Op een zonnige zondagochtend in 1978 zei ze ‘kwiep’ tegen hem vanaf een houten keukenstoel in de boerderij van zijn broer Dick. En toen was het gedaan. Hij ging totaal voor gaas. De volgende vijftien jaar ‘was hij haar slaaf’.

Twintig jaar later zou hij hier driehonderd pagina’s tekst aan wijden. ‘Ik had de tijd’, aldus auteur

Ik was benieuwd naar dit boek, The Owl Who Liked Sitting on Caesar (2014), omdat ook ik ruim vijftien jaar lang met allerlei vogels woonde, waarvan tien jaar onafgebroken met dezelfde albino minipapegaai: Dio(genes). Kleine papegaaitjes lijken – vooral door conventie – geschikte huisdieren zoals trekvogels als de kanoet dat niet zijn. Maar wat moet een mens met een uil?

Windrow krijgt de vraag vaak. Af en toe formuleert hij een antwoord.

‘Kijk – ik woon nu twee jaar met haar samen. Ze kost me al met al zo’n twintig euro per jaar. Ze is schitterend mooi en grappig. Ze is aanhankelijk, maar niet behoeftig. En ze ruikt goed. Het maakt haar niet uit hoe laat ik thuis ben. Ze praat niet in de ochtend. En we hebben haast geen ruzie over wie welke pagina’s van de

Maar dat komt nooit helemaal aan. Pas als mensen op bezoek komen en Windrows bosuil zien, volgt begrip. Of eerder: vertedering. Elk praktisch bezwaar verdwijnt als sneeuw voor de zon bij de aanblik van een wollige pluisbal die jaagt

Uilen zijn in alles beter dan katten

Windrow noemt zijn uiltje ‘Mumble’ (Mompel), naar haar zachte vogelgepruttel tegen niemand in het bijzonder. En de eerste drie jaar van hun samenzijn verblijven ze in een appartement in hartje Londen, waar Windrow de vertrekken afplakt met plastic om zijn meubels en tapijt te beschermen tegen haar schijt en braakballen.

Het boek verhaalt vervolgens over duizend-en-een dingen aan uilen in het algemeen – hun evolutionaire geschiedenis, de wrede uilenjeugd, hun superieure fysiologische gesteldheid, dat ze in alles beter zijn dan katten – en aan Mumble in het bijzonder: al haar geluidjes (woe-woe-wooee en kiewik!), haar liefde voor de bovenkant van half open deuren, haar fascinatie met tikkende typemachines en hoe ze graag geaaid wordt tussen haar oogjes net boven de snavel.

En over dat vertederde bezoek van Windrow dus, dat weldra niet meer bij hem op de bank kan zitten zonder stalen legerhelm op, daar Mumble met de jaren territorialer wordt en iedereen tracht te scalperen die niet Windrow is.

Na een minutieuze beschrijving van Mumble’s vlucht luidt het oordeel: Mumble is een Hawker Harrier, geen F-16

Gelukkig grossiert Windrow in legerhelmen. Hij is militair historicus van beroep. De uil wordt dan ook geregeld vergeleken met allerhande oorlogstuig. Na een minutieuze beschrijving van Mumble’s vlucht door de woonkamer luidt het oordeel: ‘Mumble is een Hawker Harrier, geen F-16’. En Windrows opwinding is groot als de uil van nature iets blijkt te kunnen wat ingenieurs pas na een halve eeuw en vele miljoenen euro’s investering voor elkaar kregen in moderne gevechtstanks. Namelijk: volledige kanonstabilisatie.

Zoals de loop van een tank nu doelvast is, al dendert de tank eronder alle kanten uit, zo kan Mumble haar kopje stil houden op een bepaald punt in de lucht, de blik gefixeerd op de prooi, ongeacht de bewegingen die haar lijfje verder maakt. (Zie vooral

En ook als je niet warm loopt voor de beslommeringen van uil en oorlogsexpert: liefhebbers van understatements en andere Britse woordkunst kunnen hun hart ophalen aan Windrows proza, dat een uil in mineur nog kenschetst als ‘a picture of outraged dignity’.

Maar mijn interesse werd wel het meest gewekt door een bepaalde onderstroom in het verhaal, namelijk: het waarom van het boek. Het waarom van vijftien jaar samenzijn. De reden achter die totale fascinatie met elk Mumbleveertje en, in het verlengde daarvan, alles wat uil is.

Je zou denken: liefde. Maar liefde is nu juist iets waar Windrow ábsoluut niet op in wenst te gaan. Hij spreekt wel van zijn ‘one true owl’ maar schrijft ook: ‘Ik weiger het woord “liefde” te gebruiken in een dierlijke context – daar is het te belangrijk voor.’ Toch lijkt hij echt te worstelen met uitgerekend die ene vraag der vragen: houdt zij wel van mij?

En wat ik voor haar voel – is dat liefde?

Houdt ze wel van mij?

Er is helaas geen goed Nederlands woord voor dé vogelactiviteit bij uitstek: het met de snavel poetsen, gladstrijken en herschikken van de eigen veren, of die van de partnervogel. Maar de Britten noemen het ‘preening’. En dit al dan niet wederzijds gepluis schijnt

Pagina’s lang behandelt Windrow het fenomeen preening. En ook hoe Mumble hém preent. Zijn oren, hoofdhaar, gezicht en baard. Hij houdt zelfs bij welke maanden van het jaar ze het liefst preent – als ze in de rui is en veertjes verliest – en lijkt gevoelig voor de mate waarin ze zijn preening – dat hij haar veertjes aait met zijn neus of handen – toestaat of aangenaam vindt. (‘s Ochtends is het oké.)

Ook ontsnapt Mumble een keer uit de flat in Londen. Na uren zoeken op krukken – Windrow brak zijn enkel op nat tennisgras – vindt hij haar diep in de nacht terug. Hij noteert: ‘In de nasleep van deze nachtmerrie kon ik niet meer ontkennen hoe Mumble mijn leven stilletjes verrijkt had. En wat ik had verloren als die nacht anders was

Jaren verder, als ze landelijk wonen in Sussex, laat Windrow zijn uil in een dronken bui los in de tuin om te zien wat ze prefereert: hem of de vrijheid. Ze vliegt even een boom in, maar al snel hoort hij haar de keuken in suizen. Hij schrijft: ‘Toegegeven: het was etenstijd, de nacht was koud en ze was geen dwaas. Maar in mijn opgeluchte vreugde om haar veren weer tegen mijn wang te voelen, hield ik mezelf maar voor dat ze uit meer dan alleen honger had

Windrow zet de uil neer als een monogame, huisminnende kat met vleugels, maar toch is ook voor hem de kous daarmee niet af. Een paar keer valt het woord ‘guilt’. Heeft hij haar niet de freedom of the skies ontzegd? De sensatie van het jagen? Die uilenpartner? Eén keer per jaar seks en een eigen nest vol babyuiltjes? En zo nog wat dingen?

Misschien was alle ‘papegaai’ er al uit

Hoe meer ík om mijn papegaai gaf, hoe groter mijn schuldgevoel in elk geval werd. Wat zou dit beest willen van het leven en Ik kocht eens een vogelvriendje, maar Dio vermoordde hem binnen een maand. Nieuwe speeltjes bleken oninteressant of eng. En al liet ik de hele dag de kooideur open, mijn vogel verbleef het liefst in of op zijn gevangenis. Of op mijn schouder.

Misschien was alle ‘papegaai’ er al uit, was-ie murw.

Zat mijn papegaai wel te wachten op die kusjes?

Destijds werd de Joseph Fritzl-zaak breed uitgemeten in de pers. Een man uit het Oostenrijkse Amstetten had zijn dochter 24 jaar opgesloten in een kelder onder zijn huis en haar daar structureel verkracht. Zo kreeg ze zeven kinderen, van wie er drie bij haar in de kelder bleven. Pa Fritzl bracht ze eten, cadeautjes en Een tweede familie, altijd beschikbaar, in een hokje.

En ik weet nog dat ik me afvroeg: in hoeverre zijn zo’n Fritzl en ik wezenlijk anders? Ook ik kooi een levend wezen puur voor eigen genot. En al zijn er grenzen aan wat ik met het beestje zou doen, heel liefdevol is het allemaal niet. (Zit hij wel te wachten op

De vogel hechtte weliswaar aan mij, vloog me achterna van keukenkastje tot in de douche. Maar waar kwam die genegenheid vandaan? Mocht-ie me gewoon? Of was het het stockholmsyndroom? Waarbij een gevangene sympathie krijgt voor diens cipier?

Windrow wil dus per se niet spreken van liefde en schrijft dat hij zijn schuldgevoel goed Ik vond die summiere behandeling van liefde en schuld wat al te gemakkelijk – wie schrijft hier nou een boek over z’n uil. Dus mailde ik Windrow met de vraag waar hij dacht dat Mumble’s warmte voor hem vandaan kwam. En of hij zich ook wel eens een onschuldiger soort Fritzl voelde. Zoals ik. Of we daar geen boom over konden opzetten.

Windrow mailde terug. ‘Ja, voor haar was het waarschijnlijk ‘stockholmsyndroom’ – maar ik kan me er niet schuldig over voelen dat ik haar ervaringen onthield die ze nooit heeft gekend, en die ze zich waarschijnlijk niet kon voorstellen.’

‘Ze was een VOGEL, in godsnaam – geen abstracte denker. En nee, ik zie in de VERSTE VERTE geen vergelijk met Fritzl, als jij dat wel ziet, I think you are crazy.’

We kwamen niet ver. Mogelijk had ik Windrow beledigd met die Fritzl-vraag. Maar ook in het boek schrijft hij al: ‘Ik heb geen interesse om [onze band] verder te analyseren, ik ben gewoon blij me te herinneren hoe goed het voelde.’

De wensen van een vogel

Destijds vroegen mensen me wel waarom ik überhaupt nadacht over de wensen van een papegaai. (Terug naar Australië? Ander kooizaagsel?) Het is een vogel. Je eet toch ook kip? Zo van: lekker hypocriet, lekker inconsistent. Maar ja, het ding met gelijke behandeling – het is ook niet alsof we alle mensen hetzelfde behandelen. Sommigen laat je verzuipen in de Middellandse Zee, anderen laat je vooral niet verzuipen in een Thaise grot, en met nog weer een kleiner gezelschap woon je samen – soms korter dan je het uithoudt met een beest.

Het gaat mij er ook niet om hoe de zuiverste, onbaatzuchtigste liefde voor een dier eruit ziet, maar om te weten hoe andere mensen het hele huisdiertraject doorlopen. Van de ideeën waarmee je een beest in huis haalt, en dat het dier dan opeens veel meer een ‘individu’ blijkt dan gedacht, tot hoe dat je blik op, of omgang met, het beest verandert. En in verlengde daarvan je omgang met beesten in het algemeen. (Bijvoorbeeld: je wordt ‘Correspondent Niet-mens.’)

Of dat het niks verandert. En waarom er dan niks verandert.

Of dat je liever niet toegeeft hoe zielsveel je van een dier gehouden hebt. Zeker niet als dat dier een leven lang opgesloten zat in afwachting van jouw thuiskomst. Want dat kon immers niet anders. En dat dát dan is wat ‘liefde’ voor jou is – en je moet bedenken wat dat over jou zegt.