Waar komt het woord fiets vandaan? Dit nieuwe boek geeft acht verklaringen
Is het woord fiets een klanknabootsing - fiiiiiiiieets - naar het piepende geluid dat de eerste tweewielers maakten? Of komt ‘t uit het Frans, van vélocipède, dat werd verbasterd tot fieselepee, tot fiets? Taalkundige Wim Daniëls schreef een boek over de taal van de fiets.
Van Wim Daniëls, de man van taalverzamelboeken als Giphtaal (over de woordvondsten van Ronald Giphart) en Lang leve Wim; what is a world without Wimmen? (Pleidooi voor het geven van de naam Wim), verschijnt morgen het boekje De taal van de fiets bij uitgeverij Brooklyn.
Toen ik het uit had dacht ik: wat een pechvogels toch, alle mensen in landen die het wonderapparaat een bike, Fahrrad, of vélo moeten noemen. Er is zowaar geen passender woord voor fiets dan fiets: de speelsheid, de snelheid, het geluid, de levenslust - kortom alles wat fietsen plezierig maakt, zit erin!
En Wim Daniëls maakt duidelijk hoe dat zo is gekomen.
Van Antiloop tot Rotfiets: namen van fietsclubs en fietsenwinkels
De taalkundige en fiets-aficionado, die zelf een korte wielrencarrière doorliep, beschrijft met evenveel liefde voor de uitvinding als het woord de herkomst van allebei; de fiets met trappers bestaat nu een dikke anderhalve eeuw.
Daniëls pluisde de Van Dale uit op alle fietsgerelateerde woorden, verklaart hoe het komt dat de fiets er later kwam dan de trein, legt uit wat de fiets en de dolleminabeweging met elkaar te maken hebben en vraagt zich af waarom Vincent van Gogh nooit een fiets schilderde (ook vragen zonder antwoord hebben hun waarde).
Hij verzamelde de mooiste namen van Nederlandse fietsenwinkels, zoals ‘Rijwielherstellingsoord’ in Amsterdam en ‘Rotfiets‘in Rotterdam en fietsclubs waaronder ‘De Antiloop’ in Gouda, ‘Tiona’ (Thuis is ook niet alles) in Son en Breugel en ‘Honi soit qui mal y pense’ (Schande voor wie er kwaad van denkt): dat was de naam van de eerste Nederlandse fietsclub voor vrouwen die in 1893 werd opgericht.
Maar het heerlijkste van het boek is dat Daniëls uitgebreid ingaat op de vraag waar dat woord fiets nou toch vandaan komt. Hij behandelt meteen de lopende taaldiscussie daarover, die even oud en vrolijk blijkt te zijn als het woord fiets zelf.
Acht verklaringen voor het woord fiets
De geschiedenis van het woord fiets begint in de Kampioen, het blad van de ANWB, de club die op 1 juli 1883 werd opgericht als de Nederlandsche Vélocipèdisten-Bond, en twee jaar later werd omgedoopt tot Algemene Nederlandsche Wielrijders-Bond. Het woord fiets was duidelijk nog niet in de mode.
Maar het bestond al wél. In een uitgave van 1885 verscheen het voor het eerst, in dit citaat, dat meteen laat zien hoe halsbrekend het fietsen in die tijd nog werd ervaren: ‘Behalve moedige menschen bestaan er ook meer bescheiden dito’s. Deze laatsten zouden wel willen “vietsen”, maar... ze durven niet.’
Viets. Fiets. Waar komt het woordje vandaan? De overtuigde argumentaties achter elk van die verschillende verklaringen, die zo uitleenlopen dat ze onmogelijk allemaal tegelijk waar kunnen zijn, zijn om te gillen. Maar daarvoor moet u het boek lezen. Acht mogelijkheden in het kort (Daniëls besteedt er tien volle bladzijden aan):
1. Fiets is een klanknabootsing: ftsssssss. ‘Het is de snelheid zonder gedruisch. Zoo doet de bliksem ‘fiets’, evenals de kogel, die ons langs de ooren suist en de slag met de zweep door de lucht, zonder knal te veroorzaken. ‘Fiets’ is een klanknabootsend woord, evenals boem bij het schot en rrrt bij het ratelen van den spoortrein’, zo legde het katholieke dagblad De Maasbode in 1886 al uit.
2. Fiets is een klanknabootsing: fiiiiiiiieets. Het is ‘een verbastering van het piepende geluid dat de fietsen indertijd nog vaak gemaakt zullen hebben. Van piep-piep-piep naar fiets-fiets-fiets’.
3. Fiets komt van het Franse vitesse of vite. Vitesse betekent snelheid. Vite betekent snel. Dit zou verklaren waarom ‘fiets’ aanvankelijk met een ‘v’ werd geschreven.
4. Fiets komt uit het Frans, maar dan van vélocipède. Dat woord werd verbasterd, onder meer tot vlossepeerd en fieselepee, en van fieselepee werd het fiets.
5. De fiets heet naar fietsenhandelaar Viets. Te weten Elie Cornelis Viets uit Wageningen (1847-1921), wiens achternaam een verbastering was van een boerderij van het Sint-Vitusklooster in de stad Mönchengladbach in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen.
In het taalfietswereldje, dat blijkt te bestaan, en waar onder meer Ewoud Sanders deel van uitmaakt, wordt deze verklaring even fel verdedigd als bestreden: het woord fiets zou al zijn gebruikt voor Elie Viets zijn fietsen begon te verkopen! Dus hoe kan dat dan?
Vlamingen hebben prachtige fietswoorden: pikkel is het woord voor standaard, een ventiel heet een soupapke of soupappeke
6. Fiets komt uit het Brabants/Limburgs/Vlaams. Het Brabants-Limburgse woord ‘fiet-sen’ betekent ‘snel lopen’. Het West-Vlaamse woord ‘fijts’ betekent ‘snel’, waarbij het mogelijk is dat de oorsprong van beide woorden toch weer bij het Franse vite ligt.
Wim Daniëls acht het niet heel waarschijnlijk dat het woord fiets uit Vlaanderen komt, ‘omdat men in Vlaanderen onder invloed van het Frans al heel vroeg van ‘vélo’ is gaan spreken’. Elders merkt hij op hoe mooi iets heel vervelends, namelijk een gestolen fiets, in het Frans klinkt: vélo volé!
Vlamingen hebben overigens ook echt prachtige fietswoorden: zo is pikkel het woord voor standaard en een ventiel heet een soupapke of soupappeke (van het Franse soupape, ventiel).
7. Het woord fiets komt van centrifuge. Fiets is een benaming voor ondermelk (de ontroomde of ontvette melk, ook ‘taptemelk’ genoemd). De room werd aanvankelijk uit de melk gedraaid met een handcentrifuge. ‘Die draaiende beweging zou mensen hebben kunnen doen denken aan een trapbeweging op een rijwiel, waardoor ‘fiets’ als ondermelkwoord over is gegaan op het vervoermiddel.’
8. Fiets is Duits voor vervangend paard. De jongste verklaring: fiets is afgeleid van het woord vize, in de betekenis ‘vervangend’, wat we in het Nederlands als ‘vice’ schrijven (in feite is het Latijn), bijvoorbeeld in ‘vicevoorzitter’. Als vervanger van het paard werd de fiets in Duitsland soms ‘vize-Pferd’ genoemd. Dat het woord aanvankelijk ook in Oost-Nederland in gebruik is gekomen, zou deze theorie ondersteunen.
Welke verklaring er klopt?
Wim Daniëls schrijft: ‘Ik zou hier graag willen schrijven welke verklaring de enige juiste is en dat de zaak over de herkomst van het woord ‘fiets’ eindelijk is opgelost. Maar dat kan niet. Ik weet niet welke verklaring de juiste is. Niemand weet het met zekerheid. Dat is van de ene kant jammer, van de andere kant is het ook wel aardig dat het speculeren voortduurt en dat er af en toe nog weer een nieuwe theorie bij komt.’
Dus kiest u maar, zoals u kiest tussen een herenfiets, moederfiets, elektrische fiets, BMX, swapfiets, een fixie, ligfiets of een deelfiets. De biodiversiteit en het namenrijk van de fiets zijn levender dan ooit en de bibliografie(ts) ervan is weer een uitgave rijker.