We hebben een groot probleem met Facebook. En dat gaat verder dan privacy
De commotie over het Cambridge Analytica-schandaal bij Facebook staat voor méér dan een privacyprobleem. De democratie staat op het spel, waarschuwt hoogleraar José van Dijck.
Als de oprichter van WhatsApp de wereld oproept om Facebook te verlaten, weet je dat het menens is.
Drie weken geleden werd bekend dat de Britse datacharlatans van Cambridge Analytica de data van 87 miljoen Facebookgebruikers opgeslurpt hebben. De druk op het bedrijf van Mark Zuckerberg is hoog. De beurswaarde daalde met meer dan dertig miljard dollar, de politiek eist verantwoording én verandering en gebruikers zeggen massaal weg te lopen.
Het schandaal luidt een nieuwe, heftigere fase in van de wereldwijde weerstand tegen de grote Amerikaanse techbedrijven. ‘Iedereen begint te zien dat er scheuren komen in de online samenleving’, zegt José van Dijck (1960). De hoogleraar aan de Universiteit Utrecht doet al jaren onderzoek naar de invloed van media, sociale media en technologiebedrijven.
‘Facebook en ook Google hebben altijd gezegd: wij zijn neutrale, apolitieke platformen. Wij zijn gewoon ‘connectors’, wij verbinden vragers aan aanbieders. We bieden services, die kunnen mensen gratis gebruiken, that’s it. Daar komen ze nu niet meer mee weg. Er is een groeiende onvrede over het online systeem, onvrede over de digitale infrastructuur waarop onze hele samenleving aan het bouwen is. De platformen worden ter verantwoording geroepen en verantwoordelijk gehouden voor allerlei excessen.’
Enkele voorbeelden van de afgelopen anderhalf jaar: in de Verenigde Staten moesten Facebook, Google en Twitter zich verantwoorden in het Amerikaanse Congres over hun rol bij de verkiezingen. De Europese Commissie gaf Google een boete van 2,4 miljard euro wegens machtsmisbruik. Adverteerders lopen weg omdat ze niet geassocieerd willen worden met de hatelijke en racistische content die óók verspreid wordt via deze platforms. En in verschillende landen nemen regeringen maatregelen om de virale verspreiding van nepnieuws te bestrijden.
We zijn te afhankelijk van Facebook en Google geworden
We spreken José van Dijck in het statige Trippenhuis, het kantoor van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschapen (KNAW) in Amsterdam. Want dat is zij ook: president van de KNAW en daarmee hét gezicht van de Nederlandse wetenschap.
De afhankelijkheid van die paar Amerikaanse bedrijven is immens, stelt Van Dijck. ‘Ik kan mijn werk niet meer doen zonder Google Scholar. Ik zit dan wel bewust niet op Facebook, maar ik ben geen 23 meer, wanneer je nog een heel netwerk en professionaliteit moet opbouwen.’
Voor Van Dijck, auteur van de boeken The Culture of Connectivity (2013) en De platformsamenleving (2016), gaan de botsingen met Facebook — maar ook die met andere techbedrijven — niet alleen over privacy of nepnieuws. Ze staan voor iets fundamentelers: de te grote afhankelijkheid van een paar Amerikaanse technologiebedrijven.
Wij hebben als samenleving geen democratische controle over de aandeelhouders van Amerikaanse bedrijven. Die gaan we ook niet krijgen
‘Er is geen sector in Nederland die niet afhankelijk is van één of meer van die platformen. De belangrijkste platformen van de vijf grote techbedrijven — Alphabet-Google, Facebook, Amazon, Apple, Microsoft — vormen onze nieuwe online infrastructuur. Denk aan zoekmachines, kaarten, cloudservices, identificatie- en loginsystemen, appstores, et cetera. Dit zijn commerciële producten. De private infrastructuur wordt steeds bepalender voor de inrichting van de samenleving en geeft voorrang aan commerciële waarden boven publieke waarden. Ook in publieke sectoren zoals scholen, de nieuwsvoorziening en ziekenhuizen.’
Wat is het risico?
‘Deze bedrijven zijn verantwoording schuldig aan hun aandeelhouders. Wij hebben als samenleving geen democratische controle over de aandeelhouders van Amerikaanse bedrijven. Die gaan we ook niet krijgen. Het risico is dat we daarmee ook de democratische controle kwijtraken over cruciale systemen waar onze instituties afhankelijk van zijn. Dat wij als samenleving niet meer kunnen zeggen: dit vinden wij goed, dit vinden wij niet goed. Dat wij belangrijke beslissingen, zonder goed na te denken, uitbesteden aan een paar bedrijven die niet zeggen wat ze ermee doen.’
Over wat voor publieke waarden heeft u het?
‘Dat kan om heel verschillende waarden gaan, zoals privacy of veiligheid van data. Maar het gaat ook om de betrouwbaarheid van informatie. Afgelopen jaar zijn Facebook, Twitter en Google aangesproken op hun rol in het publieke debat. Is Facebook verantwoordelijk voor het verspreiden van nepnieuws? Draagt YouTube bij aan polarisatie en haatzaaien? Cruciale publieke waarden als transparantie en democratische controle staan op gespannen voet met verdienmodellen die aan het verzamelen van data en de verkoop van advertenties prioriteit geven.’
‘Een goed voorbeeld is het primair onderwijs. In de VS is dit een belangrijke afzetmarkt voor techbedrijven aan het worden. Apple, Google en Microsoft bieden hardware, software en datasystemen voor het monitoren van leerprocessen aan tegen zeer lage prijzen, in ruil voor de kostbare data van jonge gebruikers. Kinderen worden zo al vroeg vertrouwd gemaakt met de online services die ze daarna waarschijnlijk blijven gebruiken. Tegelijkertijd zie je dat er steeds minder overheidsfinanciering gaat naar publieke schoolsystemen, dus die twee tendensen versterken elkaar. Publieke sectoren waarin publieke waarden centraal staan, raken steeds meer vermengd met private systemen die andere belangen nastreven.’
Wat is er nu anders?
‘In het verleden waren publieke waarden vooral verankerd in instituties, in sectoren of in professionele codes. Daar is ook onze wetgeving op gebaseerd. Neem de journalistiek: journalisten moeten accurate informatie verstrekken, feiten checken. We hebben een journalistieke set afspraken die eist dat je bijvoorbeeld twee bronnen hebt om de waarheid van je uitspraken te checken. Als je het niet eens bent met berichtgeving, kun je een ingezonden brief schrijven, of als je je beledigd voelt, stap je naar de rechter. Journalisten en nieuwsorganisaties kunnen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden.’
‘In het nieuwe, online systeem zijn die verantwoordelijkheden onduidelijk. Facebook vindt zichzelf geen mediabedrijf, maar een technologiebedrijf, en neemt dus geen sectorverantwoordelijkheid. Tegelijk neemt het een steeds groter deel van de nieuwsdistributie voor zijn rekening.’
De algoritmes daarvoor zijn bedrijfsgeheim; vaak weet maar een handvol mensen binnen zo’n bedrijf wat die algoritmes doen
‘Bovendien zijn deze technologiebedrijven allesbehalve transparant. We weten niet welke keuzes Facebook maakt in de selectie van berichten in je timeline. De algoritmes daarvoor zijn bedrijfsgeheim; vaak weet maar een handvol mensen binnen zo’n bedrijf wat die algoritmes doen.’
‘Het verwijt aan Facebook is dat ze door personalisering filterbubbels creëren. Nou, filterbubbels hadden we vroeger ook: dat heette toen verzuiling. Iedere zuil las zijn eigen nieuws. Maar die zuilen waren tenminste transparant: je kende de context, je wist welk publiek de krant las en adverteerders wisten precies waar hun advertenties verschenen. Het grote verschil is dat gebruikers de context niet meer kennen.’
Welke verantwoordelijkheid hebben Facebook en Google zelf?
‘Bedrijven hebben altijd een zorgplicht. Als jij een product op de markt brengt, ben je er verantwoordelijk voor als daar iets mee gebeurt. Denk aan sigarettenfabrikanten die sigaretten maken: dat blijkt schadelijk, dan kun je daarvoor aansprakelijk gesteld worden.’
‘Dat geldt ook voor datalekken: we zullen zien of Facebook aansprakelijk gesteld kan worden voor het grote lek van data naar Cambridge Analytica. Veiligheid en privacy — de persoonlijke data die gebruikers aan Facebook toevertrouwden — zijn belangrijke waarden die het bedrijf moet borgen.’
‘Maar de verspreiding van nepnieuws en hate speech is een ander verhaal. Recent lijken Facebook en Alphabet-Google in te zien dat ze een grote verantwoordelijkheid hebben. Ze zijn duidelijk geschrokken van de publieke backlash afgelopen jaar. Beide bedrijven hebben onder druk van adverteerders, overheid en publieke opinie maatregelen genomen om de verspreiding van nepnieuws tegen te gaan.’
‘Dat roept weer allerlei vragen op. Willen wij als samenleving wel dat Facebook bepaalt wat nepnieuws is en wat niet? Wat hate speech is en wat juist toelaatbaar is? Wat seksueel expliciete of racistische content is en wat niet? Nee, eigenlijk niet, want hoe kan een wereldbedrijf dat nou voor 194 landen ter wereld bepalen? Landen die qua cultuur en wetgeving allemaal van elkaar verschillen?’
‘Uiteindelijk gaat het over de fundamentele vraag wie verantwoordelijk is voor de democratie. Daar kun je niet één partij voor aanwijzen. We zijn allemaal samen verantwoordelijk voor de democratie: burgers, bedrijven, overheden en non-profitorganisaties. En dus moeten al die partijen samen bijdragen aan de bestrijding van nepnieuws, en samen nadenken over het vraagstuk hoe we de digitale samenleving willen organiseren en inrichten.’
Wat kunnen overheden doen?
‘Wij zijn meegegaan in het Amerikaanse marktmodel van platformen, waarin we de vrije markt z’n gang laten gaan en zelfregulering het hoogste goed is. Overheden verzinnen vaak pas iets als het misgaat. Na het afgelopen jaar, met de nepnieuwscontroverse, de verspreiding van haatzaaiende video’s via YouTube en het datalek van Facebook naar Cambridge Analytica denk je toch wel: moeten we de inrichting van deze platformen wel aan de markt overlaten? Overheden en burgers zouden, met de wet in de hand, veel nadrukkelijker om transparantie kunnen vragen aan YouTube en Facebook, juist in Europa.’
Europa lijkt de macht van de techbedrijven aan te willen pakken. Google kreeg bijvoorbeeld van de EU een miljardenboete vanwege machtsmisbruik in de eigen webshop, Google Shopping.
‘Ik ben heel blij met die boete. Ook al weet iedereen dat Google Shopping zo’n klein dingetje is vergeleken bij wat er in het groot gebeurt, in elke sector, bij elk van die bedrijven. Het is meer symbolisch. In Amerika zie je zo goed als geen publieke wil, noch om de wet te veranderen, noch om op handhaving in te zetten.’
‘In Europa zie je dat wél en dat is hoopvol. Het zal ook op Europees niveau moeten gebeuren. Google wuift die 2,4 miljard waarschijnlijk weg, maar veel belangrijker is dat de publieke bewustwording en de publieke opinie erdoor op gang komt.’
U heeft al eerder ervoor gepleit dat Europa zelf technologieplatformen ontwikkelt.
‘Klopt. Behalve de ‘strafkant’ — hoe kunnen we bedrijven straffen die niet doen wat wij willen? — is het belangrijk om ook meer steun te vinden om in de publieke sector platformen te ontwikkelen. Dan krijg ik altijd als commentaar: dan krijg je weer zo’n ict-debacle als bij de Belastingdienst. Dat zal wel, maar je moet niet vergeten dat bij bedrijven ook veel debacles plaatsvinden, alleen zien we die vaak niet.’
Op een paar uitzonderingen na zijn publieke instituties vrij naïef en goed van vertrouwen als het gaat om samenwerking met de grote techbedrijven
‘Voor de publieke sector is het belangrijk bepaalde diensten zelf in handen te houden. Denk aan identificatiediensten: die kunnen we helemaal overlaten aan de Facebooks en de Googles, maar misschien kunnen we ook nadenken — net zoals Estland dat gedaan heeft — over een eigen digitaal authenticatiesysteem waarmee je als burger van heel verschillende diensten gebruik kunt maken. De Zweedse overheid is daar ook mee bezig en doet dat samen met banken en burgerorganisaties. Dat vind ik een interessant model. ‘Public values first’, in plaats van ‘America’s corporate values first’.
‘Instellingen zoals scholen, ziekenhuizen of universiteiten moeten nog bewuster gaan onderhandelen over publieke waarden en eisen stellen aan platformen voordat ze hun kostbare data weggeven. Op een paar uitzonderingen na zijn publieke instituties vrij naïef en goed van vertrouwen als het gaat om samenwerking met de grote techbedrijven. Ze zien vaak vooral de voordelen van ‘gratis’ of goedkope online services. Schep je eigen voorwaarden, niet alleen om privacy te garanderen maar ook met het oog op het later verkopen van data. Mogen er ooit advertenties komen op onderwijsplatformen? Mogen gezondheidsdata gekoppeld worden aan andere datastromen uit andere sectoren?’
Maakt het uit dat het Amerikaanse bedrijven zijn?
‘Deze bedrijven zien zichzelf niet per se als Amerikaans. Toen Facebook en Google afgelopen oktober in het Amerikaanse Congres moesten getuigen zeiden ze min of meer: jullie roepen ons ter verantwoording voor de Amerikaanse verkiezingen, maar wij opereren op wereldniveau. In een ‘cyberspace’ buiten de controle van overheden. Deze bedrijven hebben er belang bij om niet vastgepind te worden op een land, op een categorie, op een sector. ‘In-betweenness’ noemen wij dat in ons boek. Ze zeggen zelf dat ze mensen helpen, de samenleving verbinden – dat is Facebooks mantra. Die mantra’s zijn bewust vaag, juist om zich niet te committeren aan één land, aan één wetgeving, aan één sector, enzovoort.’
Is het niet ook waar dat deze bedrijven niet in hokjes zijn te stoppen?
‘Dat is niet de juiste vraag. Belangrijker is: wat voor samenleving willen wij? En hoe passen deze nieuwe technologieën, bedrijven en infrastructuren daarin? Mijn punt is: juist bij dat ‘in-betweenness’ gaat het om het ontlopen van verantwoordelijkheid. Natuurlijk moeten de structuren die we hebben — wetgeving, regulering, toezicht — aangepast worden aan de nieuwe werkelijkheid, en dat duurt altijd even. Maar dat betekent niet dat deze bedrijven ‘anders’ zijn. Waar het mij om gaat, is dat ze verantwoordelijkheid tonen, en niet alleen vage beloftes doen.’