Wat moet er gebeuren zodat werken weer voor iedereen loont?
Vijf procent van de Nederlandse werknemers leeft onder de armoedegrens. Dat komt voor een belangrijk deel door flexibilisering van de arbeidsmarkt, blijkt uit een baanbrekende analyse van De Nederlandsche Bank. Hoe kan die ontwikkeling worden gekeerd?
Als de aarde opwarmt, stijgt de zeespiegel. Als de polarisatie toeneemt, groeit het wantrouwen. Dat is een kwestie van 1+1 = 2.
Maar we leven in een tijd van paradoxen. De som gaat niet altijd op.
Hoe kan het anders dat het besteedbare inkomen van de Nederlandse beroepsbevolking de afgelopen 25 jaar vrijwel gelijk bleef, terwijl de economie in diezelfde periode met 40 procent toenam? Hoe bestaat het dat de arbeidsproductiviteit in Nederland sinds 1997 met 25 procent groeide, terwijl de uurlonen maar met 8 procent stegen? Hoe is het te rechtvaardigen dat de cao-lonen in 2017 met krap 1,8 procent omhoog kropen, terwijl de aandeelhouders van de 25 grootste Nederlandse beursgenoteerde bedrijven er 16,5 procent op vooruitgingen?
Scheve machtsverhoudingen
Deze ongerijmdheden weerspiegelen de scheefgegroeide machtsverhoudingen tussen werknemers en werkgevers, tussen arbeid en kapitaal. De ‘alledaagse helden’ zijn de dupe. Zo noem ik de noeste werkers die er een eer in stellen zelf de kost te verdienen, al hebben ze grote moeite om rond te komen. Dat is de groep waarop ik sinds september vorig jaar mijn onderzoek richt.
In geen ander Europees land is de flexibilisering van de arbeidsmarkt zo wijdverbreid als in Nederland
Tot in de jaren tachtig was de sociaal-economische en politieke norm dat 20 procent van het inkomen dat met economische activiteiten verdiend werd, naar bedrijven en aandeelhouders ging, naar ‘het kapitaal.’
De resterende 80 procent was voor de werknemers, de factor arbeid. Dat aandeel wordt de arbeidsinkomensquote genoemd. Midden jaren negentig bedroeg die 81 procent. In 2017 was de arbeidsinkomensquote nog maar 72,3 procent.
Het deel van de economische opbrengst dat toevalt aan werknemers, is de afgelopen twintig jaar in alle westerse landen gekrompen. Dat wordt meestal toegeschreven aan globalisering en technologische vooruitgang.
‘Maar een factor die in de internationale discussie onderbelicht is gebleven, maar wel degelijk van belang lijkt te zijn in de Nederlandse context, is de flexibilisering van de arbeidsmarkt,’ constateerde De Nederlandsche Bank vorige week in een opmerkelijke analyse van acht Nederlandse bedrijfstakken.
In geen ander Europees land, voegt de Bank daaraan toe, is de flexibilisering zo wijdverbreid als bij ons. Sinds 2003 nam het aantal vaste banen in Nederland af met 477.000. Tegelijkertijd schoot het aantal onzekere banen met 1,3 miljoen omhoog, deels bezet door werknemers met flexcontracten, deels ingenomen door zzp’ers.
Kwetsbaarheid van flexwerkers als oorzaak
Nog maar twee van de drie werknemers tussen de 25 en 35 jaar hebben een vaste baan. Samen 1,1 miljoen twintigers en dertigers, 200.000 minder dan in 2007. In diezelfde periode steeg het aantal flexwerkers tussen de 25 en 35 jaar met meer dan de helft: van 302.000 naar 460.000.
Dat een steeds kleiner deel van de economische opbrengst naar werknemers gaat, komt volgens de analyse van de Nederlandsche Bank voor meer dan de helft door flexibilisering van de arbeidsmarkt.
De Bank verklaart dat door de kwetsbaarheid van de flexwerkers, niet alleen qua arbeidspositie maar ook in onderhandelingen over loon. Van alle vaste krachten is één op de vier lid van een vakbond. Bij de flexwerkers is dat één op tien.
De Bank wijst erop dat flexibilisering ook de positie van het vaste personeel ondermijnt. Vaste werknemers moeten concurreren met flexwerkers die goedkoper zijn en makkelijker kunnen worden afgedankt.
Belastingdruk op winsten daalt, belastingdruk op arbeid stijgt
Flexibilisering van de arbeidsmarkt joeg de daling van de arbeidsinkomensquote dus aan. En terwijl werknemers een steeds kleiner deel van de economische opbrengst kregen en kapitaalverschaffers dus een steeds groter deel, versterkte de overheid die ongelijkheid met haar fiscaal beleid.
Dat is een tweede paradox. Terwijl de bedrijfswinsten de afgelopen decennia tot recordhoogte stegen, verlaagden opeenvolgende kabinetten de vennootschapsbelasting. Deze regering wil de dividendbelasting zelfs helemaal afschaffen.
Inkomsten overheid uit winstbelasting is gehalveerd
Tussen 2000 en 2012 zijn de overheidsinkomsten uit vennootschapsbelasting gehalveerd.* Intussen bedraagt de belasting op inkomsten uit kapitaal in Nederland 12,1 procent, het laagste percentage in de Europese Unie. Gemiddeld is dat in Europa 31,4 procent.
Tegelijkertijd steeg de belasting op inkomen uit arbeid naar - gemiddeld - 35 procent. Dat was twintig jaar geleden nog 20 procent. Door belasting- en premiedruk op arbeid zijn de loonkosten van volwassenen met de laagste inkomens nu hoger dan waar ook ter wereld, zegt econoom Heleen Mees.
Dat is de verklaring dat kapitaal zich vermeerdert als konijnen, terwijl de factor arbeid stagneert. Werknemers worden afgeknepen. Kapitaalverschaffers worden gepamperd. Dat klinkt misschien ouderwets en socialistisch, dat maakt het niet minder waar.
IMF en Wereldbank maken zich zorgen
Die scheefgroei verstoort de balans in ons economisch systeem. Daarom maken instanties als De Nederlandsche Bank, het IMF en de Wereldbank zich ook zo’n zorgen over de daling van de arbeidsinkomensquote, de portie die naar de werkenden gaat.
Dat is slecht voor de economie. Elke stijging van het inkomen uit arbeid stimuleert de consumptie en dus de economische groei. Een groot deel van het inkomen uit kapitaal wordt niet opnieuw geïnvesteerd, maar opgepot of belegd in fondsen met hoge risico’s, waardoor gevaarlijke zeepbellen ontstaan op de beurs.
Zo breidt het leger van arme en onzekere werkenden zich steeds verder uit
Een dalende arbeidsinkomensquote, versterkt door flexibilisering van de arbeidsmarkt, is ook de reden dat het percentage arme en onzekere werkenden in Nederland de afgelopen tien jaar schrikbarend is gegroeid. Dat is het kwetsbaarste deel van de beroepsbevolking. Mijn alledaagse helden.
Van de 1,2 miljoen Nederlanders die onder de armoedegrens leven, werkt bijna de helft in loondienst of als zzp’er. Het aantal arme werkenden is twee keer zo groot als het aantal bijstandsgerechtigden onder de armoedegrens. Eén op de zeven Nederlanders behoort tot de ‘onzekere werkenden,’ volgens de indeling van het Sociaal en Cultureel Planbureau.
Zij betalen de prijs voor de systematische afbraak van de inkomenszekerheid en de werkzekerheid van de afgelopen veertig jaar. Tussen 1980 en 2015 liep de inkomenszekerheid met 33 procent terug. Dat kwam extra hard aan omdat de werkzekerheid in diezelfde periode met 25 procent daalde.
Twee ingrepen om het aantal arme en onzekere werkenden terug te dringen
In theorie is het niet zo moeilijk om het leger alledaagse helden drastisch te laten krimpen. Andere werkenden worden daar alleen maar beter van. Het is ook beter voor de economie.
1. Belast kapitaal meer en arbeid minder.
Een voor de hand liggende maatregel om de ongewenste en ongerechtvaardigde scheefgroei in de verdeling van de economische opbrengst recht te trekken. Room de vette bedrijfswinsten en de hoge inkomens af. Dat adviseert ook het World Economic Forum in een rapport over de Inclusive Development Index, een graadmeter voor soiale gelijkheid. Benut de baten om de kosten van arbeid te verlagen. Zo schep je banen. Het kabinet Rutte-III heeft aangekondigd dat het de belasting op arbeid wil verlagen, maar voorlopig is alleen zeker dat de belasting op winsten verder omlaag gaat.
2. Stop de flexibilisering van de arbeidsmarkt.
De flexibilisering van de arbeidsmarkt is te ver doorgeschoten. Ze versterkt de positie van de werkgever en maakt werknemers gemakkelijker ‘uitbuitbaar.’* Ondernemersrisico’s worden afgewenteld op flexwerkers omdat bedrijven elkaar op loonkosten beconcurreren. Zo blijft arbeid goedkoop en gaan de winsten omhoog.
Bedrijfseconomisch werkt dat vaak contraproductief, blijkt uit een TNO-rapport dat onlangs verscheen: De flexibele schil, het kan ook anders. Veel bedrijven doen aan flexibilisering, omdat andere het doen, zegt het rapport. Het is imitatiegedrag, niet altijd goed doordacht, vaak ook onnodig.
Flexibeler werken kan ook met vaste krachten. Een grote flexibele schil heeft ook nadelen, leert het rapport. Flexwerkers zijn minder betrokken, minder creatief. Ze kosten de samenleving geld omdat ze vaker een beroep doen op overheidsuitkeringen dan vaste krachten. Onzekerheid over hun baan leidt tot stress en gezondheidsklachten. Ook dat kost de samenleving geld.
‘Volg je passie’ is onzin
Volgens de Amerikaanse arbeidssocioloog Richard Sennett wordt jonge mensen met kreten als ‘volg je passie’ wijsgemaakt dat vastigheid saai is. Hij vindt dat onzin. Flexibiliteit komt in de praktijk neer op permanente onzekerheid, zegt Sennett. Samenwonen, een huis kopen, kinderen krijgen, worden noodgedwongen uitgesteld. Volgens hem wordt niemand gelukkig van een baan die per definitie tijdelijk is.
Flexibilisering kun je tegengaan door flexwerkers via wetgeving beter te beschermen. Dat heeft het vorige kabinet op een aantal terreinen gedaan. Maar volgens hoogleraar arbeidsrecht Klara Boonstra is het effect miniem door de machtsongelijkheid tussen werkgever en werknemer. De werknemer die zijn rechten claimt, loopt een grote kans dat hij zijn werk verliest.
Maak schijnconstructies minder aantrekkelijk
Effectiever zou het zijn om de sociale premies die werkgevers moeten betalen voor flexwerkers drastisch te verhogen. Op die manier wordt het voor werkgevers minder aantrekkelijk gebruik te maken van schijnconstructies die alleen maar dienen om de arbeidskosten laag te houden en de rechten van werknemers te beperken, terwijl ze hetzelfde werk als vaste krachten doen.
Het kabinet Rutte-III zegt dat het meer vaste banen wil scheppen, niet via dwang maar door een beroep op werkgevers te doen. Maar het vindt ook dat ‘veel verantwoordelijkheden voor de arbeidsrelatie te eenzijdig bij werkgevers (zijn) belegd’* en dat vaste banen minder vast moeten worden, zoals in de regeringsverklaring staat. Dat betekent per saldo nog meer flexibiliteit.
Flexibilisering hoeft geen eenrichtingsverkeer te zijn
Daling van de arbeidsinkomensquote, flexibilisering van de arbeidsmarkt en verlaging van de belasting op winst ten koste van de belasting op arbeid, al die drie ontwikkelingen die in elkaar grijpen en elkaar versterken, weerspiegelen de scheefgegroeide machtsverhoudingen tussen werkgevers en werknemers. Ze zijn het resultaat van politieke besluiten. Ze kunnen alleen door andere politieke keuzes ongedaan worden gemaakt. Dat gebeurt uitsluitend als Nederlandse werknemers niet langer met zich laten sollen.
De laatste keer dat slecht betaalde Nederlanders massaal in beweging kwamen, was bij de staking van de schoonmakers in 2014. Uitpuilende vuilnisbakken, etensresten op treinstoelen en lege bierblikjes die op het spoor belandden, leidden tot een loonsverhoging van 6,6 procent in drie jaar en afschaffing van de wachtdagen bij ziekte.
Onderbetaling en flexcontracten verdwijnen niet vanzelf. Alledaagse helden aller landen, verenigt u.