Mode kocht ik het liefst bij Primark. Nu wil ik weten hoe de kledingindustrie duurzamer kan
Hoe ik als liefhebber van spotgoedkope H&M-kleding ging inzien wie de werkelijke prijs van onze kleding betaalt. Een begin van een zoektocht.
Catwalks, rode lopers en stralende modellen op de reclameposters. De modewereld staat erom bekend. De industrie die erachter schuilgaat heeft weinig te maken met al deze glamour.
De eerste keer dat ik dat inzag, was in 2013. Ik scrolde over mijn Facebooktimeline en stuitte op een filmpje van dierenrechtenorganisatie PETA. Medewerkers waren undercover een konijnenfokkerij in China binnengegaan.
Ik zag hoe de witte beestjes met hun voor- en achterpoten werden vastgebonden, en zonder verdoving hardhandig werden leeggeplukt. Het gekrijs, ik hoor het nog als ik eraan terugdenk.
Wat restte was een naakt, roze beestje, teruggetrokken in een hoekje van het kooitje. Drie maanden later, als de haren waren aangegroeid, werd het er weer uitgehaald om opnieuw te worden geplukt.
Opeens zie je het: de ellende achter de glamour
De beelden gingen het internet over. Het feit dat het haar van deze angorakonijnen in kleding van grote kledingmerken zat, zorgde voor een golf van verontwaardiging.
H&M was een van de bedrijven die de wol van angorakonijnen gebruikte. Ik dacht aan mijn eigen kledingkast, waar twee zachte en warme vesten hingen die ik onlangs bij H&M had gekocht. Een blik in de labels bevestigde waar ik al bang voor was: in beide vesten zat angorawol.
Aan de kleerhangers hing nu geen warme winterwol meer; de vestjes waren nu het symbool van dierenleed. En een teken van mijn eigen onwetendheid.
Het werd nog erger. In datzelfde jaar, op 24 april om precies te zijn, stortte het acht verdiepingen tellende gebouw Rana Plaza in de Bengaalse hoofdstad Dhaka in. 1.134 mensen kwamen om het leven en duizenden raakten gewond.
De ramp ging de boeken in als de ergste in de geschiedenis van de textielindustrie. Dagen werd er tussen het puin door reddingswerkers en wanhopige familieleden gezocht naar tekenen van leven. Al zoekend tussen de brokstukken kwamen tientallen labels tevoorschijn.* Internationale kledingmerken als Primark, C&A en Benetton lieten hier hun kleding maken. Merken waar ik graag mijn kleding kocht.
Geboren in 1995 ben ik opgegroeid met het idee dat een spijkerbroek niet meer dan twintig euro hoeft te kosten en een T-shirt hooguit tien. Shoppen was mijn hobby, ik deed het vrijwel elk weekend met vriendinnen.
Elke maand spitte ik modebladen als Elle en Vogue door. Ik verslond interviews met designers en las onvermoeibaar over wat ik dit jaar moest kopen om er volgens de laatste mode bij te lopen. Mijn droombaan: als modejournalist werken voor een van deze bladen.
Maar over kinderarbeid of konijnenleed schreven zij nooit. Dat zij überhaupt nooit een woord repten over de andere kant van de kledingindustrie, vond ik onvoorstelbaar.
Voortaan wilde ik weten hoe het zat. En zo begon mijn zoektocht naar de verhalen die zich schuilhouden in mijn eigen kledingkast.
Als je verder kijkt dan mooie praatjes
Dat werd al snel een omvangrijke studie. Op websites van H&M, Inditex (het moederbedrijf van onder meer Zara en Bershka) en Primark, winkels waar ik graag mijn kleding kocht, raakte ik al snel verstrikt in mooie praatjes, beloften over duurzaamheid en ellenlange lijsten met productielocaties.
Maar klopten ze wel?
Uitspraken als ‘Iedereen dient met respect behandeld te worden’ (H&M), ‘Wij handelen precies en verantwoordelijk in iedere fase van het modeproces’ (Inditex) en ‘Mode met integriteit: een perfect voorbeeld van onze benadering van business’ (online keten Asos) stonden haaks op wat ik las in onderzoeksrapporten van organisaties als de Schone Klerencampagne,* SOMO,* Greenpeace* en Human Rights Watch.*
En zo leerde ik de schaduwkant van de modewereld kennen.
Dit kwam ik de afgelopen jaren te weten over mijn kledingkast
- De werkomstandigheden in de kledingindustrie zijn structureel onveilig. Rana Plaza haalde met de ongekende omvang van het drama wel het nieuws, maar doden vallen er al veel langer in textielfabrieken. De lijst met omgekomen textielarbeiders door onveilige fabrieken is immens.
- De lonen van textielarbeiders behoren tot de laagste in de wereld. Met lonen van tussen de 50 en 200 euro per maand* is een leefbaar loon voor kledingarbeiders eerder uitzondering dan regel.
Kijk naar Bangladesh: het minimumloon voor een werknemer in de textielsector is omgerekend zo’n 52 euro. Het leefbare loon, berekend door de Asia Floor Wage, bedraagt ruim 285 euro per maand.
- De kledingindustrie is heel vervuilend. Dit heeft onder meer te maken met de enorme vraag naar grondstoffen zoals katoen en polyester. Zo is voor een kilo katoen maar liefst 20.000 liter water nodig. Omgerekend gaat het al gauw om zo’n 7.000 liter water per spijkerbroek.
Zowel mens als milieu lijden onder onze continue honger naar kleding. De industrie weet dit ook
En hoewel de teelt van katoen slechts 3 procent van de landbouwgrond inneemt, is het ‘witte goud’ goed voor 16 procent van alle insecticiden en 7 procent van alle herbiciden (onkruidverdelgers) die wereldwijd op landbouwgrond en gewassen worden gespoten.*
Kortom: zowel mens als milieu lijdt onder onze continue honger naar kleding. De industrie weet dit ook.
Waarom doen bedrijven er dan toch alles aan om de status quo te behouden?
Kledingbedrijven sloten zich aan bij talloze initiatieven om de productie van kleding eerlijker en duurzamer te maken. Neem het Bangladesh Akkoord, gericht op het veiliger maken van fabrieken in Bangladesh, en het Nederlandse Convenant Duurzame Kleding en Textiel, dat in juli 2016 van de grond kwam. 55 kledingbedrijven, waaronder de Bijenkorf, C&A en CoolCat, gaven aan hun productieketen te willen verduurzamen.*
Een nobel streven. Alleen is lang niet altijd duidelijk waarom bedrijven werkelijk meedoen. Afgelopen april kreeg ik documenten waaruit bleek dat brancheorganisaties van diezelfde kledingbedrijven er alles aan deden om te zorgen dat in het Europees Parlement tegen een resolutie zou worden gestemd. Een resolutie die opriep om met wetgeving te komen om misstanden in de kledingindustrie aan te pakken.
Hun argument: ‘De oproep tot wetgeving kan niet leiden tot een structurele impact en verbetering van omstandigheden van mens, dier en milieu in de productieketens,’ en dat ‘[wetgeving] mogelijk zelfs bestaande initiatieven, zoals het convenant, schaadt.’
In de reportage die ik hiervoor met Eric Arends voor Argos maakte, sprak Judith Sargentini, Europarlementariër voor GroenLinks, van obstructie. Veel bedrijven zijn in het convenant gestapt om goede sier met mooie bedoelingen te maken, meent zij, maar wetgeving willen ze voorkomen.
Verandert er dan helemaal niks?
De uitbuiting zit in ieders kast.
Niet dat verandering onmogelijk is. In april 2017 zag ik hoe duizenden topmensen uit de sector bijeenkwamen in Kopenhagen om te praten over de transitie naar een duurzame kledingindustrie.
Uiteindelijk ondertekenden 64 bedrijven, die samen 7,5 procent van wereldwijde kledingmarkt in handen hebben - denk aan Hugo Boss, Asos en Kering (een Franse multinational van luxegoederenmerken waaronder Gucci, Balenciaga en Puma) -, een zogeheten Commitment for Change, waarmee ze beloofden een ‘circulair businessmodel’ te implementeren. Oftewel: de vraag naar grondstoffen te verkleinen door te investeren in het recyclen van kleding.
Die goedkope kleding komt met een prijs. En consumenten zoals ik willen weten hoe het zit
Bovendien geven meer bedrijven inzicht in de omstandigheden in fabrieken waar hun spullen vandaan komen. Het gaat nog steeds maar om een handjevol merken, maar het laat wel zien dat de druk op bedrijven zijn vruchten begint af te werpen.
En laten we wel wezen, deze industrie biedt ook enorm veel kansen; een kans op een eerlijk inkomen voor miljoenen mensen in de armste landen.
Daarom is het hoopgevend dat mensen om mij heen de afgelopen jaren vragen gingen stellen over hun kledingaankopen. ‘Kan ik met een gerust hart mijn kleren bij H&M kopen?,’ ‘Vijf euro voor een T-shirt van de Primark, dat kan toch niet eerlijk zijn?’
Die goedkope kleding komt met een prijs. En consumenten zoals ik willen weten hoe het zit. Want alleen zo kunnen we eerlijke en verantwoorde keuzes maken, en zorgen dat de uitbuiting uit onze kast verdwijnt.
Zelf koop ik al jaren niet meer bij de grotere fastfashionketens. Sinds mijn pijnlijke ontdekking over de angorawollen vesten in mijn kledingkast, en alles wat ik daarna over de deze industrie las, kan ik het niet meer aan mezelf verantwoorden om nog iets te kopen bij de H&M, Zara of Primark.
Dus: Hoe zit de keten in elkaar? En hoe kan die beter?
Het moet beter, en het kan beter. Maar hoe? Het is een van de vragen die ik de komende tijd wil gaan beantwoorden.
Voor De Correspondent zet ik mijn zoektocht naar de verhalen in mijn kledingkast voort. En dit keer ga ik nog een stap verder. Of zeg gerust; heel wat stappen verder. Ik wil niet alleen weten door wie en waar onze kleding in elkaar wordt genaaid, maar ook alle schakels die daaraan voorafgaan in kaart brengen. Van de katoenvelden tot de weverijen, ververijen, leerlooierijen en naaiateliers.
De mode-industrie belichaamt een van de grootste verbindingspunten voor miljoenen mensen over de hele wereld. Stel je voor dat we nu eens al die losse stukjes, schakels, een voor een belichten, en met elkaar verbinden. Wat voor beeld van de kledingindustrie krijgen we dan?
En we gaan ook zelf aan de slag! Waar kun je op letten tijdens het aanschaffen van nieuwe kleding? Hoe kun je eerlijkere en duurzamere keuzes maken? En hoe kun je invloed uitoefenen op deze enorme industrie?
Geloof mij: als individu kun je echt dingen veranderen, hoe minuscuul die verandering ook mag zijn. Samen kunnen we het verschil maken.
Hiervoor heb ik jullie hulp nodig. Om te beginnen ben ik heel benieuwd of er tussen de leden mensen zitten die werkzaam zijn (geweest) binnen de kledingindustrie. Als winkelverkoper, inkoper of designer: het maakt niet uit. Is jullie ooit iets opgevallen wat het uitzoeken waard is? Hebben jullie verhalen die jullie willen delen?
Rectificatie 24-01-2019: Twaalf maanden verder in mijn correspondentschap ontdekte ik dat de uitspraak dat de kledingindustrie na olie de vervuilendste industrie ter wereld is, niet klopt.