijven? Ging dit om mensen of markten? Ging dit nog over ons?

Was dit nog wel een project van burgers of een dienst voor bedrijven? Ging dit om mensen of markten? Ging dit nog over ons?

In 2004 had slechts de helft van de EU-burgers vertrouwen in het Europese Parlement, niet bijster veel, maar vandaag, mijne heren, is het minder dan één derde. Het animo verdampte snel. Vonden bij de eerste Europese verkiezingen in 1979 ruim 63 procent van de onderdanen de weg naar de stembus, in 2009 was het slechts 43 procent.

We moeten voorwaarts, ja, maar hoe? We doen al drieduizend jaar aan democratie, nog maar tweehonderd jaar doen we dat met verkiezingen en nog maar honderdvijftig jaar met politieke partijen. Als een prachtig, onuitgegeven project als de Europese Unie voor het eerst in zwaar weer terechtkomt, klampen we ons meteen vast aan dat we kennen – ook al is het zo vermolmd als wat.

Europa verkopen

Het is avond. Nog steeds kijk ik in mijn eentje naar de YouTube-beelden. De bank is leeg, ik had ook geen bezoek. Ik weet niet eens of ze ooit sigaren rookten en bordeaux lustten. Ze zijn allen dood. Ik kijk verder. Dat Euronews-debat is een heel verdienstelijke poging om Europa dichter bij de burger te brengen, maar ik weet niet of het de democratie dichter bij Europa brengt.

Ik heb dat gevoel wel vaker de laatste tijd. Als fervent voorstander van de Europese eenwording word ik soms moedeloos als ik de wanhopige pogingen zie waarmee men Europa vandaag probeert te verkopen. Waarom lijken de eurofielen er alles aan te doen om mijn enthousiasme op de proef te stellen? Het lijkt wel of ze niet willen dat ik fervent voorstander blijf. Met zulke vrienden heb je geen vijanden meer nodig.

Laatst werd ik uitgenodigd om deel te nemen aan New Narratives for Europe, een prestigieus project met kunstenaars uit de hele Unie dat onder de hoge patronage van Barroso stond. Europa had behoefte aan een nieuw verhaal. Of ik als auteur mee wou komen nadenken. Angela Merkel zou onze aanbevelingen in ontvangst nemen. Diepe zucht.

Laatst zag ik een prachtig boek dat hoopvol beweerde dat Europa bestond, omdat de Europese cultuur zo één leek. ‘De meubels van Ikea domineren de huizen van zowel Polen en Italianen als Portugezen en Ieren.’ Diepe zucht. Het kan ook met mercantiel imperialisme te maken hebben.

Laatst ging ik naar een debatavond met de Italiaanse oud-premier Mario Monti in Brussel. 2500 jonge, hoogopgeleide eurocraten ontvingen hem als was hij de redder, zo niet van Europa, dan toch alvast van Italië. Diepe zucht. Drie weken later haalde hij nauwelijks 10 procent van de stemmen.

Laatst zag ik in diverse Europese landen Europese literatuurprijzen ontstaan, Europese debatavonden, Europese verenigingen, allemaal pogingen om de blijde Europese boodschap te verspreiden. Diepe zucht.

Ben ik daar dan tegen? Verre van. Ik ben zeer, zeer voor. Ik ben voor Europese cultuur, ik ben voor Europese uitwisseling, ik ben voor Europees enthousiasme en ik ben tamelijk zeker dat Mario Monti een groter politicus is dan Silvio Berlusconi.

Alleen: het gaat niet om mij. Ik hoef niet overtuigd te worden, net zomin als die 2500 genodigden op dat debat in Brussel overtuigd moesten worden, of de lezers van dat boek van of de deelnemende kunstenaars aan New Narratives for Europe overtuigd moeten worden.

Gratis voedsel wordt uitgedeeld aan de armsten in Griekenland. Foto: Konstantinos Tsakalidis/Hollandse Hoogte

De middelvinger van de laaggeschoolden

Al die inspanningen voor Europa: werven ze werkelijk nieuwe sympathisanten, of bieden ze vooral troost aan oude sympathisanten, troost in bange dagen?

Die oude sympathisanten lijken in ieder geval steevast voorbij te gaan aan één cruciaal sociologisch feit: dat euroscepticisme meer voorkomt onder laaggeschoolden dan hooggeschoolden. Bij het Nederlandse referendum over de Europese grondwet in 2005 stemden lageropgeleiden significant vaker tegen dan hoogopgeleiden. Ik vind dat een erg belangrijk gegeven en ik mis het in al die manmoedige pogingen om Europa leuk te maken. Beseft niemand dan dat het gros van dit continent nog steeds uit laaggeschoolden bestaat die niet naar debatten van negentig minuten op Euronews zitten te kijken? Die niet op Twitter zitten om Guy Verhofstadt te volgen?

Als ik zo’n uitnodiging krijg van New Narratives for Europe, kan ik niet nalaten te denken: stel dat ik een Bulgaarse bakkersknecht was, zou ik dat fijn vinden als het nieuwe verhaal dat ik over Europa moet aanhangen, mede-opgesteld was door een Vlaamse auteur die toevallig iets over Congo weet? Of zou ik hem mijn middelvinger laten zien voordat ik mijn brede vuisten weer in de deegtrog plant?

Beseft niemand dan dat het gros van dit continent nog steeds uit laaggeschoolden bestaat die niet naar debatten van negentig minuten op Euronews zitten te kijken?

Het helpt, dit soort hersenspinsels. Men moet niet alleen met Jean Monnet in gedachten spreken, maar ook met Bulgaarse bakkersknechten. Vooral met Bulgaarse bakkersknechten.

Als ik zo’n Brussels Paleis voor Schone Kunsten vol hoogopgeleide Italianen uit hun bol zie gaan voor de redelijke afwegingen van Mario Monti, kan ik niet nalaten te denken: stel dat ik een Siciliaanse sardienenvisser was, zou ik dat fijn vinden, al dat gezeik over bezuiningen door universitairen die niet eens een sardien van een ansjovis kunnen onderscheiden? Of zou ik in het avondlicht vanop mijn zonnige scheepsdek mijn drie vingers opsteken naar die zaal in Brussel, voordat ik mij buig over het zilveren gespartel rond mijn laarzen?

En stel dat ik de uitbaatster van een zonnebankcentrum in Deventer was, een pittige investering, zo’n zaak, zeker als je man net zijn baan verloren heeft doordat de productieafdeling van het bedrijf waar hij werkte verhuisd is naar Tsjechië. Zou ik dan pro-Europeser worden omdat in Amsterdam de Europese literatuurprijs wordt uitgereikt, in Parijs le Prix du Livre Européen en in Londen the European Union Prize for Literature? Of zou ik – nee, dat van die middelvinger mag ik niet meer doen van mijn man.

Allen aan de bul!

We zijn een Europa met twee snelheden aan het creëren. Een Europa van IT’ers met hun witte laptops en een Europa van de nachtelijke schoonmaakploegen die onder de hydraulische bureaustoelen van die IT’ers komen vegen. We krijgen steeds meer polarisering in Europa en wat doen we ertegen? Meer polarisering! Europa is geweldig! U heeft het niet begrepen! Geweldig, zei ik u! En kunt u de stoelpoten ook afstoffen?

Europa heeft zich met de Bologna-verklaring plechtig voorgenomen een ‘kenniscontinent’ te worden: zoveel mogelijk jongeren naar het hoger onderwijs. Geen idee waarom dat zo nodig moest, geen idee wat er mis is met een echte vakman, geen idee wie straks de gaspijplijn last. Allen aan de bul! Zelfs uit de naamgeving spreekt al dédain. De eenmaking van het Europese hoger onderwijs heeft het niet langer over licentiaten of doctorandi, maar over ‘masters.’ Iedereen die afstudeert, is voortaan master. Master of the EU-Universe. Snappen we niet dat nieuwe meesters nieuwe onderdanen maken? En dat die onderdanen dat misschien niet zo fijn vinden, die onderdanigheid? Maar: ‘Europa is geweldig! De stoelpoten, Pjotr!’

Griekse mannen wachten in de rij voor gratis voedsel. Foto: Konstantinos Tsakalidis/Hollandse Hoogte

De breuklijn tussen hoog- en laagopgeleid

De Utrechtse bestuurskundigen Mark Bovens en Anchrit Wille wijzen er al jaren op dat wij in een diplomademocratie leven. De belangrijkste maatschappelijke scheidslijn is niet langer katholiek, hervormd of gereformeerd, werknemer of werkgever, zelfs niet allochtoon of autochtoon, de belangrijkste breuklijn is die tussen hoog en laagopgeleid. Nog voor een jongere voor het eerst mag stemmen, ligt al in grote lijnen vast hoe hij of zij denkt over migratie, integratie en Europa.

En wij maar ‘new narratives for Europe’ schrijven. Europa hééft helemaal geen nieuw verhaal nodig, en al helemaal niet van bovenaf. Het is geen kwestie van ‘beter communiceren’ ‘naar de mensen toe’, het is geen kwestie van ‘de zaken beter uitleggen’. Het is misschien ook een kwestie van luisteren, van mensen aan het woord laten, van ongenoegen werkelijk serieus te nemen. Maar nee: op het beeldscherm van de Europese Unie prijkt linksboven steevast dat ene embleempje, een luidspreker met een streep erdoor. We kunnen de Europese vlag beter vervangen: veeg die gele sterren weg en zet er een luidspreker op met een streep erdoor. New narratives for Europe? Nieuwe hoorapparaten voor Europa, ja! Europa is zo hardhorig: het praat luid, maar het luistert slecht.

Een échte participatiesamenleving

Omdat verkiezingen niet alles zijn, omdat mensen meer kunnen dan eens om de vijf jaar een bolletje kleuren, omdat democratie meer is dan partijpolitiek gesteggel, gaan her en der stemmen op die pleiten voor een nieuwe grondwet voor Europa, een grondwet die door de burgers zelf werd opgesteld. Het leuke aan een grondwet is dat die nogal fundamenteel is; het nadeel is dat je hem maar één keer kunt schrijven. Na afloop gaat iedereen terug naar huis. Europa heeft momenteel geen onwrikbare grondwet nodig, maar een soepel richtinggevend document voor de komende twintig jaar. Europa heeft Millenniumdoelstellingen nodig, dat is het. Voor de ontwikkelingswereld bestaan die al: ze werden rond het jaar 2000 opgesteld en bevatten de belangrijkste prioriteiten die verwezenlijkt moesten worden tegen 2015.

Hier is mijn idee: breng in elk van de 28 lidstaten van de Europese Unie een representatieve steekproef van burgers samen, laat hen beraadslagen met experts en politici, laat burgers ideeën aanleveren, vraag hen hoe zij Europa zien in het jaar 2030. Breng de bevindingen uit heel Europa samen, breng afgevaardigden uit die nationale steekproeven bijeen in Brussel, laat hen werken aan een finaal document: de Millenniumdoelstellingen voor Europa in 2030. Zorg dat dit document beleidsbepalend is.

Het Verdrag van Lissabon bepaalt de spelregels, de Millenniumdoelstelling de streefdoelen. Laat burgers jaar na jaar de vinger aan de pols houden van de vorderingen. Het gaat om zeggenschap. Als dit Europa zovelen achterlaat met een sense of theft, het gevoel van iets beroofd te zijn, werk dan een sense of ownership. Zo krik je het vertrouwen in een unie weer op. Zo unificeer je de Unie, na al dat onzalige gepolariseer.

Maak van de Europese samenleving een échte participatiesamenleving, en daarmee doel ik niet op de definitie die Nederlandse overheid vandaag hanteert, want dat is de participatiesamenleving als eufemisme voor bezuinigingen. ‘Hé, in de jaren negentig merkten we dat het goedkoper kon door taken uit te besteden aan het bedrijfsleven, maar nu merken we dat het nog véél goedkoper kan: gewoon door taken uit te besteden aan het burgerbevolking. Die doen het zelfs gratis. Tel uit je winst!’

De participatiesamenleving die ik voor ogen heb is niet goedkoop. Democratie heeft een prijs, zeker, maar géén democratie heeft een nog veel hogere prijs. Dat beseften onze vrienden precies 69 jaar geleden maar al te goed. Zij wisten wat het was, géén democratie. Zij kenden de prijs.

‘Vindt u het boeiend, heren?’

‘Ja, zeker. Mooi debat. Maar één iets valt me toch op.’

‘Wat dan?’

‘In het hele debat komt het woord vrede niet voor.’

‘Wel, het woord is een beetje in onbruik geraakt. Het is een beetje gênant-naïef geworden om het nog in de mond te nemen. Het klinkt snel klef. Ziet u, we gebruiken het nog wel, maar enkel voor gebieden buiten de EU, gebieden die bij voorkeur in oorlog zijn. Dan hebben we het over peace-keeping, peace-enforcement, peace-maintenance.’

‘Maar dat is… In onze Verklaring van 9 mei 1950 komt het woord wel zeven keer voor. En het betrof maar een document van anderhalve pagina’

‘Ik weet het, Monsieur Schuman, ik heb het zelf geteld.’

‘Goede vriend, als ik u iets mag vertellen: ijver voor vrede, vandaag meer dan ooit – zeker in Europa, zeker in de democratie. Want als we enkel vastklampen aan de oude recepten, worden het barre tijden, jeune homme. Probeer ver te kijken, maar dichtbij te handelen. Denk aan vrede, maar maak uw handen vuil aan kolen en staal.’

‘Ik dank u meneer Schuman. Ik dank u meneer Monnet.’

Dit artikel is een bewerking van de 4 mei-lezing die ik onlangs bij de Studium Generale in Utrecht uitsprak.