Ook als je een auto nodig hebt: stem voor wandelen en fietsen
Onze steden behoren tot de beste fietssteden ter wereld, maar staan ook hoog in internationale ranglijstjes voor automobilisten. En dat is niet toevallig.
In de Verenigde Staten zijn in de afgelopen eeuw veel steden gebouwd op basis van de gedachte dat mensen alleen gelukkig worden door:
1) Een groot huis.
2) Een auto die je brengt waar je wilt.
Het is de platte versie van de Amerikaanse droom. Ik ben één keer in zo’n stad geweest, waar je echt een auto nodig hebt om van de ene straat naar de andere te gaan, van het ene block naar het andere: Phoenix, Arizona, de zesde stad van Amerika. Er wonen maar liefst anderhalf miljoen mensen. Het ziet er vanuit de lucht uit als een wafelijzer.
Ik ging op zoek naar een winkel die je in het pre-Spotify-tijdperk (het was 2010) in het centrum van elke Europese stad aantrof: de cd-winkel. In het zaakje dat ik na een tijd rondrijden over al die haakse bochten vond, was ik de enige klant. Wat wil je ook in een buitenwijk? En was dat eigenlijk wel het goede woord? Was ik eigenlijk wel in een buitenwijk? Alles leek wel een buitenwijk.
Lang dacht ik daar niet over na, want mijn huurauto bracht me waar ik moest zijn. Ik vond een cd van JJ Cale, ontmoette aardige mensen en besefte niet hoe zwaar het leven voor veel bewoners van dit soort steden eigenlijk is.
De Amerikaanse nachtmerrie
Voor Randy Strausser bijvoorbeeld. Hij woont in een joekel van een huis met een joekel van een hypotheek, aan de rand van Stockton, een Amerikaanse stad vlak bij San Francisco, waar je net als in Phoenix alles met de auto moet doen.
Randy beweegt zich door de stad met een Ford Ranger. Dat is bijna twee ton aan glimmend staal.
En Randy’s dagelijks leven ziet er zo uit.
De wekker gaat om 4:15. Douchen. Geen ontbijt. Om vijf uur de snelweg op om voor de files op weg te zijn. Rond 6:15 aankomen op het kantoor waar hij werkt. Eten op het werk. Proberen om rond 17:30 weer op de snelweg te zitten. ’s Middags is het lastiger om de files te ontwijken.
Als hij geluk heeft, is Randy om 19:30 thuis. Dag na dag na dag. Radioprogramma’s luisteren in de auto doet hij niet - daarvoor is hij te opgefokt.
Ook zijn vrije tijd is weinig meer waard. De enige mensen met wie hij nog contact heeft, zijn z’n gezinsleden. Die doodmoe thuiskomen nadat ze dezelfde nachtmerrie hebben doorleefd. Zijn vrienden ziet Randy niet meer. Maar zijn buren ziet hij óók niet.
Randy’s verhaal - het verhaal van miljoenen Amerikanen - werd opgetekend door Charles Montgomery, in het boek Happy City uit 2013, dat gaat over hoe je een stad bouwt waarin mensen gelukkig zijn, en wat er mis is gegaan in al die Amerikaanse suburbs, waar al die ongelukkige Randy’s wonen.
Een stedenbouwkundige legt in het boek in twee rake zinnen uit wat er gaande is: ‘Steden zijn opgeblazen, buiten alle proportie, alsof we ze hebben ontworpen voor reuzen. Wat we feitelijk gedaan hebben, was ze ontwerpen voor grootschalig autogebruik.’
Een Amerikaanse nachtmerrie voor Amsterdam
Wat maar weinig mensen weten, is dat het weinig had gescheeld of Randy’s nachtmerrie was ook een Nederlandse nachtmerrie geworden.
Want laten we even de vaderlandse geschiedenis induiken. Met de Marshallhulp na de Tweede Wereldoorlog kwam ook de economische en verkeerskundige logica uit de Verenigde Staten deze kant op.
In 1962 presenteerde de Amerikaanse verkeerskundige David Jokinen een plan, deels betaald door een auto-lobbygroep, om het hart van Amsterdam te veranderen in één groot zakencentrum.
Enorme snelwegen zouden dat nieuwe centrum gaan verbinden met moderne woonflats in de Bijlmer en Nieuw-West. In de Nieuwmarktbuurt in Amsterdam zouden de oude, deels verzakte huizen wijken voor de aanleg van een modern metronetwerk en een vierbaansautoweg.
Het was tijd voor rust, orde en efficiëntie, met gescheiden woon- en werkgebieden in de stad. Maar er was één probleem: de burgers van Amsterdam wilden het niet.
De slag om de stad
Duizenden bewoners, jong en oud, rijk en arm, laag- en hoogopgeleid, kwamen samen in opstand tegen de plannen die de heren stadsplanners hadden opgesteld.
Deftige liefhebbers van oude monumenten kochten een pand op de route om de aanleg van de weg te frustreren. Kunstenaars en popsterren (Van Willeke Alberti tot Kees van Kooten en Wim de Bie) ondertekenden een manifest. Krakers kraakten de verzakte panden om sloop te voorkomen, en knapten ze ondertussen op.
En de mensen spraken zich uit voor de stad die ze wel wilden: met betaalbare woningen, leefbare buurten en een veilige openbare ruimte.
Uiteindelijk kwam het tot een heuse veldslag. De politie probeerde met traangasgranaten de buurt te ontruimen, terwijl krakers de huizen verdedigden en van het ene belegerde pand naar het andere gingen via zelfgebouwde luchtbruggen.
Eindresultaat: de autoweg en de daarbij horende moderne, grootschalige stedelijke vernieuwing ging niet door. De metro kwam er wel, maar de Nieuwmarktbuurt die daarbovenop is teruggebouwd kennen we nu als een van de meest succesvolle stukken stad.
Wat mensen willen op straat: onder andere mensen zijn
Het was een keerpunt in de geschiedenis van de Nederlandse stedenbouw.
Vanaf dat moment zouden onze politici meer rekening houden met de wens om te wandelen, te fietsen en te leven in kleine straatjes tussen oude huizen. Met het verlangen van mensen om spontaan buiten onder elkaar te kunnen verkeren. Het is een heel basale behoefte, die mensen van nature voelen en die de maatschappij nodig heeft om te functioneren.
Die oerbehoefte hadden de stadsplanners uit het oog verloren. De New Yorkse journalist Jane Jacobs, die begin jaren zestig tegen het idee van grootschalige stadsplanning in het geweer kwam, en nog steeds wordt gezien als de invloedrijkste denker over de stad, schreef:
‘Kunnen kijken naar andere mensen is wat mensen aantrekt in de stad, maar wat stadsplanners, ontwerpers en architecten kennelijk onbegrijpelijk vinden. Zij gaan ervan uit dat mensen leegte, orde en rust zoeken. Niets is minder waar. Mensen houden van activiteit en van het kijken naar andere mensen - dat zie je voortdurend in elke stad.’
De metgezel van de stad: de fiets
Het is zo logisch als wat: in een stad waar je lopend naar de supermarkt kunt en waar je je kinderen zonder auto naar school kunt brengen, leef je automatisch minder geïsoleerd van elkaar.
Voor veel Nederlandse stedelingen is het vanzelfsprekend dat we dat hier kunnen. Maar dat is het niet. Zelf heb ik pas sinds een half jaar door hoe uitzonderlijk het is wat we hier hebben. En dat de fiets daar alles mee te maken heeft.
Mobiliteitsexperts zijn het erover eens: er bestaat geen vervoermiddel zo efficiënt als de fiets. Fietsers laten zelfs de snelste dieren achter zich , als je de energie die ze verbruiken om zich voort te bewegen afzet tegen hun lichaamsgewicht.
Ga maar na: een fiets weegt drie tot vier keer zo weinig als zijn gemiddelde bestuurder, en brengt je in dezelfde tijd drie tot vier keer zo ver als je benen. Elke Nederlandse stad doorkruis je er met gemak mee, en het enige dat je verbrandt, is je eigen vet. Gratis en voor niets.
In de stad is de fiets daarmee een veel logischer metgezel van de mens dan een auto, waar je liters benzine in moet gooien om in de file naar je werk te kunnen staan, waar je vervolgens het geld moet verdienen om die auto mee te kunnen betalen.
1971: 3.300 verkeersdoden, onder wie 400 kinderen
Toch kwam ook hier de fiets, die in het begin van de twintigste eeuw het alledaagse vervoermiddel voor de meeste Nederlanders was geworden, in de knel, met de komst van de auto.
In 1971 kwamen er in Nederland 3.200 mensen om in het verkeer. Het nieuwe moderne vervoermiddel dat de Amerikaanse droom naar Nederland zou brengen, bleek een nachtmerrie te zijn, vooral voor jonge ouders. Onder de dodelijke slachtoffers waren er vierhonderd kinderen onder de 14 jaar.*
Ook dit besloten de burgers niet zomaar te slikken. Terwijl de slag om de kleinschalige stad bij de Nieuwmarkt volop gaande was, stonden er overal in het land mensen op om de auto tot stoppen te dwingen.
Stop de kindermoord
In Eindhoven werd stichting Stop de Kindermoord opgericht, naar de kop van artikel in dagblad de Tijd van journalist Vic Langenhoff, van wie een kind door een auto werd doodgereden - en daarna bijna nog één. Het doel van de stichting: de samenleving zó inrichten ‘dat de veiligheid van de jeugdige verkeersdeelnemers gewaarborgd is, alsmede al hetgeen daarmee in de ruimste zin verband houdt’.
In Amersfoort ontstond de ENWB (in 1975): de Eerste Enige Echte Nederlandse Wielrijdersbond (de huidige Fietsersbond). In de naam weerklinkt felle kritiek op de ANWB, de oorspronkelijke wielrijdersbond, die in de loop der jaren was uitgegroeid tot een lobbypartij voor automobilisten.
En in Amsterdam, waar de Provo’s tien jaar eerder al het Wittefietsenplan hadden gelanceerd, kwamen (in 1978) circa 15.000 demonstranten samen voor een sit-in-met-fietsen op het Museumplein, die overging in een grote protesttocht door de stad.
In de fiets bleek alles samen te komen wat er in de Nederlandse stad verloren dreigde te gaan: kleinschalig stadsleven, wijken waar mensen niet óf woonden óf werkten, maar konden wonen én werken, gezonde stadslucht, de straat als veilige plek voor kinderen om te spelen en naar school te gaan, en de mogelijkheid om de auto niet te hoeven pakken als je daar het geld niet voor had. Of daar gewoonweg geen zin in had.
Wetten die niemand kent maar ons fietsland gaande houden
De protesten leverden maatschappelijk debat (en een hoop directe gezelligheid op straat) op. Met de internationale oliecrisis (vanaf 1973) kwamen er autoloze zondagen, waardoor mensen weer konden ervaren hoe het leven zonder auto’s was. Intussen begonnen juristen en ambtenaren de keuze voor kleinschaligheid in onze wetboeken te verankeren.
Fietsen en lopen werd een recht in Nederland, veel meer dan op veel andere plekken op de wereld.
Cruciaal was een onbekende gemeentelijke verordening die sinds de vroege jaren zeventig de grootschalige verkoop van voedsel buiten de bebouwde kom in zogeheten weidewinkels verbiedt.
Die regel, bedoeld om de middenstand in de stad te beschermen, zorgt er tot op de dag van vandaag voor dat je hier geen auto nodig hebt om boodschappen te doen in hypermarchés aan de rand van de stad, zoals op veel plekken in België, Frankrijk of Amerika.
Zo kan het dat je hier vrijwel overal op de fiets naar de supermarkt kan, ook in het dorp. Om vervolgens je kind van school te halen, naar het station te rijden, en een vriend op te zoeken.
Het uitgebreide fietsnetwerk in Nederland is óók een direct gevolg van het recht om je veilig en snel te verplaatsen zonder auto.
De automobilist als eerste aansprakelijke
De Nederlandse wet bepaalt zelfs - en leg dit maar eens uit aan buitenlanders - dat een automobilist standaard moet opdraaien voor de helft van de kosten van een aanrijding, ook wanneer hij geen schuld heeft aan het ongeval.
Dat laat zien hoeveel waardering we als maatschappij hebben voor fietsers en voetgangers, de kwetsbaarste weggebruikers.
Sommige mensen vinden deze aansprakelijkheidswet nogal irritant: je moet als automobilist zo op je tellen passen. Maar kijk naar steden in het buitenland en besef: we doen juist iets goed, ook voor automobilisten, door het de auto op de weg niet te gemakkelijk te maken.
Surprise: Nederland is een geweldig autoland
Verrassend genoeg staan Nederlandse steden niet alleen hoog in hitparades van beste fietssteden ter wereld. We doen het ook heel goed als autoland.
Zo staat geen enkele Nederlandse stad hoog in de verschillende ranglijsten van meest verstopte steden van Europa.
Integendeel: de makers van navigatieapp Waze riepen Nederland in 2015 zelfs uit tot het beste land voor automobilisten ter wereld in hun Driver Satisfacton Index, waarvoor ze de data van 50 miljoen gebruikers in 32 landen doorspitten.
En van alle steden kwam Amsterdam daar op vier binnen. Een stad die tot de beste fietssteden én tot de beste autosteden ter wereld behoort, in een land dat geldt als een van de betere autolanden, op een van de dichtstbevolkte stukjes aarde.
Hoe is dit in vredesnaam mogelijk?
Een autoweg is als een rivierbedding
Eigenlijk is het heel simpel.
Een autoweg is als een rivierbedding. Maak ’m breder en hij loopt gewoon weer vol. Binnen een jaar of vijf, zes staan er weer net zoveel auto’s op. Dit heet in jargon: de aanzuigende werking van wegen, of nog vaktechnischer: de geïnduceerde vraag. Parkeerplaatsen hebben dezelfde aanzuigende werking.
En je kunt daar eigenlijk niet tegenop bouwen.
En omgekeerd is het óók de reden dat je niet per definitie in een Carmageddon belandt als je rijbanen of grote verkeersaders afsluit. Leg dat van tevoren uit, en mensen zullen ervoor kiezen niet in de file te belanden. Maar dan moeten ze wel andere keuzes hebben.
Andere vervoersmogelijkheden maken het voor de auto beter
Dat wij in Nederland in grote menselijke drukte relatief goed kunnen doorrijden (vergelijk ons langzaam rijdend en stilstaand verkeer maar met de Chinese file hierboven), komt niet doordat we hier ‘genoeg asfalt’ hebben, maar doordat veel mensen hier vele andere keuzes kunnen maken.
Behalve de al genoemde supermarkten en scholen op fietsafstand, kunnen veel mensen kiezen voor reizen met (en meteen al werken in) de trein, waar de helft van alle Nederlandse treinreizigers overigens naartoe is komen fietsen. Dat de trein en de fiets zo goed met elkaar samengaan, zie je nergens anders in de wereld.
En de file willen oplossen met nog meer rijbanen, dat is dus één grote vergissing: dat we in Nederland zo weinig in de file staan, vergeleken met veel andere landen, is juist te danken aan talloze investeringen die we de afgelopen decennia niet deden in nieuwe stroken asfalt. En van wetten die erop gericht zijn om mensen uit de auto te houden.
Minder obesitas, minder luchtvervuiling en minder CO2
Het is dus duidelijk en compleet logisch: bouw je stad rondom de auto en er verschijnen automobilisten.
Leg je land vol grachten en sloten die ’s winters dichtvriezen, en je wordt een schaatsnatie. Die een berg Olympische medailles binnenhaalt.
Bouw je steden rondom mensen en je krijgt voetgangers en fietsers.
Maar je krijgt nog veel meer. Zodra je steden begint in te richten op voetgangers en fietsen, verdwijnen een paar van de grootste wereldproblemen als sneeuw voor de zon.
Bijvoorbeeld: obesitas. Dat in Amerika obesitas zo’n groot probleem is, en hier een relatief klein probleem, hangt direct samen met de keuze voor de auto. En de oplossing is dus simpel: je hoeft helemaal niet naar de sportschool. Je moet gewoon kunnen fietsen in je stad.
En: als mensen niet meer de auto hoeven te pakken, wordt ook de lucht schoner, zonder dat je daar afzuiginstallaties voor hoeft uit te vinden of te installeren.
En: minder auto’s die minder CO2 uitstoten brengen ons ook dichter bij de klimaatdoelen van Parijs.
Een zee aan ruimte in de stad, als je het eenmaal ziet
Wat het CBS ons verder vertelt: de komende decennia komen er steeds méér mensen in de stad te wonen.
Dus luidt nu de vraag: hoe houden we het leven in de stad aangenaam? Hoe zorgen we ervoor dat zo veel mogelijk mensen te voet en met de fiets kunnen gaan, zodat we allemaal zo min mogelijk in de auto hoeven te zitten?
En waar is nu de meeste ruimte te winnen? Als je dit leest terwijl je in een stad bent: kijk even naar buiten of loop de straat op. Je ziet als het goed is vanzelf het antwoord.
Je kunt ook naar deze cartoon kijken (voor desktoplezers: in de zijbalk rechts). Of naar deze. Of naar deze. Of naar dit gifje. Volgens mij wil het wat zeggen als er zoveel rake spotprenten en animaties over één simpel idee gemaakt kunnen worden. Deze al gezien? Vooruit, nog eentje dan.
Maar morgen moet ik toch weer met de auto naar mijn werk?
Voor wie nu denkt: alles goed en wel, maar:
- Ik woon niet in het stadscentrum.
- Ik heb toch autowegen nodig, om naar mijn werk/mijn ouders op het platteland/de voetbalclub van mijn kinderen/IKEA te gaan?
- Ik geef mijn geld al uit aan mijn auto(reparaties), verzekeringen, apk en parkeervergunning, dus die NS-kaart kan er niet meer bij en na al die investeringen parkeer ik dan liever niet drie straten verderop.
Helder. Dan pak je gewoon morgen weer de auto - als dat voor nu het beste vervoermiddel is. Maar laat dat je er niet van weerhouden om bij de gemeenteraadsverkiezingen zo te stemmen, dat je morgen, of volgend jaar, of over tien jaar, een nóg betere optie hebt dan die eigen auto.
Zodat je straks geen chauffeur meer hoeft te spelen voor je kinderen, omdat die zelf veilig op pad kunnen.
Zodat je het geld dat nu naar de auto gaat kunt uitgeven aan iets anders. Waaronder tijdelijke auto’s.
En zodat je als automobilist ook doorrijdt op de momenten dat je toch nog in een auto de weg op moet.
Om op te letten bij de verkiezingen
Tijd voor actie.
De gemeenteraadsverkiezingen komen eraan. Vergeet Trump, Thierry, de EU: bij deze verkiezingen gaat het om de plek waar je elke dag de wereld instapt. Als dat in de stad is - doe dan het volgende. Focus op de paragrafen over mobiliteit en openbare ruimte in de verkiezingsprogramma’s. Kijk wat de partijen met parkeerplaatsen willen. Met fietspaden. Met deelauto’s. En met schone lucht.
Ga stemmen in het besef dat Nederland een prettig land is om voetganger, fietser, treinreiziger én automobilist te zijn. Dat we dat te danken hebben aan keuzes en strijd van eerdere generaties vóór kleinschalig stadsleven en tegen autodominantie.
Denk aan Randy’s helse leven in zijn auto tussen de suburb en zijn werk.
We zitten duidelijk op de goede weg: in Den Haag vinden vijftien van de twintig partijen dat de auto plaats moet maken voor meer fietspaden. In Utrecht blijkt 78 procent van de bevolking minder uitlaatgassen te willen. Vergelijkbare cijfers in Rotterdam, dat hard zijn best doet om van autostad in fietsstad te veranderen.
Het is eigenlijk alleen nog zaak om niet te stemmen op die paar partijen die per abuis geloven dat ze ons helpen door de auto voorrang te geven op de mens.
Ik schreef dit verhaal in doorlopend overleg met dr. Marco te Brömmelstroet alias de Fietsprofessor. We hopen komend jaar meer samen te schrijven over de relaties tussen mobiliteit, de stad en de samenleving.